Samenvatting Nederlands B (Volop Taal)
Volop Taal
Deel 1
TAAL IN DE 21ste EEUW
Taal is een belangrijke sleutelcompetentie. Alle competenties uit de lijsten met sleutelcompetenties
doen in grote mate beroep op taal: bewust omgaan met verandering, complexe informatie verwerken,
kritisch en probleemoplossend denken, zelfstandig beslissingen nemen, creatief samenwerken,
communiceren in diverse contexten, omgaan met nieuwe media en technologie… Wie complexe
informatie wil verwerken, moet bijvoorbeeld bronnen kunnen raadplegen. Daarvoor heb je een sterk
ontwikkelde lees- en luistervaardigheid nodig, net als de vaardigheid om je – schriftelijk en mondeling
– vlot uit te drukken. Je moet ook in staat zijn om creatief te zijn met taal, en om een passend register
te kiezen, wat wil zeggen dat je je taalgebruik kunt aanpassen aan de situatie en het doelpubliek. Ook
omgaan met nieuwe media en nieuwe technologieën appelleert sterk aan talige competenties:
tweeten of sms’en vereist onder meer de vaardigheid om beknopt en creatief te schrijven, voor de
automatische stembediening van een smartphone zijn duidelijke instructies nodig…
In het onderwijs is de ondersteuning van leerlingen bij de ontwikkeling van talige competenties
cruciaal. Taalcompetentie is het geheel van talige kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om
geschreven, gesproken en multimodale teksten te begrijpen, te evalueren en te gebruiken zodat:
1) Volwaardige deelname aan de samenleving mogelijk wordt.
2) De eigen doelen gerealiseerd kunnen worden.
3) De eigen kennis en mogelijkheden levenslang en duurzaam kunnen worden ontwikkeld.
Dit geeft weer waarop het onderwijs Nederlands in de 21ste eeuw zich moet richten: in authentieke
situaties doelgericht leren omgaan met (functionele) taal en daarvoor de nodige talige kennis,
vaardigheden en attitudes ontwikkelen. Dat zijn echter geen afzonderlijke elementen. Hun onderlinge
samenhang is van groot belang en moet in onderwijscontexten zoveel mogelijk ontwikkeld worden.
TAALONDERWIJS IN DE 21ste EEUW
Taalkrachtig onderwijs in alle leergebieden en schooldagonderdelen is van cruciaal belang om het leren
van, in en over taal zo goed mogelijk te stimuleren. Zo kan onderwijs ervoor zorgen dat alle leerlingen
zelfredzaam worden in deze supertalige wereld. Om het begrip ‘taalkrachtig onderwijs’ vorm te geven,
zijn er zeven principes.
1. Taalkrachtig onderwijs stimuleert een positieve talige grondhouding
Een talige grondhouding stimuleren bij leerlingen vormt de basis van taalkrachtig onderwijs. Het is
een samenspel van veilige taaloefenkansen creëren, het talige repertoire van leerlingen omarmen
en hoge verwachtingen koesteren ten opzichte van hun taalleerpotentieel.
• Een veilige oefencontext bieden
Kinderen moeten ruimte krijgen om te experimenteren met taal. Dat lukt het beste in een
omgeving die veilig genoeg aanvoelt om te durven. Als ze gestimuleerd worden om taal te
gebruiken en tegelijk voelen dat ze fouten mogen maken, creëer je de positieve omgeving die
nodig is om taal te laten groeien.
• Het talige repertoire van leerlingen omarmen
Taal is een individueel proces en daarom moet aanvaard worden dat niet elke leerling in
hetzelfde tempo taal oppikt. Dit doe je door te appreciëren wat leerlingen al kunnen in en met
taal, en door bij elke afzonderlijke leerling oog te hebben voor wat wel en niet werkt. Ook voor
eventuele andere talen die leerlingen thuis spreken, moet de leraar het volledige talige
repertoire omarmen. Je toont best interesse in de talen die de kinderen thuis spreken.
1
, Samenvatting Nederlands B (Volop Taal)
• Hoge verwachtingen koesteren
Kinderen moeten voelen dat hun leraren geloven in hun taalleervermogen. Door hoge
verwachtingen te koesteren, geef je je leerlingen de boodschap mee dat iedereen kan leren en
dat zorgt voor het nodige zelfvertrouwen. Het is belangrijk dat ze een rijk taalaanbod krijgen en
uitdagende talige taken kunnen uitvoeren.
2. Taalkrachtig onderwijs is functioneel
Taalkrachtig onderwijs wordt functioneel als leerlingen taal gebruiken om allerlei voor hen
betekenisvolle doelen te kunnen bereiken.
