INLEIDING
WAT IS SOCIALE PSYCHOLOGIE?
= De wetenschapsstudie van onze gedachten, gevoelens en gedragingen zoals die worden beïnvloed door
werkelijke of ingebeelde anderen
= Probeert het denken, voelen en gedrag van mensen te verklaren vanuit de interactie tussen mensen,
individueel en in groep, de sociale situatie en de historiek die daaraan voorafgaat of wat erop volgt
• Sociologie kijkt naar de groep/verzameling van personen
• psychologie kijkt naar individu/persoon
• sociale psychologie kijkt naar beiden: hoe verhoudt een individu zich in een groep? welke invloed heeft
de relatie op het denken/voelen? wisselwerking
Freud: eigenlijk is er geen individuele psychologie op zich, maar alles is sociale psychologie
• Je kan de mens niet zien apart van de groep, je moet de mens altijd in zijn sociale relaties zien
• Om de groep te bekijken (sociologie), moet je ook naar het individu kijken (psychologie)
Geschiedenis
Voor en na de tweede oorlog een sterke ontwikkeling
1961 Milgram’s obedience experiment: gehoorzaamheid met schokgenerator – mensen aanzetten om
anderen een elektrische shock te geven
1992 Stanford Prison Experiment – Zimbardo: groepen indelen van gevangen en bewakers
→ Waarom gaat men zo ver in het uitvoeren van zijn rol dat er onmenselijke dingen worden
aangedaan tegenover anderen?
1992 Freud - Massapsychologie en ik
→ poging om verklaring te bieden van ontstaan fascisme en nazisme: grote massa’s die geleid
worden door Fürhrer/leider
MAAR ook al in de eerste wereldoorlog!
1895 G. Le Bon - Psychologie des Foules (= psychologie van de massa)
• Tijdens de industriële revolutie worden grote groepen arbeiders, die van het plattenland naar
de steden gaan wonen, een massa → bestond ervoor niet, er waren groepen, maar nog geen
sprake van een massa
• Sociale psychologie ontstaat om daar groep op te krijgen: wat is de massa? hoe verhoudt
individu zich tegenover de massa?
1
,Oorsprong: stuk wantrouwen en angst voor de groep (massa), individu moet ervoor gewapend worden angst
voor revolutie (Le Bon, Milgram en voor een stuk ook Zimbardo)
↔ andere theoretische perspectief: de groep/het sociale is vormend, constructief voor zowel individu als
maatschappij (Freud)
→ in de praktijk: individualiseren of socialiseren?
SOCIALE COGNITIES
INLEIDING
Cognitieve psychologie (sociaal cognitivisme) ontstond als reactie op Black-Box-visie van Behaviorisme
wel kijken in het hoofd van de mens, daar speelt het denken zich af • bepaalde prikkel/stimulus →
→ denken in kaart brengen, beïnvloeden, experimenten mee doen reactie
binnen het sociale aspect • mens = black box, je kan er niet in
kijken, dus we kijken naar het
gedrag/reactie van prikkels
Cognitivisme Sociaal cognitivisme
De wereld geeft → Informatieverwerking en → Bekijken op het niveau van de groepen: hoe denkt een
informatie IN cognitieve processen in het OUT
mens? Hoe denken andere mensen? hoe beïnvloedt dat elkaar?
hoofd van de mens Hoe zorgt dat ervoor dat er groepsprocessen ontstaan?
(computer)
→ mensen die op dezelfde manier denken vormen
een groep (vb. anti-vaxers)
↔ sociaal constructivisme: de wereld is op zich al gevormd door manier van sociaal omgaan, wat er speelt er
tussen de mensen zich af via de taal en het sociale aspect (i.p.v. het denken in het hoofd)
Processen waarbij we informatie verwerven/opslaan/integreren/organiseren/interpreteren over mensen
➢ anderen = sociale perceptie
➢ zichzelf = zelfperceptie
Actief met informatie aan de slag om beeld te vormen van wie anderen zijn (≠ passief waarnemen)
Bij welke groep horen ze? welke karaktertrekken? Vinden we ze leuk en vinden ze mij leuk? Hoe kan ik met hen communiceren? Waarom
doen ze iets?
