Communicatiewetenschappen I
Hfst 2: Paradigma – Theorie – Centrale thema’s
2.1 Paradigmatische strijd en theoretische diversiteit
2.1.1 Introductie tot paradigma
“Definitie” = samenhangend stelsel v modellen & theorieën dat kader biedt waarin de realiteit
geanalyseerd wordt. Het is +/- universeel gedeeld model (door een groep v wetenschappers) van wat
onderzocht dient, welke vragen essentieel zijn, hoe deze aan te pakken en te interpreteren. Hun
wereldbeschouwing is richtinggevend in dat oz.
THOMAS KUHN schrijft in the structure of scientific revolutions (1962) dat:
Wetenschap evolueert niet geleidelijk of genereert niet stap voor stap nieuwe kennis, maar
ontwikkelt wél dmv paradigmawissels (paradigm shift). Die wetenschappelijke revoluties
volgen ook een structuur:
1) normale wetenschap 2) puzzle-solving 3) paradigma
4) anomalie 5) crisis 6) revolutie
‘nieuw’ paradigma en opnieuw 1.
1. “normale wetenschap” obv het heersende paradigma
2. Oz-er zijn het erover eens welke vragen essentieel zijn (dus ook dat andere vragen niet
worden gesteld), welke methodes voorkeur genieten en hoe resultaten geïnterpreteerd
moeten worden
3. Oz-ers delen gemeenschappelijke ozagenda, methodes die binnen heersende paradigma
passen. Maar: ook verbonden door richtinggevende wereldbeschouwing, want kijken naar
de wereld via bep ‘bril’.
4. Het beschikbare kader biedt geen antwoord meer om ozvragen te verifiëren, maar toch
nog poging(en) doen binnen dat kader.
5. Besef dat anomalie niet valt op te lossen, wat resulteert in conflicterende zienswijzen. Oz-
ers geen in debat & discussie over fundamentele assumpties.
6. Komen tot conclusie dat nieuw paradigma dat wél doen en is nu heersend kader.
[EXAMEN] Incommensurabiliteit van paradigma’s = het ene paradigma vervangt het andere. Ze
kunnen niet naast elkaar bestaan want sluiten elkaar uit.
Is zo id exacte wet (bv van geocentrisme → copernicaanse revolutie) maar niet id soc wet:
daar staan ze wel naast elkaar (bv mercantilisme, adam smith, keanes, monetarisme: keren
allemaal terug + theorieën bestaan nog & zijn geloofwaardig). Soc wet vertonen geen lineaire
vooruitgang, maar gaat in slingerbewegingen zich ontwikkelen
Maar: concurrerende paradigma’s kunnen wel naast elkaar staan, toch is er sprake van een
dominant paradigma. Incommensurabiliteit is dan op vlak v mens- en maatschappijbeeld + bril
v oz-ers die realiteit bestuderen.
1
,2.1.2 Het mainstream paradigma in de communicatiewetenschappen
Context
Institutionalisering vd comwet gebeurt id VS na WO II. EUR is nog ah recupereren vd oorlog, terwijl VS:
➢ Eerste grote golf v comwet oz realiseren
➢ Vormen centrum voor opkomst v systematisch socwet oz
➢ Vormen centrum voor ontwikkeling v media tot massamedia
Perspectief
Percipiëren massamedia als machtig. Hebben invloed op individue, beeldvorming en in staat om ons
te manipuleren.
Mens- en maatschappijbeeld is liberaal-pluralistisch. Open, democratische, vrije en pluralistische
Amerika is “beste” model volgens Amerikaanse critici en willen het transporteren naar andere, niet-
Westerse, landen. Media informeren burgers + tonen verschillende perspectieven. Daaruit volgt
democratisch debat dat consensus-gericht is. SL evolueert dus ordelijk, gestructureerd. Zet zich af
tegen alternatieve (communistische) maatschappelijke organisatie.
