Sociale cognities
= denken over zichzelf & anderen + hoe reflecteer ik over wat ik zelf denk & over hoe
ik denk dat anderen over mensen denken.
Processen waarbij we informatie (cognitie):
o Verwerven/opslaan.
o Integreren/organiseren.
o Interpreteren.
Afhankelijk v. de sociale context waarin we ons bevinden.
Over mensen (sociaal):
o Hoe denken wij over anderen (sociale perceptie).
o Hoe denken we over onszelf (zelfperceptie).
Anderen bepalen mee hoe we naar onszelf kijken.
Zelfbeeld.
Schema’s
= cognitieve structuur waarin eerder verworven kennis over een stimulus/concept is
gerepresenteerd.
Voorbeelden stimulus/concept:
o Over personen, opvattingen, fysieke daden, feiten, …
o Kenmerken.
o Relaties tussen die kenmerken.
Piaget: ‘mentale structuren die aan de basis liggen v. ons handelen, gestructureerde
functioneringspatronen’.
Omschrijving
Sociale schema’s:
o Wat we denken over onszelf.
o Wat we denken dat anderen over ons denken.
o Wat we denken over anderen.
Sociale cognitie heeft invloed op ons zelfbeeld.
Sociale cognitie heeft invloed op ons handelen.
Sociale schema’s bestaan uit een geheel v. eigenschappen & gedragingen die men
karakteristiek acht voor de leden v. deze categorieën.
Prototype:
o = soort gemiddelde v. een specifieke groep mensen.
o Bv. wat is een typische student?
o Lijkt op een stereotiep beeld v. een groep.
Prototype = cognitief-psychologisch geconstrueerd.
Stereotypes = sociale, contextuele realiteit.
Script = verloop v. opeenvolgende acties.
o Geeft ons informatie over een sociale situatie & over de dingen die meestal
gebeuren in die situatie.
o Bv. een script over hoe een online les zal verlopen.
o Wanneer het gedrag niet past binnen het script, geeft dit informatie over de
persoon zelf.
1
,Kenmerken
Gestalt = het geheel is meer dan de som v. de delen.
o We maken een schema/gestalt & dat zal dan de realiteit ook beïnvloeden +
onze kijk naar personen mee vormen.
Top-down of theory-driven = cognitief gegenereerde kennis toetst binnenkomende
informatie af & geeft die betekenis.
Bottum-up of data-driven = vanuit de ruwe feiten die zich bij ons aanbieden, sociale
schema’s geven betekenis.
Sturen v. persoonsperceptie vooral aandacht voor wat past binnen geactuveerd
schema.
Schema’s beïnvloeden gerinnering.
o Experiment: verhaal vrouw waarin introverte als extraverte eigenschappen
werden omschreven. Paar dagen later de vraag: is ze geschikt als
huizenmakelaar (extravert) of is ze geschikt als bibliothecares (introvert)?
Opgeroepen informatie wordt sterk bepaald door het geactiveerde schema.
Prescriptief:
o Bieden een beeld v. hoe iets moet/kan zijn & stuurt ons gedrag.
o = voorschrift.
o Attributies zoeken die schema in stand houden.
o Need for cognition need for certainty.
Need for certainty = zekerheid, houvast, gaan vasthouden aan het
schema, gaan sneller opzoek naar info die het schema bevestigd.
Need for cognitio = kritisch nadenken, gaan opzoek naar infor die niet
door schema bevestigd wordt, durven schema uit te dagen.
Schema’s worden toegankelijker naarmate:
o Vaker opgeroepen.
o Recenter opgeroepen.
Door schema’s vlugger verwerking v. info:
o Experiment: persoon beoordelen & terwijl informatie over Indonesië. Groep 1
kreeg alleen een naam, groep 2 kreeg het schema Skinhead. Door schema
konden ze persoon sneller beoordelen & meer informatie over Indonesië
opslaan betere score op meerkeuzetoets.
Schema’s kunnen opgeroepen worden door een stimulus uit de omgeving.
Bepaalde informatie uit de omgeving kan een schema volledig of gedeeltelijk
activeren.
Evomutionair
Cognitieve schema’s worden via opvoeding, leerprocessen, voorbeelden, socialisatie,
… verworden.
Elk mens wordt ook geboren met een aantal cognitieve stuurprogramma’s:
o Reageren op concrete situaties.
o Bieden antwoorden op problematische of levensbedreigende situaties.
