Taal & Meertaligheid
Module 1: taalbouwstenen in het Nederlands
1. Wat is taal?
5 vaardigheden van taal
● luisteren
● lezen
● gesprekken voeren
● schrijven
● spreken
functies van taal
● conceptualiserende functie : Taal nodig om werkelijkheid te benoemen/ te vatten.
○ casus: Leon gaat op zoek naar verschillen tussen leven nu en leven vroeger
● communicatieve / sociale functie : taal als communicatiemiddel, Mensen gebruiken taal om
boodschappen aan elkaar over te brengen, om met elkaar in interactie te gaan
○ casus: kinderen die onderling over tiktok praten
● expressieve functie = taal als middel om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoties,
zichzelf op een creatieve manier te uiten
○ een gedichtje
eigenschappen van taal
● taal produceert betekenis
● taal is arbitrair (meestal)
● het aantal klanken van een taal is gelimiteerd
● (menselijke) taal kan ideeën, personen, voorwerpen buiten de huidige tijd en ruimte
benoemen of ernaar verwijzen
● Taal is generatief: letters, woorden kunnen een ongelimiteerd aantal zinnen genereren
,taalcompetentie
taalvaardig: zowel in mondelinge vaardigheden (luisteren, spreken), als in de schriftelijke
vaardigheden (lezen, schrijven)
taalkennis over aspecten van taal (taalbeschouwing), meer bepaald over taalgebruik/taalgedrag en
over het taalsysteem (teksten, zinnen, woorden…)
duidelijke attitude waarbij je voortdurend schaaft aan je houding, emotie en motivatie over taal
2. bouwstenen van taal
verschillen en gelijkenissen tussen taal en taalvariëteiten = taalbeschouwing
→ we beschouwen taal op alle vlakken
taalsysteem
→ verschillende niveaus van taal
● klanken : fonemen → fonologie
○ bv. onomatopeeën (=klanknabootsing)
● woorden : morfemen → morfologie
○ bv. verwarrende werkwoorden (lopen wordt liep, hopen wordt niet hiep)
● woordgroepen en zinnen → syntaxis
● teksten
● spellingsvormen → orthografie
● betekenissen → semantiek
○ bv. letterlijk en figuurlijk taalgebruik
● woordenschat → lexicologie
○ bv. nieuwe en verdwenen woorden
Nederlands: België i.v.m. Nederland
● klanken: ander accent (r,g,...)
● woorden: fruitsap vs jus d’orange
● woordenschat: meiske vs meisie
● zinnen: volgorde werkwoorden, einde van een zin
● betekenis: poepen vs poepen
● spelling: hetzelfde
,taalgebruik en taalgedrag
● nadenken over eigen taalgebruik: bewust bepaalde spreek-, luister-, lees- en
schrijfstrategieën inzetten en daarop reflecteren, en nadenken over het taalgebruiken van
anderen
● nadenken over taalgedrag: Wie zegt/schrijft iets? Wat?
Aan wie? Waarover? Met welke bedoeling? Hoe? In welke
context? Via welke weg/middelen? Met welk effect?
→ 9 vragen van het communicatiemodel
○ bv. hoe mensen praten tegen baby’s
3. Waarom taalbeschouwing?
1. kennis over en inzicht in taal verwerven: inzicht in Nederlands
- het taalsysteem
- talige diversiteit
- vreemde talen leren
2. nadenken over eigen taalgebruik en dat van anderen (taal sturing)
→ taal doelgerichter en beter leren gebruiken
3. de algemene culturele kennis vergroten: inzicht in cultuur
- conceptualiserende functie: grip krijgen op de wereld om ons heen
- praten over taal: metataal
- diverse talige en culturele identiteiten
a. culturen met veel woorden voor snor, maar geen woord voor psychische problemen
b. Inuit hebben meer woorden voor sneeuw
, Het beschouwen van woorden
woordleer vs zinsleer
● woordleer: woord op zich, enigszins los van de zin
○ ik: persoonlijk voornaamwoord
● zinsleer: functie van dat woord of woordgroep in een zin
○ ik: onderwerp
1. Het beschouwen van woorden: theorie
1.1 woordsoorten
een zelfstandig naamwoord (substantief of ZN)
● soortnamen: appel, stoel, raam
○ kan je genus van bepalen: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
● eigennamen: Gent, Jappie, Milan, Daantje
de meeste ZN hebben een enkelvoud, meervoud en verkleinwoord
lidwoord
● bepaald: de (m/v) of het (o)
● onbepaald: een
● ontkennend: geen
bijvoeglijk naamwoord (adjectief of BN)
● worden attributief, predicatief of zelfstandig gebruikt
○ attributief: een rode bloem
○ predicatief: de bloem is rood
○ zelfstandig: de gele bloemen en de rode
● trappen van vergelijking
○ stellende trap: even groot als
○ vergrotende trap: groter dan
○ overtreffende trap: het grootst
● ook deelwoorden als BN: de gegrilde konijn (voltooid deelwoord), zingende kinderen
(tegenwoordig deelwoord)