Inspiratiebronnen
➔ Functionalisme
Afkomstig uit sociologie. Vooruitgangsdenken, fcties vd com id SL (Lasswell). Integratie,
continuïteit en een ordelijke SL.
➔ Informatietheorie
Lineaire comproces waarin zender proces domineert. Shannon & Weaver.
➔ Behaviourisme
Stimulus-respons denken
➔ Positivistische methoden & kwantitatieve benaderingen
Surveys, soc-psych experimenten, statistische analyse om generaliseerbare & betrouwbare
kennis te bekomen + verborgen processen bloot te leggen.
Kritieken
Kritiek 1: comproces verloopt niet lineaire: geen 1richtingsverkeer, geen mechanisch proces. Weinig
oog voor soc context, terwijl com een soc & interactief proces met betekenisgevingsprocessen is. Ad
ontvangerszijde: signalen bereiken (juiste) ontvanger niet, andere interpretatie. Ad zenderzijde:
kunnen info filteren & tegenhouden
Kritiek 2: sterk gericht op media-effecten, maar moeilijk om te bewijzen
Kritiek 3: Westers perspectief met weinig oog voor contradictie & ambivalentie
2
,2.1.3 Het alternatief kritisch paradigma in de communicatiewetenschappen
Formuleerden bovenstaande kritieken op MSP.
Houden er een ander mens- en maatschappijbeeld op na. Lib-kapitalistisch model valt niet te
vermijden, maar is niet ideaal. Verwerpen idee dat individuen rationeel behoeften nastreven en SL
daar dan beter v wordt. Model sluit ogen voor machtsonevenwichten, staat op verschraling v opinies
+ uitbuiting v soc zwakkere groepen. Verwerpen functionalistische ideologie, want is
systeembevestigend, conservatief en gericht op instandhouding v status quo.
Massacommunicatie = manipulatief & onderdrukkend proces. Ideologie staat steeds centraal. Spitst af
in verschillende stromingen:
➢ FFS: vormt alternatieve paradigma
➢ PEM: zendergericht, MBen en -structuren bestuderen omdat ze niet neutraal zijn, want
hebben pol en eco belangen te behartigen
➢ CS: ontvangergericht, betekenis moet gedecodeerd worden, semiotiek
Resulteert in meer kwalitatief onderzoek: linguistic turn waarin taalaspecten ook belangrijk worden:
id soc wet kan je niet altijd alles in cijfers gieten. Door dat te doen kan je verborgen ideologische
betekenissen onthullen. Bovendien ligt betekenis niet vast, maar wordt geconstrueerd.
2.2 Theorie
2.2.1 Introductie tot theorie
Binnen een paradigma zitten verschillende theorieën, theoretische stromingen en scholen (groep v
academici die dezelfde context, tijd, ruimte delen + zelfde onderwerp vanuit bep invalshoek bekijken).
Theorie = instrument om onderzochte complexiteit beheersbaar te houden door oz te sturen.
Een logische reeks v met elkaar verbonden (niet-tegenstrijdige) stellingen, opvattingen en
begrippen over (deel v) empirische werkelijkheid, zo geformuleerd dat er toetsbare
hypothesen afleidbaar zijn → abstracte manier om comproces beter te begrijpen
Er zijn 2 methoden om aan theorievorming te doen:
1. Deductie
= vertrekken vanuit theoretisch idee om hypothese te formuleren
die empirisch geverifieerd wordt. Van algemene theorie →
specifieke gegevens
2. Inductie
= patronen identificeren obv observaties en die verder oz-en met
oog op theoretische generalisering. Van waarneming →
begripsvorming & veronderstellingen
3
,2.2.2 Classificaties van theorievorming
Versch paradigma’s & theorieën kunnen naast elkaar staan: verwarrend, dus classificering nodig. We
maken onderscheid ertussen obv verschillen in achterliggende mens- en maatschappijbeeld. Die
fundamentele verschillen resulteren in enkele dichotomieën. 3 zijn relevant in CW [EXAMENVRAAG]
Actie versus structuur
Centraal uitgangspunt: hoe zijn individuen met elkaar verbonden in een gemeenschap?
