Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting : Inleiding tot de Macro-Economie - Prof. Luc Hens (voor Handelsingenieurs en TEW) €5,49   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting : Inleiding tot de Macro-Economie - Prof. Luc Hens (voor Handelsingenieurs en TEW)

8 revues
 929 vues  30 fois vendu

Volledige samenvatting van het vak Inleiding tot de Macro-Economie gegeven door professor Luc Hens. Gebaseerd op notities/slides en aangevuld aan de hand van het handboek Mankiw & Taylor. De voorbeelden/grafieken gezien tijdens de lessen werden letterlijk herschreven. (Ik haalde hiermee 15/20, eers...

[Montrer plus]
Dernier document publié: 5 année de cela

Aperçu 10 sur 75  pages

  • Inconnu
  • 2 mars 2019
  • 20 juin 2019
  • 75
  • 2018/2019
  • Resume
book image

Titre de l’ouvrage:

Auteur(s):

  • Édition:
  • ISBN:
  • Édition:
Tous les documents sur ce sujet (6)

8  revues

review-writer-avatar

Par: waelaarab • 3 année de cela

review-writer-avatar

Par: Janadegreef • 5 année de cela

review-writer-avatar

Par: kamal_amazigh_010 • 4 année de cela

review-writer-avatar

Par: simonestela • 5 année de cela

review-writer-avatar

Par: bhanae99 • 5 année de cela

review-writer-avatar

Par: benjaminangly • 5 année de cela

review-writer-avatar

Par: vubhandelsingenieur • 5 année de cela

Afficher plus de commentaires  
avatar-seller
BYD
Inleiding tot de Macro-Economie

Inleiding
Introductie tot het vak Inleiding to de Macro-economie :

• Handboek : Mankiw & Taylor
• Artikels :
- The Financial Times en The Economist (4ucampus.be)
- Knipselmap v.d. artikels per hoofdstuk klasseren
- Af en toe artikels op PointCarré
• Podcasts :
- Freakonomics radio
- Econtalk
• 2 onderzoeksprojecten :
- 2x 7,5% van het examen (=15%)

Micro-economie vs macro-economie:

Micro-economie :

✳ • Def. : De wetenschap die bestudeert hoe huishoudens en bedrijven besluiten nemen en op
welke manier zij elkaar beïnvloeden

• Theorie van de onderneming = hoe individuele bedrijven en ondernemingen zich gedragen

• Micro-economie is de enige economie die voor 1930 bestond. Toen werd er beseft dat
sommige gevallen niet m.b.v de micro-economie uitgelegd kon worden en werd de macro-
economie ontwikkeld

Macro-economie :

• Def. : De wetenschap die de verschijnselen bestudeert die de economie in zijn geheel
betreffen, zoals inflatie, werkloosheid en economische groei

✳ • Macro = groot : we kijken dus naar de economie in haar totaliteit
- Niet meer naar een individueel gezin en zijn consumptie, maar de consumptie van alle
gezinnen samenvoegen tot we een grote maatstaf krijgen van de consumptie
- Niet meer naar investeringsbeslissingen van individuele ondernemingen, maar de totale
investeringen van alle ondernemingen

• Bestudeert : inkomen, prijzen, werkloosheid, rentevoeten, wisselkoersen, enz.

Wat is macro-economie ?

• Artikels (voorbeelden) :
- Is voor de groeilanden (bv. India, China, Rusland, Brazilië, enz.) het ergst achter de rug
→ Niet enkel interessant om de welvaart van een land te kennen, maar ook omdat het
belangrijk kan zijn voor een exporteur (bv. als je exporteert naar Brazilië en dat de
Braziliaanse economie het niet zo goed doet in zijn geheel, dan zal dat ook niet zo goed
zijn voor het succes van uw bedrijf)
- Cofinimmo lijdt onder lage inflatie
- Barco weerstaat voorspelde cinemacrash
→ Winst was niet zo groot omdat de dollar zwakker was dan ze verwacht hadden
(belangrijkheid van de wisselkoers)
- Verkiezingsprogramma’s gewikt en gewogen

B.Y.D VUB : Handelsingenieur 1 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie


Inkomen per persoon in België, 1950 - 2014 :




• De gemiddelde Belg vandaag kan ongeveer 5 à 6 keer meer reële bestedingen doen dan in
1950.
• Elk van de grijze balkjes komt overeen met een periode waarin er een krimp was in het
inkomen in België (= recessies). Dit is typisch op korte termijn (wordt later besproken). Veel
mensen verliezen hun baan tijdens dergelijke recessies (werkloosheid ↗).

