HOOFDSTUK 7 DE CRISIS ALS MINKSY-MOMENT
De financiële crisis van 2008 kostte de Amerikaanse economie $22.000
miljard tussen 2008 en 2014. Dit bedrag overtrof zelfs de kosten van de
Irak-oorlog en leidde tot een blijvende economische impact wereldwijd.
Ondanks herstel blijven veel van de oorzaken van die crisis actief.
Economen weten niet wanneer de volgende grote crisis zal komen, maar
verwachten dat deze onvermijdelijk is.
7.1. OP NAAR HET VOLGENDE MINSKY-MOMENT
Econoom Hyman Minsky stelt dat crises inherent zijn aan het
kapitalistische systeem.
Zijn financial instability hypothesis zegt dat economische groei leidt tot
makkelijk krediet, stijgende activa-prijzen (zoals huizen), en speculatie. Dit
veroorzaakt marktfalen, doordat investeerders verkeerde beslissingen
nemen op basis van kunstmatig hoge prijzen.
De financiële sector, gedreven door concurrentie, neemt steeds grotere
risico's zonder strenge regulering. Dit leidt tot economische bubbels, die
uiteindelijk barsten en crises veroorzaken.
BOX 7.1 LERNOUT & HAUSPIE
Tussen 1995 en 2000 steeg de aandelenkoers van Lernout &
Hauspie (LHSP) enorm, waardoor veel beleggers massaal
instapten.
In 2000 onthulde de pers echter fraude binnen het bedrijf, wat
leidde tot een koerscrash en faillissement.
Veel beleggers leden grote verliezen, vooral degenen die met
geleend geld hadden geïnvesteerd. Dit voorbeeld toont hoe
financiële markten irrationele prijzen kunnen genereren en
fraude kunnen verhullen.
Speculatieve golven door risicovolle leningen zijn onhoudbaar. Als de
economie verslechtert, stijgt het aantal wanbetalingen, wat prijsdalingen
in vastgoed en aandelen veroorzaakt.
Dit Minsky-moment markeert het barsten van de zeepbel, wat de
economie kan vertragen of zelfs een depressie kan veroorzaken.
Economen als Minsky en Sweezy waarschuwden dat de financiële sector
zonder strenge regulering tot instabiliteit leidt.
Voor Minsky is het kapitalisme inherent instabiel, met de financiële sector
als centrale bron van risico. Hij zag dat ongereguleerde markten
competitief risicovol gedrag aanmoedigen, waardoor crises onvermijdelijk
worden.
, BOX 7.2 KREDIETEN, GELDCREATIE EN DE REËLE ECONOMIE
Na het barsten van een financiële zeepbel beperken banken
hun kredietverlening, wat de geldhoeveelheid en uitgaven
doet dalen.
Hierdoor krimpt de economie verder, met minder transacties
en werkgelegenheid als gevolg.
Banken verstrengen hun beleid om verliezen te beperken, wat
de crisis versterkt.
Centrale banken proberen dit te voorkomen door steun te
geven aan commerciële banken, om zo de kredietstroom naar
de economie op gang te houden.
Minsky's ideeën over financiële instabiliteit kregen weinig aandacht, omdat
ze botsten met het dominante liberale denken, geïnspireerd door
economen als Hayek en Friedman.
Deze pleitten voor minder regulering en vertrouwen in efficiënte markten.
Paul Volcker, Fed-voorzitter tot 1987, deelde echter Minsky's zorgen en
weerstond deregulering.
Na hem volgde Alan Greenspan, een neoliberaal die juist deregulering
doorvoerde en geloofde in de efficiëntie van vrije markten.
Dit beleid leidde uiteindelijk tot nieuwe financiële instabiliteit, wat Minsky’s
gelijk bevestigde.
7.2. BUBBELS ZONDER CHAMPAGNE
De internetzeepbel (1997-2000) en de Amerikaanse vastgoedzeepbel (tot
2006) illustreren de destructieve kracht van speculatieve bubbels, zoals
beschreven door Minsky.
In beide gevallen stegen prijzen sterk en onafgebroken, gedreven door
speculatieve investeerders die kochten met de verwachting van
toekomstige winsten, ondanks de afwezigheid van fundamentele
economische groei.
De internetzeepbel barstte zonder grote gevolgen voor de reële economie,
omdat technologieaandelen maar een klein deel van het nationale
vermogen vertegenwoordigden.
De vastgoedzeepbel had echter een veel diepere impact, aangezien
vastgoed een aanzienlijk deel van het vermogen van gezinnen en
bedrijven vormt. Tussen 1998 en 2006 stegen de woningprijzen met 80%
in de VS, zonder voldoende economische of demografische basis voor die
stijging.