H1: Welvaart & Markt
1 Begrippen
Hoe gaat het met onze economie:
• Veelheid aan economische informatie beschikbaar
• Goed, maar niet goed genoeg:
o Veel vacatures, knelpuntberoepen, maar ook werkloosheid
o Economische groei, maar systematisch begrotingstekort en hoge publieke
schuld
Wat is ‘onze economie’?
Moderne economie= complex systeem van productie en consumptie met beperkte
middelen
• Belangrijke spelers:
o Overheid: aanbod aan publieke goederen, aankopen bij bedrijven,
werkgever, reguleren, …
o Consumenten: aankopen, belastingen betalen, …
o Bedrijven: produceren, tewerkstelling
• Markten = plaats waar er ruil is
vb. arbeidsmarkt, markt voor goederen en diensten
o Vb. Individu: biedt arbeid aan <-> bedrijf biedt tewerkstelling aan
Werkloosheid:
• vacatures niet ingevuld, werkloosheid
• mogelijke oplossing:
o investeren in traject om mensen aan het werk te helpen
o promoten van bepaalde studierichtingen
• kosten-baten: is het zinvol om daarin te investeren?
o Vb. Educatie: begrijpend lezen in Vlaanderen slecht, geen onmiddellijke
gevolgen zichtbaar → soms noodzakelijk om onmiddellijke groei zo te
laten om groei in de toekomst te garanderen
Informatie:
• Goede info is belangrijk
• geen info= geen middelen → goede info= goede allocatie
Vb. veel middelen gaan naar preventie van officiële doodsoorzaken , geen info
naar preventie van medische fouten (want geen ‘officiële informatie)
Markt:
• = groep kopers (bepalen vraag) en groep verkopers (bepalen aanbod) van
product of dienst
• voorlopig uitgangspunt (om gemakkelijk te analyseren)
o producten zijn identiek
o véél kopers en verkopers (niemand kan een invloed hebben op de prijs)
2 Vraag & Aanbod
• Bereidheid tot betalen: Als de bereidheid tot betalen lager ligt dan de prijs, dan
zal het niet aangekocht worden. Als de prijs zakt → meer geïnteresseerden
1
, • Vraag en aanbod curve: betalingsbereidheid zit er achter
2.1 Vraagcurve
• Wanneer preferentie wijzigt, heeft dit een effect op de vraag, los van de prijs
• Vb. inkomen neemt toe → vraag verandert
• Wat is van invloed op de vraag?
o Smaken en voorkeuren vb. nu hip
o Prijs
o Inkomen van consument
o Aantal kopers
o Verwachtingen
• Goederen:
o Substitutiegoederen: goederen worden ‘vervangen’ door elkaar
Vb. bier en sinaasappelsap
o Complementaire goederen: goederen worden samen verbruikt
Vb. benzine & benzinewagens
Vb. granola & yoghurt
• Marginale kost
= bijkomende productiekost per extra geproduceerde eenheid
• verloren kost
vb. aankoop machine, het wachten in de rij en dan weggeroepen worden, het
aankopen van flibcotickets en dan de bus missen
2.2 Aanbodcurve
• Als de prijs → aanbod , omdat minder efficiënte producenten ook kunnen
toetreden tot de markt
• Wat is van invloed op het aanbod?
o Prijs van gelijkaardige goederen
o Inputprijzen
o Aantal verkopers
o Productiviteit
o Verwachtingen
2.3 Marktevenwicht
= iedereen is tevreden, geen reden om te veranderen = vraag = aanbod
• als alles verdubbelt in prijs, en het budget verdubbelt mee → allocatie zal niet
verdubbelen
• bepaalde prijs is maar ‘veel’ of ‘weinig’ i.f.v. prijzen van andere goederen (dus:
relatieve prijs)
2