Evolutie v. onze hersenen heeft ervoor gezorgd dat we beter kunnen omgaan met
sociale informatie & minder goed kunnen omgaan met abstracte informatie.
2
,Configureren
Wat als er meerdere schema’s kunnen worden geactiveerd, welke zullen op de
voorgrond treden?
Maar welk schema gebruiken we nu wanneer? Hoe komt het dat we op een bepaalde
manier denken?
o Verschillende effecten (goed & fout).
o Effecten zorgen soms voor vertekening.
Opvallende kenmerken
Hoe meer het kenmerk opvalt des te gemakkelijker activeert het aansluitende
schema.
o Naam.
o Geslacht.
o Huidskleur.
Opvallendheid wordt bepaald door de context (bv. vrouw met kind
moederschema).
Primacy-effect Asch
De volgorde waarin prikkels zich aandienen, speelt een rol bij het belang dat we
eraan geven.
= informatie die wij eerst over iemand krijgen beïnvloedt het globale oordeel meer
dan later verworven informatie.
Je kan maar één keer een eerste indruk maken.
Eerste indruk: vooral door lichaamstaal.
Experiment Asch:
o Persoonsbeschrijving groep 1: hij is intelligent, ijverig, impulsief, kritisch,
koppig & jaloers.
o Persoonsbeschrijving groep 2: hij is jaloers, koppig, kritisch, impulsief, ijverig
& intelligent.
o ‘Positief > negatief’-volgorde positieve indruk.
o ‘Negatief > positief’-volgorde negatieve indruk.
o Negatieve informatie moeilijker om te keren dan positieve informatie.
Wapenen tegen primacy-effect: voldoende gemotiveerd & alert blijven, niet
bezwijken onder eerste impressies.
Werking korte termijngeheugen:
o Aan later verkregen informatie wordt minder aandacht besteed.
o Latere informatie geïnterpreteerd in het licht v. vroegere informatie.
o Nieuwe informatie wordt geïntegreerd & geconfigureerd binnen kader v.
eerste beeldvorming.
o Wapenen tegen primacy-effect: voldoende gemotiveerd & alert blijven, niet
bezwijken onder eerste impressies.
3
, Configuratiemodel Asch
Configureren = opbouwen v. een product uit losse componenten.
Men vormt v. een persoon een Gestalt:
o Een intern consistent beeld.
o Betekenis v. een element wordt mee bepaald door de betekenis die men aan
de andere elementen geeft & omgekeerd.
Alle informatie v. dat beeld pas elkaar.
Komt er een nieuw element bij aangepast door elementen die al
aanwezig zijn.
o Beeld kan dus bepaald worden door enkele dominante eigenschappen.
Experiment Asch:
o Groep 1: lijst met ‘warm.’
o Groep 2: lijst met ‘koud’.
o Groep 1 zag persoon als meer genereus, gelukkig & altruïstisch.
o Warm & koud zijn centrale kenmerken.
Wanneer deze werden vervangen door andere kenmerken was dit
minder.
Primacy-effect speelt ook een rol:
o Informatie-elementen die we eerst ontvangen, roepen een globaal beeld op
(positief of negatief) & dit schept een context voor interpretatie v. verdere
gegevens.
Impliciete persoonlijkheidstheorie
= veronderstelling dat bepaalde persoonstrekken samen voorkomen & andere
trekken niet.
Intuïtieve veronderstellingen, die niet expliciet of bewust zijn.
Belangrijke rol bij indruksvorming:
o Vervolledigt ons beeld v. een persoon.
o Beïnvloedt interpretatie & verwerking v. informatie.
Bv. persoon praat met ons sociaal persoon ook avontuurlijk & vriendelijk =
impliciete persoontlijkheidstheorie.
Priming kan invloed hebben op onze neiging tot impliciete persoonlijkheidstheorieën.
Voorbeelden:
o Halo-effect:
= wanneer we denken aan een positieve eigenschap, dan koppelen we
daar ook alleen maar positieve eigenschappen aan.
Alle goede kenmerken worden samengezet.
Bv. sociaal + lief + slim + knap.
o Horn-effect:
= al het negatieve hoort bij het negatieve.
Meestal onbewuste effecten.
o Astrologie:
= horoscopen.
Bv. een leeuw heeft veel zelfvertrouwen.
4