Structuur cursus :

1. Meten van de economie in haar totaliteit
- Productie en inkomen (H20); prijzen (H21)

2. De lange termijn
- Productie en groei (H22)
- Werkloosheid (H23)
- Het financieel systeem (H24)
- Geld en prijzen (H27 en H28)
- De open economie (H29 en H30)

3. De korte termijn
- Economische schommelingen (H31, H32, H33 en H34)




B.Y.D VUB : Handelsingenieur 2 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie

Meten van de economie in haar totaliteit [H20-H21]

H20: Het inkomen van een land berekenen (measuring a nation’s well-
being)
• Economische kringloop (The Circular-Flow Diagram)



Opbrengsten (TR) (6) Bestedingen aan G&D (5)
Markt van
goederen en diensten
G&D verkocht (1) G&D aangekocht (2)




Bedrijven Huishoudens




Productiefactoren (4) L, K, land, … (3)
Markt van
productie factoren
(L, K, land, …)
Lonen, winsten, landrente (7) Inkomens (8)



: betaalstromen

: reële stromen

We gaan even doen alsof er geen overheid (= geen belastingen, geen uitkeringen, enz.) en geen
buitenland is (economie zonder buitenland = gesloten economie).

Dit betekent dat er enkel twee sectoren overblijven: bedrijven en gezinnen (= huishoudens).

De reële stromen:

Er zijn bedrijven die goederen en diensten maken, en verkopen via de markt van goederen en
diensten (1). Die goederen en diensten worden aangekocht door de huishoudens (2) → het gaat
hier over de reële stroom, niet over de betaling, maar over de stroom van de effectieve dienst.

Bv. als je naar de kapper (= bedrijf) gaat, de kapper verkoopt u de dienst van een knipbeurt en u (=
huishoudens) bent diegene die die knipbeurt aankoopt.

Huishoudens zijn de eigenaars van productiefactoren (L, K, land, …) (3). Ze gaan die
productiefactoren leveren aan de bedrijven via de markt van productie factoren (4) → het gaat hier
opnieuw over reële stromen, niet over de betaling, maar over de stroom van de effectieve
productiefactoren.

Bv. je werkt bij een kapper, je levert dus uw arbeid aan dat kappers bedrijf via de markt van
productiefactoren.

B.Y.D VUB : Handelsingenieur 3 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie


Nu kan je een economie inbeelden waarin al die dingen verhandelt worden in een soort van
ruilhandel. Het is dus mogelijk dat er geen geld bestaat en dat je uiteindelijk kan leveren volgens
dit schema zonder dat er geld is. M.a.w, stel dat ik naar de kapper moet en ik heb een knipbeurt
nodig: dan ruil ik mijn arbeid bijvoorbeeld voor een knipbeurt. Ik kan dus aan die kapper zeggen
dat ik bereid ben om 20 minuten lang wat uit te leggen over macro-economie als hij mijn haar
knipt. Als die kapper het ok vindt, dan doen we aan ruilhandel en krijgen we dit reële stromen.

In een moderne economie zou het heel vervelend zijn om voor elk ding dat ik zou willen hebben
aan een leverancier moet gaan vragen als hij bereid is om 20 minuten naar mij zou willen luisteren
als betaling voor het goed of de dienst. Het is dus heel handig dat we kunnen betalen met een
betaalmiddel → de betaalstromen.

De betaalstromen

De huishoudens kopen goederen en diensten aan en ze doen dat door te betalen aan de
bedrijven. Je hebt dus een betaalstroom die in de omgekeerde richting gaat (= bestedingen van de
huishoudens aan G&D) (5). Vanuit het standpunt van de bedrijven zijn dat de opbrengsten van het
bedrijf (6).