3. Taalkrachtig onderwijs is contextrijk
Contextrijk onderwijs biedt veel en rijk taalaanbod en verbindt dat met de interesses en de
leefwereld van de leerlingen, en met hun eerder opgedane ervaringen en kennis. Zo kan (abstracte
school)taal verworven worden. Context geeft betekenis aan het leerproces van leerlingen en werkt
motiverend.
4. Taalkrachtig onderwijs is (inter)actief
Onderwijs wordt (inter)actief als leerlingen veel van elkaar kunnen leren, kwaliteitsvolle input en
feedback van de leraar krijgen en de kans hebben om actief te leren.
• Leraar-leerlinginteractie
Elke leerling in de klas moet voldoende persoonlijk taalaanbod (input) krijgen en voldoende
feedback op wat hij zegt/schrijft. Taalstimulerend reageren op de taaluitingen van leerlingen is
een belangrijk onderdeel van een interactieve houding. Door je eigen reacties kun je ervoor
zorgen dat je het gesprek tussen leerlingen verrijkt, verbreedt en beter maakt. Dat doe je door
prikkelende vragen te stellen die het denken stimuleren, door rijkere verwoording voor te
stellen en door terug te verwijzen naar het doel van de taak.
• Leerling-leerlinginteractie
In de klas wordt er best functioneel gesproken door alle leerlingen. Dit kan door kinderen vaak
samen te laten werken aan taken waarvoor ze elkaars input nodig hebben. Je kunt ook zelf
bepalen wie met wie mag samenwerken, en of je de groepjes homogeen of heterogeen kiest.
5. Taalkrachtig onderwijs geeft ondersteuning
Een krachtige ondersteuning is een combinatie van feedback, feed-up, feedforward en
differentiërende keuzes die je maakt om ervoor te zorgen dat leerlingen de kloof kunnen
overbruggen tussen wat ze wél kennen en kunnen, en wat nog niet. Ondersteuning kan zowel
individueel als klassikaal gegeven worden.
6. Taalkrachtig onderwijs heeft aandacht voor impliciet en expliciet leren
Impliciet leren betekent dat leerlingen in contextrijke situaties functionele en (inter)actieve
opdrachten krijgen, waardoor ze onbewust taal oppikken. Expliciet leren is bewust inzoomen op
talige aspecten, zoals schooltaalwoorden. Taalkrachtig onderwijs bestaat uit een samenspel van
impliciet en expliciet leren.
KANSEN CREËREN VOOR IMPLICIET EN EXPLICIET LEREN
Leerlingen leren heel veel taal op een impliciete manier. Natuurlijk kun je als leraar bewust nadenken over hoe je impliciete
taalleerkansen creëert, bijvoorbeeld door herhaling in te bouwen en cyclisch te werken. Een gespreid aanbod van input en
oefenkansen is cruciaal om de leerlingen de nieuwe kennis en vaardigheden succesvol te laten verwerken. Ze pikken woorden en
constructies die vaak terugkomen onbewust op. Het is daarom belangrijk om cyclisch te werken, in elk leerjaar van de lagere school.
Dat kan door linken te leggen met thema’s en doelen die eerder behandeld werden. Zo bied je leerlingen impliciete taaloefenkansen.
Je kunt er ook voor kiezen om bewust in te zoomen op bepaalde talige aspecten, woordenschat, strategieën… die eerder al aan bod
kwamen, en die aspecten ook te benoemen. Zo bied je leerlingen een interessante gelegenheid om te herhalen, en expliciete
taalleerkansen.
2
, Samenvatting Nederlands B (Volop Taal)
INCIDENTEEL EN INTENTIONEEL TAAL LEREN
Leerlingen leren heel wat taal doordat die incidenteel aan bod komt. Dat wil zeggen dat bepaalde woorden, constructies… haast bij
toeval in de klas gebruikt worden, en dat je dus niet op voorhand gepland had om ze in de kijker te zetten. Incidentele taalleerkansen
doen zich voor wanneer leerlingen vragen stellen over een bepaald woord of onderwerp, of wanneer je als leraar aanvoelt dat je hen
kunt helpen door even uit te weiden over een bepaald begrip. In bepaalde contexten en voor bepaalde taalaspecten is een
intentionele aanpak dan weer nuttig. Daarbij zoom je doelbewust en gepland in op talige aspecten. Je kiest ervoor om dat in te
plannen, omdat je merkt dat leerlingen er nood aan hebben, of omdat het een doelstelling is die je binnen een les of thema wilt
bereiken. Zowel bij incidenteel als bij intentioneel leren kan de leraar al dan niet expliciet op talige aspecten ingaan. Beide aanpakken
zijn zinvol, en vullen elkaar aan.