➔ Actie (agency)
o Individu: handelt obv eigen acties
o Soc structuur: verzameling v individuen maken SL door actief hun relaties met anderen
op te bouwen, adhv interacties en complexe patronen.
o Centraal: vrijheid, keuze, individualiteit, vrije wil
➔ Structuur (structure)
o Individu: handelt binnen vastgelegde structuur (geen/beperkte controle)
o Soc structuur: soc relaties die SL maken zijn autonoom+ bepalen die activiteit vd leden
o Centraal: determinisme, beperkingen, sociale druk, publieke opinie
Bv stemmen: volledig mijn eigen keuze (agency) of deels/volledig laten leiden door familie (structure)
Consensus versus conflict
Centraal uitgangspunt: hoe veranderen maatschappijen?
➔ Consensus
o Soc verandering: SL evolueert lineair, dus verandering is gevolg v groei & integratie
o Visie op SL: functionalistische benadering, (deel)systemen die obv consensus
vooruitgang realiseren. SL als biologisch organisme
o Centraal: continuïteit
➔ Conflict
o Soc verandering: klassenstrijd/strijd tssn soc agenten met versch belangen
o Visie op SL: er heerst soc wanorde & permanente crisis.
o Centraal: schokbewegingen, met radicale verandering
Bv apartheid: met geweld volgens winny mandela (conflict) of door overleg volgens nelson (concensus)
Materie versus geest
Centraal uitgangspunt: wat kan en moet de wetenschap beschouwen/onderzoeken?
➔ Materie
o Visie op SL: materialistische theorie = bestaat uit objectieve structuren & instelling,
gevestigd op hist, eco, pol en tech basis die hun aard bepaalt + soc actie (re)produceert
o Onderzoek: objectief & waardevrij, obv feiten
➔ Geest
o Visie op SL: idealisme als culturalistische theorie = soc wereld is intersubjectief & cult.
SL oz-en vanuit bewustzijn, betekenis, waarden, acties vd leden. Constructionisme als
culturalistische theorie = soc realiteit is een historische & reflexieve constructie
o Onderzoek: subjectief, waarden, interpretaties en latente inhoud
4
,2.3 Centrale en terugkerende thema’s
2.3.1 Macht
Media zijn structureel verbonden ad pol & eco machtscentra om 4 redenen:
1. Media hebben eco kost/waarde, waardoor personen & instellingen met elkaar in competitie
treden om toegang en controle te hebben over mediaorganisatie & -inhoud
2. (massa)media zijn sterke machtsinstrumenten en kunnen sterke invloed uitoefenen
3. Media zijn niet op gelijke manier voorraadig
4. Media vormen onderwerp v pol, eco en juridische regulering + disciplinering
Afhankelijk v hoe je de relatie tssn media & SL inschat, kunnen 2 modellen onderscheiden worden.
2.3.2 Sociale integratie en identiteit
Leveren media positieve of negatieve bijdrage ad soc integratie & identiteit?
Media-effecten (x-as)
• Centrifugale effecten: wanneer media bijdragen aan
soc verandering, vrijheid, individualisme en
fragmentatie. Middelpuntsvliegende effecten
• Centripetale effecten: effecten geassocieerd met
sociale eenheid, orde, cohesie en integratie.
Middelpuntszoekende effecten
Die effecten krijgen normatieve evaluatie (y-as) afh v hoe je relatie tssn media & SL bekijkt + rol v
media inschat. Optimistische perspectief (positief) <> Pessimistisch perspectief (negatief)
Uitleg bij kwadranten:
1. Vrijheid en diversiteit
Media dragen bij tot verspreiding v info, kennis en meningen. Stimuleren modernisering
en mobiliteit.