De bedrijven gebruiken die opbrengsten om de productiefactoren te betalen (bv. betaling van de
lonen als vergoeding voor de arbeid, betaling van de winsten als vergoeding voor het kapitaal,
betaling van de landrente als vergoeding voor het land, …) (7). Dit komt terug bij de gezinnen in de
vorm van inkomens (8).

→ Het mooie van dit schema is dat we kunnen zien dat dit een gesloten systeem is (aangezien er
geen overheid en geen buitenland is). Dit betekent dat al die stromen noodzakelijkerwijs aan
elkaar moeten gelijk zijn, dus in een vereenvoudigde economie (zonder overheid en zonder
buitenland) :

totale productie ≡ totale bestedingen ≡ inkomen (Y)


≡ : « is per definitie gelijk aan »

Wat als we die aannames (= veronderstellingen) loslaten? Als we de overheid en het buitenland
meerekenen? Wel als we die aannames loslaten, gaat de identiteit nog altijd kloppen, maar dat
stroomschema wordt dan heel erg ingewikkeld. (afb. 20.1 pagina 417 in het handboek) (we mogen
dit overslaan).




B.Y.D VUB : Handelsingenieur 4 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie


• Het bruto binnenlands product (bbp)

✳ Def. : De marktwaarde van alle eindproducten en -diensten die binnen een vastgestelde
periode in een land zijn geproduceerd.

De marktwaarde (1) van alle eindproducten en -diensten (2) die binnen een vastgestelde periode
(3) in een land (4) zijn geproduceerd (5).

1. Marktwaarde : we gaan elk product waarderen tegen zijn marktprijs (bv. eieren, omzetten naar
euros door aantal eieren te vermenigvuldigen met de prijs/ei, zelfde met melk enz.)
Nadelen → er zijn bepaalde dingen die wel geproduceerd en verhandeld worden, maar niet in
een markt wordt verhandeld (bv. drugs, heeft een bepaalde marktprijs en een bepaalde
hoeveelheid die geproduceerd wordt, maar we hebben geen cijfers daarover omdat dit een
illegale markt is) (andere voorbeelden: grootouders die op hun kleinkinderen zorgen; iemand
die voor zichzelf pannenkoeken bakt; enz.). Er zijn dus een aantal activiteiten die niet in het
bbp zitten omdat hun markt niet bestaat. Soms beslist men om toch te schatten en mee te
tellen in het bbp (bv. drugshandel waarde wordt in het bbp van Europa geschat). In
ontwikkelingslanden kan dit een probleem zijn, omdat daar vaak de informele markten groot
zijn.
2. Voorbeeld : om brood te maken, heb je meel nodig. Je hebt dus een molenbedrijf dat meel
produceert → dat meel wordt verkocht aan de bakker → de bakker maakt daarvan brood →
dat brood wordt verkocht in de markt. Als je nu alle goederen en diensten gaat meten in een
land, zit je hier met een probleem, wat dat meel ga je 2x tellen. In een brood van 800g zit
ongeveer €0,10 meel. Die €0,10 ga je al meetellen in de prijs van een brood : ± €2,10. Als je
naar alle goederen en diensten gaat bekijken, had je dat meel al meegeteld toen dat verkocht
werd van de molenaar aan een bakker = probleem van dubbeltelling. Oplossing : enkel naar
eindgoederen en -diensten kijken. Dat meel is hier dus een intermediair goed en wordt niet
meegeteld, hierdoor vermijden we dubbeltellingen. We moeten dus goed onderscheiden wat
een intermediair goed en wat een eindgoed is (let op, meel dat in de supermarkt ligt is een
eindgoed).
3. De afspraak (tussen alle landen in de wereld die deel uitmaken van de VN) is om jaarlijkse
cijfers te berekenen voor hun bbp. Heel veel landen (alle landen in de EU) berekenen ook nog
is kwartaal cijfers (= periode van 3 maanden). Ter informatie, er bestaan twee soorten
variabelen in de economie : stroomvariabelen en voorraadvariabelen. Bbp is een
stroomvariabele, hiermee bedoelen we iets dat berekend wordt per eenheid van tijd (bv. euro/
jaar). Gewicht, lengte, activa, passiva, çenz. zijn voorraadvariabelen gemeten op een punt in
de tijd.
4. In de economie gaan we typische per land aggregeren (= dingen samenvoegen). Soms splits
men het ook regionaal (bv. België heeft ook een bruto regionaal product : Wallonië, Vlaanderen
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en soms wordt het ook samengevoegd (bv. het bbp
voor het Eurogebied in zijn geheel).
5. Het nationaliteit van de producent maakt niet uit. Als een Amerikaans bedrijf (P&G) produceert
in België, telt dit mee in het Belgisch bbp. Dus is de locatie belangrijker dan de nationaliteit van
het producent. Een ander concept is het bruto nationaal product, dan ga je kijken naar de
nationaliteit van de producenten en niet naar de locatie. Voor ons doel is het bbp de betere
maatstaf.

