Samenvatting Nederlands januari
Voorlezen
Sfeerschepping
Doel:
- Kinderen motiveren voor het verhaal
- Nieuwsgierigheid prikkelen
- Aansluiting zoeken bij de leefwereld
- Voorkennis ophalen
Hoe:
- Kaft bespreken: kinderen laten voorspelen waar verhaal over zal gaan, link leggen met de
leefwereld, wat is hun voorkennis, wat kunnen ze hier op voorhand al over zeggen?
- Aan de hand van materiaal dat je meeneemt gaaf je de essentie van het hoofdstuk weer dat
je gaat voorlezen.
Voor het lezen
- Voorkennis: wat weten de leerlingen al over de tekst of over het onderwerp, welke
ervaringen hebben ze?
- Voorspelling: vraag aan de leerlingen wat ze denken waar het verhaal over zal gaan. Bv: wat
zie je op de kaft? (indd een vuurtoren, meisje, vreemde vissen, zeemeermin) Waarom zou
het verhaal nu lampje heten?
- Luistervraag: stel een luistervraag voor het lezen om de leerlingen gericht te laten luisteren.
Bv: luister goed om te weten waarom het boek lampje heet.
Tijdens het lezen
- Stel vragen: stel vragen tijdens het lezen maar leg het verhaal ook niet te vaak stil. Zorgt
ervoor dat kinderen uit hun concentratie geraken en ze de draad van de verhaallijn
kwijtraken.
- Samenvatten: stel vragen zodat leerlingen het stukje al reeds voorgelezen moeten
samenvatten. (Wie kan er mij al eens zeggen waarom…)
- Voorspellen: stel vragen zodat je de kinderen uitdaagt om een vervolg te verzinnen op het
vervolg van het verhaal, dit kan door de basis info die ze net hebben gehoord of door te
kijken naar de prenten.
- Woordbegrip: stel vragen naar de betekenis van woorden die essentieel zijn in het verhaal.
moeilijke woorden kan je uitleggen, een synoniem geven, een afbeelding laten zien,
uitbeelden,…
Na het lezen
- Kloppen de voorspellingen: ga na of hun voorspellingen klopte. (Waar dachten jullie dat de
titel lampje vandaan kwam, klopt dit?)
- Luistervraag: kom terug op de luistervraag (die voor het lezen gesteld is geweest)
1
, - Inhoudsvragen: stel vragen over de inhoud van het verhaal: de personages, de
gebeurtenissen, de plaats, de tijd =Reconstructievragen (je controleert of de lln het verhaal
begrepen hebben)
- Ervaringen: stel vragen over de persoonlijke ervaringen of laat ze het verdere verloop
vertellen. Belevingsvragen= (open vragen die de kinderen de kans geven om te spreken. )
Wat is interactief voorlezen?
Tijdens het lezen ga je met je leerlingen in dialoog. Je stimuleert hen samen na te denken over het
verhaal. Je wilt ook inzetten op leesplezier en luisterbegrip.
Boekentaal of literaire taal
- Is een soort woordgebruik die precisie uitlegt wat er gebeurt, wat een personage doet. (‘die
daar’ (en je wijst) ‘dinges
- Frequentie: woorden die minder vaak voorkomen in het alledaagse leven
- Taakrijkdom: veel woordenschat en de uitdrukkingen begrijpen
Waarom lezen mensen voor
- Bevorderd leesplezier
- Zorgt voor een goede taalvaardigheid want de woordenschat wordt gestimuleerd
- Je komt in contact met literaire taal
- Kinderen leren begrijpen lezen
- Het voorstellingsvermogen van kinderen neemt toe
- Kinderen leren genieten van verhalen en boeken
Technische aspecten van het voorlezen
Over welke vaardigheden moet een goede voorlezen beschikken?
Zichtbare factoren = non- Paraverbale communicatie= Hoorbare factoren
verbale communicatie stemgebruik die woorden
ondersteunen.
- Oogcontact - Zinsmelodie - Timing
- Houding - Tempo - Stopwoorden
- Gezichtsexpressie - Stem - Afleidende geluiden
- Gebaren - Adem - luidheid
- Stereotiepe - Articulatie
bewegingen
Tips voor het voorlezen
1. goede voorbereiding: welke klemtonen? Pauzes? Intonatie en mimiek? Waar vragen? Welke
verwerkingsvragen? Sfeerschepping?
2. Creeer een gezellige, inspirerende en vertrouwelijke sfeer, kies een fijne voorleesplek, zorg
dat de kinderen je goed kunnen zien.
3. OOGCONTACT is essentieel
4. Spreek zo natuurlijk mogelijk: leestempo niet te traag en niet te snel. Las pauzes in, articuleer
goed, leg de juiste accenten en klemtonen.
5. Besteed aandacht aan non-verbale elementen: mimiek, gebaren,….
2
, Taal
- Het Nederlands is één van de 40 meest gesproken talen in de wereld. (Van de 6000
talen)
Wat is taal?
- Bouwstenen= spraakklanken of fenomenen
- Woordenschat of lexicon
- Regelsysteem of grammatica om de elementen uit de woordenschat te verenigen tot
correcte zinnen.
- De meeste gesproken talen hebben ook een systeem van schrifttekens = alfabet
Definitie taal:
- Taal is een systeem dat betekenis weergeeft door middel van een alfabet van
arbitraire symbolen, zoals spraakklanken, gebaren of schrifttekens. Deze symbolen
vormen de bouwstenen die door middel van een taalspecifiek regelsysteem (de
grammatica) tot betekenisvolle eenheden (bijvoorbeeld woorden, zinsdelen en
zinnen) worden gerangschikt.
Alfabet
- Een alfabet is de verzameling symbolen waarmee taal schriftelijk kan worden
weergegeven. Het woord alfabet is ontleend van alpha en beta, de eerste twee
letters van het Griekse alfabet.
Soorten talen:
- Natuurlijke talen: op grond van historische ontwikkeling ingedeeld naar taalfamilie
Gesproken talen: klanken= bouwstenen
Gebarentalen: gebaren= bouwstenen
Taalfamilies
- = talen in de wereld zijn opgedeeld
- Talen binnen 1 familie zijn verwant
- Vb Indo-Europese taalfamilie: over bijna heel de wereld – oorsprong Europa en
zuidelijk Azië
- Indo-Europese taalfamilie: opgedeeld in groepen
Germaanse talen
Romaanse talen
Slavische talen
Levende en dode talen
- Levende taal: wordt gesproken/ geschreven door mensen , in ontwikkeling
(dynamisch)
- Dode taal: vroeger gebruikt door de mensen – nu niet meer (latijn, sanskriet)
3