Bv door internet altijd overal met iedereen in contact komen, info vinden etc
2. Integratie en solidariteit
Media brengen mensen bijeen en zijn tools om ergens bij te horen, eigen identiteit op te
bouwen, medestanders te vinden die zich deel voelen ve groter geheel
Bv De warmste week, Rodeneuzendag
5
, 3. Normeloosheid en verlies v identiteit
De sociale cohesie staat onder druk door media want mensen verliezen voeling & contact
met medemens erdoor.
Bv internet maakt ons eenzaam, cyberpesten
4. Dominantie en uniformiteit
Media zijn in handen v enkeling die media-ontvangers en -gebruikers controleren
Bv mediaconcentratie, murdoch
Voorbeeld: Eurosongfestival bij 2 → landen vd EU voelen zich een eenheid, samenhorigheid + is gericht
op positiviteit. Let op: is ook subjectief! Anti-europeaan zal dat niet zo pos ervaren
2.3.3 Sociale verandering
Zijn media & com oorzaak of gevolg v soc verandering? Geen eenduidig antw want er is een complexe
relatie tussen 1) comtechnologieën en media-inhoud, 2) distributie v + verschillen in waarden,
perspectieven, praktijken en 3) maatschappelijke verandering.
Gevaar om in boom- of doomvisies te belanden die situatie te progressief of net te
conformistisch voorstellen. Daarbij nuance weg en speelt determinisme een grote rol:
• technologisch determinisme = geloof dat tech onafh staat v individu + niet
beinvloed wordt door pol, eco, soc…. zou de motor v verandering zijn en heeft
eigen wil. Opereert in een vacuüm, maar is dus niet zo.
• mediadeterminisme of maatschappijcentrisme = negeren rol v media & com als
onderdeel vd maatschappelijke organisatie & veranderin
Hangt ook hier weer af v mens- een maatschappijbeeld: sommige zien media als motor v soc
verandering, anderen als reflectie v bestaande machtsstructuren. Dus: ambivalente relatie tssn SL en
maatschappelijke verandering.
2.3.4 Dubbele dimensie van media
Media & com hebben dubbele dimensie met langs ene kant maatschappelijke/materiële/eco dimensie
en andere kant ideële/immateriële/cult dimensie.
➔ Materiële dimensie
Media zijn een industrie in bepaalde pol-eco organisatie. Zorgen voor tewerkstelling,
infrastructuur, bieden diensten aan. Daarom: behoefte aan kennis & inzicht over grotere
geheel.
➔ Immateriële dimensie
Mediaproducten en -diensten hebben een cultureel karakter. Ze produceren symbolen &
betekenissen, dus hebben zowel een materieel als immaterieel component (dvd + muziek).
Typologie geeft verhouding tussen maatschappij/materiële component en cultuur/immateriële
component. Het kan verschillende types v onderlinge relatie voorbrengen en dient om theoretische
stromingen te classificeren. Hamvraag: is het materiele aspect dominant tov immateriele, of
omgekeerd?
6
, ➔ Interdependentie
(massa)media en maatschappij staan continu met elkaar in interactie + beinvloeden elkaar
wederzijds. Media(-inhoud) reflecteren (mirror) en vormen (mould) maatschappelijke
structuren en verandering. Bv term ‘marrakechregering’ ‘sloppy joe’
➔ Idealisme (→ immateriële aspect dominant)
Media hebben hebben (pos of neg) effecten. Inhoud is beïnvloedende factor en leiden soc
verandering, los v wie die media bezit of controleert. Bv Basta zorgt voor afschaffing belspellen
➔ Materialisme (→ materiele aspect dominant)
Media zijn onderdeel vd soc structuur & cult + inhoud is afh v & bepaald door eco structuur.