Het aan- en verkopen van tweedehands goederen (inclusief bestaande woningen) zit niet in het
bbp, omdat het niet tijdens die vastgestelde periode geproduceerd zijn.




B.Y.D VUB : Handelsingenieur 5 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie


• Drie manieren om het bbp te berekenen :

1. Productie
2. Inkomen
3. Bestedingen

1. Productiebenadering

Vb. waardeketen van brood :

Tarwe Meel Brood
(600g) (500g) (800g)
Finale
Boerderij Molen Bakkerij
€0,10 €1,20 €2,10 verbruiker


Intermediair verbruik Eindverbruik

(€0,10 - €0,00) + (€1,20 - €0,10) + (€2,10 - €1,20) = Hetzelfde resultaat
€0,10 + €1,10 + €0,90 = €2,10
TW Boerderij + TW Molenbedrijf + TW Bakkerij

Het bbp gaat de waarde zijn van het eindverbruik. Maar één van de problemen die we hebben, is
dat je met die dubbeltellingen zit. Als een statisticus dit zou optellen, zou hij een waarde geven van
€3,40 voor een brood, maar dan tellen we tarwe 3x en meel 2x.

Vandaar dat er een andere benadering is om het bbp te berekenen en dat is aan de hand van de
toegevoegde waarde (TW). Het voordeel van dit methode is dat men niet moet gaan uitmaken wat
precies een intermediair verbruik en een eindverbruik is. Je neemt gewoon alle bedrijven in een
economie en voor elk van die bedrijven meet je hoeveel TW ze produceren (door de waarde te
nemen van het eindproduct van dat bedrijf en de waarde van de inputs ervan af te trekken). De
som van al die TW is gelijk aan het bbp.

Je kan bovendien zien hoe belangrijk elke sector is. Als je de TW van alle ondernemingen in een
sector berekent, kan je zien hoe groot het percentage is van elke sector in het bbp (bv. sector van
de boerderijen/molenbedrijven/bakkerijen in onze economie is X% van het bbp).

Wat gebeurt er eigenlijk met die TW? Het gaat naar de inkomen. Let op, « inkomen » betekent niet
alleen « lonen », maar de vergoeding van alle productiefactoren (inkomen van arbeid (L), inkomen
van het kapitaal (K), land, enz.). Onze logica hier impliceert dat het bbp ook gelijk is aan de som
van de inkomens.

Om dit samen te vatten :

→ probleem van dubbeltellingen :

Oplossing 1 : enkel naar eindgoederen en -diensten kijken. = niet de kost van de input
arbeid, kapitaal, land

Oplossing 2 : voor elke onderneming de TW berekenen

TW = (marktprijs v. productie) - (kost van niet-factor-inputs)
i=k
bbpt = ∑ (toegevoegde waarde)j,t
j=1


B.Y.D VUB : Handelsingenieur 6 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie

2. Inkomensbenadering
i=k
bbpt = ∑ (toegevoegde waarde)j,t
j=1

Als je alle TW optelt, meet je automatisch ook het inkomen. Bv. die €0,10 TW van de
boerderij, komt toe aan de boer in de vorm van vergoeding voor zijn arbeid (L), vergoeding
voor het kapitaal dat is ingezet voor de productie van graan (K) en vergoeding van het land.