7. Taalkrachtig onderwijs biedt kansen tot reflectie
Als onderwijs kansen tot reflectie biedt, is er een goede afwisseling tussen nieuwe zaken leren en
nadenken over wat er geleerd wordt. Die reflectie stimuleert het leerproces.
LEREN DOOR TE REFLECTEREN
Het is belangrijk dat leerlingen hun taalproducten af en toe vanop een afstand bekijken. Een leerling die via een reflectiemoment in
de klas tot het besef komt dat hij te weinig handvatten heeft om een tekst goed te leren structureren, of een leerling die via de
feedback van medeleerlingen te weten komt dat zijn blogbericht niet zo vlot leest, is bereid om bij te leren en op zoek te gaan naar
hulpmiddelen. Die reflectiemomenten dienen dus niet om leerlingen op hun tekortkomingen te wijzen, maar wel om hun leerproces
te ondersteunen en hen heel gericht en gemotiveerd verder te laten leren. Reflectie doet leerlingen inzien dat alles wat ze impliciet
oppikken, aangevuld kan worden met aspecten waarop ze expliciet hun aandacht moeten leren vestigen. Zo is het zinvol om
leerlingen tijdens betekenisvolle schrijftaken te wijzen op grammaticale structuren of om een les taalbeschouwing concreet te
koppelen aan een les begrijpend lezen.
• Reflectie op initiatief van de leraar
Als je aan een nieuwe les begint, kun je de leerlingen laten nadenken over wat ze al weten over
het nieuwe lesonderwerp en welke vragen ze nog hebben. Daaraan kun je de het lesdoel
koppelen. Door hun uit te leggen wat ze zullen leren, gaan kinderen bewuster aan de slag met
de nieuwe inzichten. Reflectie is ook zinvol nadat een opdracht is uitgevoerd. Dat kan door over
het proces als over het product te reflecteren.
• Reflectie door medeleerlingen
Dit is een meerwaarde voor wie feedback krijgt, maar ook voor degenen die de feedback geven.
Een leerling wordt een betere schrijver wanneer hij niet alleen veel schrijfkansen krijgt, maar
ook feedback, en de gelegenheid om over zijn schrijfproducten te reflecteren. Als leraar kun je
dan inschatten of ze erin slagen om hun schrijfproduct op basis van feedback te verbeteren.
• Tijd en ruimte om te reflecteren
Een samenspel van bovenstaande principes laat je toe om je leerlingen te observeren tijdens
taken en lessen, en om hen op basis van die observaties gericht te ondersteunen. Door te
observeren, kun je je een beeld vormen van de noden en daarop inspelen door te variëren in
werkvormen, groeperingsvormen en opdrachten. Dat doe je door leerlingen het vertrouwen te
geven en te laten samenwerken, maar ook door voldoende ondersteuningsmogelijkheden in te
bouwen. Een goed zicht op het (taal)leerproces van de leerlingen zorgt voor de nodige
achtergrond om nieuwe lesdoelen te bepalen en je differentiatie uit te bouwen.
Taal in en buiten de taalles: Een kwestie van inzoomen en uitzoomen
Ook niet-taallessen zijn geschikt om de taalontwikkeling van leerlingen te stimuleren. Dergelijke
leermomenten bieden een rijk taalaanbod, en de ruime context die nodig is om die nieuwe taal
betekenis te geven. Dat ‘uitzoomen’ biedt een breder perspectief dat leerlingen toelaat om hun talige
competentie in te zetten en te versterken, te verbreden en te verdiepen. Tijdens die niet-taallessen
kunnen we dan weer inzoomen op talige aspecten. Dat wil niet zeggen dat we geen taalonderwijs meer
nodig hebben. Taal leren verloopt niet automatisch: leerlingen hebben nood aan kennis over taal, aan
een begrippenapparaat om over taal te kunnen praten, aan een talig bewustzijn, aan instructies over
strategieën… We hebben een moment van focus nodig om in te zoomen op taal: de taalles.
Door het inzoomen en uitzoomen, krijgen we de mogelijkheid om talige competenties te verbinden
met andere competenties, en zo het onderwijs op alle vlakken te versterken. Taal leren is onlosmakelijk
verbonden met de ontwikkeling van andere competenties en met het behalen van alle doelstellingen.
3