2
, SCHEMA’S
= cognitieve structuur waarin eerder verworden kennis over een stimulus/concept is gerepresenteerd
↘ over personen, opvattingen, fysieke daden, kenmerken, relaties tussen die kenmerken…
Sociale schema’s
• Wat/hoe we denken over anderen
• Wat/hoe we denken over onszelf (zelfschema)
• Wat/hoe we denken dat anderen over ons denken
o sociale cognitie heeft invloed op ons zelfbeeld
o sociale context heeft invloed op ons handelen
Voorbeelden
• Prototype: soort gemiddelde v/e specifieke groep mensen met vage grenzen - meest typische v/e groep
• Script: verloop van gebeurtenissen in bepaalde situaties → voorspelt en opeenvolging van acties
o Gedrag conform aan script = nauwelijks informaties
o Gedrag niet conform aan script krijgt grotere diagnostische waarde, meer info die je op op een
andere manier moet veerwerken → prototype wordt aangepast of je negeert het en doet
ermee verder
Kenmerken
• Associatief verbonden in een netwerk
Prototype over politie: blanke man → er komt een vrouw van kleur binnen: spreekt het prototype tegen, andere schema’s
worden geactiveerd: schema’s van vrouw en gekleurde persoon
• Gestalt: som van de delen is meer dan de aparte delen
• Top-down of theory-driven: het schema bepaalt hoe je met informatie omgaat
o Sturen persoonsperceptie, vooral aandacht voor wat pas binnen geactiveerd schema
Je leert over ADHD, je vorm een schema over de kenmerken in je hoofd → je interpreteert de dingen aan de hand van
die theorieën in je hoofd → label ADHD onterecht/te vlug toepassen – je ziet bepaalde signalen niet meer
o Schema’s beïnvloeden ook herinneringen
Experiment ‘priming’: verhaal over vrouw met 3 introverte en extraverte kenmerken → eerder iemand die in een
bibliotheek werkt of een huizenverkoper? Antwoord: bibliothecaris = introverte / huizenverkopen = extravert
• Prescriptief: bieden een beeld van hoe iets moet/kan zijn en stuurt ons gedrag
→ attributies zoeken die schema in stand houden
o need for cognition: openstaan voor nieuwe informatie, proberen schema aan te passen
o need for certainty: attributies die schema bevestigen
• Toegankelijker naarmate vaker en recenter opgeroepen
3
, → door schema’s vlugger verwerking info, label (niet altijd de werkelijkheid), waardoor er ruimte vrij komt voor
andere gedachten
Experiment: groep mensen worden 2 taken gegeven
1) informatie over Indonesië daarna test
2) omschrijven kenmerken persoon
a. niets gezegd over persoon, enkel foto
b. foto met label ‘skinhead’ → doen het beter op de 1e taak: door het label, heb je meer tijd voor de 1e taak
→ schema’s kunnen opgeroepen worden door een stimulus uit de omgeving
Configureren
Welke schema’s gebruiken we wanneer? Hoe komt het dat we op bepaalde manieren denken? Verschillende
effecten → effecten zorgen soms voor vertekening
Opvallende kenmerken
Hoe meer een kenmerk opvalt, des te gemakkelijker activeert het aansluitende schema
Dit schema wordt onmiddellijk als eerste geactiveerd: geslacht - huidskleur -leeftijd – naam
→ opvallendheid wordt ook bepaald door de context!
Primacy effect (S. Ash)
Informatie die we eerst over iemand krijgen beïnvloedt globale oordeel meer dan later verworven informatie
vb. twee tekstjes waarvan A begint met positieve en B begint met het negatieve → A krijgt de meest positieve beoordeling
• Je kan maar één keer een eerste indruk maken, vooral door lichaamstaal
kunstenaars, muziekgroepen die vastzitten aan eerste ticket (vb. cd)
• Verklaringen = werking korte termijngeheugen:
o Aan later verkregen informatie wordt minder aandacht besteed
o Wordt in het licht/functie van vroegere informatie geïnterpreteerd
o Behoefte aan afsluiten, zodra men ongeveer een beeld heeft
→ Je kan je wapenen tegen het primacy-effect als je voldoende gemotiveerd en alert blijft
4