Waar gaat die TW naartoe?
→ naar : inkomen uit arbeid (lonen)
+ inkomen uit kapitaal (winsten)
+ inkomen uit land (landrente)
≡ inkomen
≡ bbp

3. Bestedingsbenadering

I.p.v. de productie van eindgoederen en -diensten, meten we de bestedingen van eindgoederen en
-diensten (cf. stroomdiagram rechtsboven). We kijken hier dus niet naar de productie van
eindgoederen en -diensten, maar naar de bestedingen aan eindgoederen en -diensten. We kijken
dus hoeveel er in een economie wordt besteed aan de productie van die economie.

+ Consumptie (C)
- Bestedingen van de huishoudens aan goederen en diensten (bv. flesje water op uw bank)

+ Investering (I)
- Kapitaal productiegoederen (bv. machines)
- Bouwwerken (inclusief nieuwe woningen)
- Verandering in voorraden (in een gegeven jaar geraakt niet noodzakelijk alle productie
verkocht, dit betekent dat men die goederen en diensten (die wel geproduceerd zijn in een
gegeven jaar, maar ni verkoopt zijn) niet zou meetellen als men gaat kijken naar de
bestedingen. Dit kan natuurlijk niet. Er werd dus afgesproken dat men de onverkochte
eindgoederen en diensten, die geproduceerd zijn in hetzelfde jaar, ook moeten meetellen.
Als de voorraden stijgen (dan betekent dit dat er een stuk van de productie onverkocht is in
dat jaar), tellen we dus die stijging van de voorraden mee. We kunnen zeggen dat het
bedrijf zijn eigen productie koopt gedurende die periode. Bv. als een auto een jaar na zijn
productie wordt verkocht, dan gaat die verkoop meezitten in de consumptie met een « + »
teken, maar ook in de investeringen zitten met een « - » teken, want de voorraden dalen en
de twee acties heffen elkaar op. Dit is een slimme manier om ervoor te zorgen dat de totale
productie en investeringen telkens aan elkaar gelijk zijn.

+ Overheidsbestedingen aan goederen en diensten (G)
Bevat ook :
- Uitgaven aan openbare werken
- Salarissen van ambtenaren (≈ marktwaarde van overheidsdiensten)
Bevat niet :
- Overdrachtsuitgaven = het overdragen van geld aan personen of instellingen die daarvoor
geen tegenprestatie hoeven te leveren (uitkeringen, wettelijke pensioenen, subsidies)

+ Uitvoer (bestedingen van het buitenland aan onze goederen en diensten)
- Invoer (C, I, G bevatten ingevoerde goederen en diensten die we moeten aftrekken)
→ uitvoer (EX) - invoer (IM) = netto-uitvoer (NX)

⟹ bbp = C + I + G + NX

B.Y.D VUB : Handelsingenieur 7 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie

Om een idee te geven van de orde van grootte: in België waren de totale bestedingen in 2015
ongeveer € 410 miljard euro. Daarmee kunnen we niks doen, maar het is nuttig om bbp te
berekenen per persoon omdat het product = inkomen en zo heb je dus een idee van het inkomen
per land per persoon (bbp per persoon is niet enkel het loon per persoon, maar ook het inkomen
van kapitaal en het inkomen uit land).

bbp van België (2015) = € 410 miljard
bbp per persoon = € 36.525

Per persoon (in €) % van het totaal

Consumptie, C 18.706 51 (60%)

Investeringen, I 8.478 23 (20%)

Overheidsbestedingen, G 8.732 24 (20%)

Uitvoer, EX 30.289 83

Invoer, IM (-) -29.679 -81

⟹ bbp, Y ≡ C + I + G + NX 36.525 100


En zo hebben we dus berekent wat, in technische termen, het nominale bbp geeft. We hebben
onze productie van eindgoederen en -diensten Q, we drukken dat uit tegen de marktprijs P en we
tellen alles op. Uiteindelijk nemen we hier dus de prijzen op de markt in een lopende jaar (in het
jaar waarin ook de productie wordt gemeten). Dit geeft ons het nominale bbp.




B.Y.D VUB : Handelsingenieur 8 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie


• Het nominale bbp
i=N
nominale bbpt = ∑ pi,t .qi,t
i=1
→ waardeert qi tegen de prijzen van het lopende jaar (= « bbp tegen lopende prijzen », meestal
wordt dit ook zo geschreven in tabellen en dus niet letterlijk « nominale bbp »).