Marxistisch perspectief: macht, eigendom en controle v media is bepalend voor soc
verandering. Bv VL belang in rvb VRT, zal invloed hebben op personages in thuis pakweg
➔ Autonomie
Determinatie in relatie media-maatschappij in vraag stellen. Media determineren niet per se
normen, waarden of gedrag. Mediastructuren en -inhouden kunnen ook in onvoorspelbare
richtingen ontwikkelen.
2.3.5 Ruimte en tijd
➔ Ruimte
Media & com hebben invloed op symbolische + fysieke ruimte-ervaring. Verbreedt onze
ervaringen & kijk op de wereld. Het doet beperkingen van ruimte afnemen: deterritorialisering
(= com is niet per se meer gebonden aan bep territorium). Right here, anywhere.
➔ Tijd
Media & com hebben invloed op symbolische + fysieke tijdservaring. Doet beperkingen van
tijd afnemen: tijdscompressie. Right now, anytime.
7
, Hfst 3: de geschiedenis van media en communicatiewetenschappen
3.1 Mediageschiedenis: inleiding
2 centrale vragen binnen die geschiedenis:
1. Wat is invloed v comtechnologie op maatschappij?
2. Wat is invloed v maatschappij op evolutie vd media?
Mediageschiedenis zit verweven met algemene gesch zoals soc-eco, pol, cult, relig, milit en techn
ontwikkelingen. Die gesch is complex, gaat traag en over LT. Sommige auteurs werken met
dichotomieën (bv tijd en ruimte) en strikte periodisering. Dat is eig fout om specifieke data en
personen toe te schrijven aan bepaalde ontwikkeling/gebeurtenis, want geen rekening houden met:
− Variatie, bv in geografie, tijd, medium
− Ambivalentie en complexiteit, bv. substitutie, (video heeft the radio niet gekilled)
− Machtsprocessen (clerus heeft boekdrukkunst lang tegengehouden want nadelig voor hen)
− Contingentie (= eerdere doel kan veranderen)
− Boom/doom scenario’s
Startpunt v menselijke com is moeilijk te bepalen (tekort aan bronnen, waar trek je lijn). Vanuit westers
perspectief. We onderscheiden twee grote fases: 1) orale cultuur en 2) schriftelijke cultuur met focus
op massacommunicatiemedia vanaf 15e E, dus:
− Print: boek en kranten
− Audiovisueel: film, radio, televisie (+ fotografie, muziek)
− Telecommunicatie: telegrafie, telefonie…
− Nieuwe media: internet en sociale media
Dus: ontwikkeling, vernieuwing en gebeurtenissen zijn vaak op moment zelf niet/amper zichtbaar en
sturen pas op LT verloop vd gesch. Eerder sprake v evolutie, wanneer is die dan wél revolutie? Moeilijk
te zeggen. Mogen niet terugvallen in media-, technologisch of maatschappijdeterminisme. Daarom op
zoek gaan naar sleutelperiodes.
Vb 1: overgang gesproken → geschreven woord: SL wordt complexer, beperkingen in tijd en
ruimte vallen weg
Vb 2: overgang geschreven → gedrukte woord: info op grotere schaal verspreiden,
beperkingen in tijd en ruimte vallen weg
3.2 Orale cultuur: gesproken taal
Orale com vooral bij kleine gemeenschappen met homogeen karakter waarin ook tribalisme (geen
privacy of individualiteit), sterke hiërarchie en afkeuring soc verandering heerst. Geven kennis door
adhv klanken en gesproken woord en dat uitte zich in verhalen over eerdere ervaringen. OC v
maatschappelijk belang, want taal is noodzakelijk voor ontwikkeling v ons denken en ons bewustzijn.
OC/taal heeft 3 functies:
1. Sociale functie: namen geven, een groep creëren, interactie ondersteunen
2. Economische functie: taal als hulpmiddel bij gebruik v werktuigen en wapens, ruilhandel
3. Rituele functie: magie, mantra’s opzeggen
8