Voorbeeld :

Appels Aardappels
p1 (€/kg) q1 (kg) p2 (€/kg) q2 (kg)

2016 1 100 2 50

2017 2 150 3 100


Nom. bbp2016 = (€1/kg x 100kg) + (€2/kg x 50kg) = €200

Nom. bbp2017 = (€2/kg x 150kg) + (€3/kg x 100kg) = €600

⟹ Stijgt omdat :
qi↑ én pi↑
Als we enkel naar Q willen kijken… gebruiken we het reële bbp !

• Het reële bbp
i=N
reële bbpt = ∑ pi,b .qi,t
i=1

→ waardeert qi tegen de prijzen van een basisjaar b (= « bbp tegen vaste prijzen » of « bbp tegen
constante prijzen », meestal wordt dit ook zo geschreven in tabellen en dus niet letterlijk « reële
bbp »).

Voorbeeld :

Basisjaar = 2016 (altijd bijzetten welk basisjaar het is ! Bv. « in p van 2016 »)

Appels Aardappels
p1 (€/kg) q1 (kg) p2 (€/kg) q2 (kg)

2016 1 100 2 50

2017 2 150 3 100


Reële. bbp2016 = (€1/kg x 100kg) + (€2/kg x 50kg) = €200 in p van 2016

Reële. bbp2017 = (€1/kg x 150kg) + (€2/kg x 100kg) = €350 in p van 2016

⟹ Stijgt enkel omdat er een stijging was in productie hoeveelheden (qi) en niet omdat de prijzen
gestegen zijn (aangezien we in de berekening die prijzen vast houden op het prijzenpeil van een
bepaald basisjaar).

Dus, het reële bbp laat ons toe om ons te concentreren op enkel stijging van de hoeveelheden.
B.Y.D VUB : Handelsingenieur 9 sur 75

, Inleiding tot de Macro-Economie


• Het prijzenpeil (P)

i=N
Herinner : nominale bbpt = ∑ pi,t .qi,t
i=1

Stel dat t.o.v het basisjaar:
- de hoeveelheden verdubbeld zijn : qi,t x 2
- de prijzen verdrievoudigd zijn : pi,t x 3

De vraag is: met welke factor neemt het nominale bbp toe?

Als alle prijzen x3 en alle hoeveelheden x2, gaat het nominale bbp toenemen met een factor 6.




( Hoeveel maal nom. bbp
hoger is dan in basisjaar )
( =
Hoeveel maal reële bbp
hoger is dan in basisjaar )(
x
Hoeveel maal prijzenpeil

hoger is dan in basisjaar



( Hoeveel maal nom. bbp

( )
Hoeveel maal prijzenpeil hoger is dan in basisjaar
=

( )
hoger is dan in basisjaar Hoeveel maal reële bbp
hoger is dan in basisjaar

€600

( )
Hoeveel maal prijzenpeil €200 3
= = ≈ 1,71
hoger is dan in basisjaar €350 1,75
€200

Merk op, zowel in de teller als in de noemer delen we door €200 (= het nom. bbp in het basisjaar).
We kunnen dus die « /€200 » laten wegvallen en nog steeds hetzelfde resultaat krijgen. Hierdoor
krijgen we een eenvoudigere formule om de toename van het prijzenpeil te berekenen :



( Hoeveel maal prijzenpeil
hoger is dan in basisjaar ) =
nominale bbp
reële bbp
≈ 1,71



Die 1,71 betekent : vergeleken met het basisjaar zijn, in 2017, de prijzen 1,71x hoger geworden.

De gewoonte van economen en statistici is om een dergelijke maatstaf niet uit te drukken als een
ratio zoals we het hier doen, maar als een index.


nominale bbp
De ratio : ≈ 1,71
reële bbp
- vertelt ons met welke factor de prijzen zijn gestegen t.o.v het basisjaar
- is dus een maatstaf van het prijzenpeil
- is uitgedrukt als een index (P) met basiswaarde = 100 :




B.Y.D VUB : Handelsingenieur 10 sur 75

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur BYD. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80467 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€5,49  30x  vendu
  • (8)
  Ajouter