TO DO: LESSEN VAN OEFENINGEN DIE GEMAAKT ZIJN BEKIJKEN + MODELEXAMEN
INLEIDING
1. FOCUS: DE ZIN
Semantisch facet: betekenis, stand van zaken
Syntactisch facet (!!): structuur, combineren van woorden en woordgroepen tot (welgevormde) zinnen,
functie van zinsdelen
Pragmatisch facet: communicatieve functie van taal, taalhandelingen
SYNTAXIS = structuur- en functieleer:
Doorgronden van de STRUCTUUR van zinnen en de FUNCTIE van de delen waaruit de zin is opgebouwd
Niet los te koppelen van SEMANTIEK:
bepaling functie constituenten veronderstelt inzicht in betekenis:
Jan staat op het zachte tapijt.
Jan staat op een zachte behandeling.
Grammatica
= geheel van regels
Taalgebruiker: inwendig, mentaal-cognitief systeem (elke taalgebruiker beheerst het
regelsysteem van zijn taal)
Taalbeschrijver: inventaris van die regels, uitwendige taalbeschrijving, expliciteren van
de regels
2. BESCHRIJVING EN VOORSCHRIFT
Cf. intro over het nut van grammatica:
Wat maakt een zin grammaticaal en wat maakt haar ongrammaticaal?
>> prescriptief standpunt (bv. Bij leren vreemde taal)
>> descriptief standpunt
Invalshoek cursus: DESCRIPTIEF (beschrijvend)
Doel: INZICHT verwerven in bouw van de zin en verhoudingen tussen de constituenten
Notie grammaticaal-ongrammaticaal speelt hierbij wel degelijk een rol: +/-welgevormde
zin, +/- corresponderend met de regels van de grammatica
Echter niet vanuit prescriptief standpunt (geen leerders- of schoolgrammatica)
1
,3. GRAMMATICA EN LEXICON
3.1. LEXICON
woorden = basisbouwstenen voor zinnen
mentaal lexicon = verzameling specifieke eigenschappen van woorden
--> lijst woorden
--> betekenis van die woorden
--> categorie waarin die woorden thuishoren (woordsoort)
--> vormeigenschappen (morfologie) van die woorden en combinatiemogelijkheden (valentie)
3.2. LEXICON EN GRAMMATICA
(a) Zinsbouw wordt mee gestuurd door woordbetekenis
(b) Lexicale kennis over eigenschappen van woorden wordt gebruikt om geslaagde
woordcombinaties te maken
raakvlak lexicon-grammatica
VALENTIEPRINCIPE
*Hij snurkt veel zaken > Hij snurkt
*Hij verwenst > Hij verwenst zijn leraar wiskunde
3.3. WOORDSOORTEN
Woorden = losse elementen (lexicale items)
maar: in categorieën en subcategorieën onder te brengen, op basis van
hun combinatiemogelijkheden >> syntactisch perspectief
hun vormkenmerken >> morfologisch
hun betekeniskenmerken >> semantisch
PAKKET: BEKNOPTE INTRODUCTIE TOT DE
WOORDSOORTEN = basiskennis! (pdf-file op BB)
4. SYNTAXIS EN SEMANTIEK
4.1. SYNTAXIS ALS STRUCTUURLEER
Syntaxis: de studie van de structuur van zinnen, van de verbinding en verbindbaarheid van woorden tot
welgevormde constituenten en constituenten tot welgevormde zinnen.
Zinsontleding: zichtbaar maken van de syntactische structuur
Zinnen en constituenten zijn HIËRARCHISCH opgebouwd:
Ik begroette de man met de pet.
De man met de pet begroette ik.
*Met de pet begroette ik de man
Op zoek naar zinseenheden (‘wat hoort bij elkaar?’): ZINSDELEN en ZINSDEELSTUKKEN
2
,4.2. SEMANTIEK ALS BETEKENISLEER
Zinnen drukken een stand van zaken uit (in de werkelijkheid of in de verbeelding) = semantisch aspect
De zin is een syntactisch bouwsel dat verwijst naar een semantisch gegeven
Betekenis: conceptueel aspect (mentale voorstelling) + referentieel aspect (verwijzing naar gebeurtenis of
toestand binnen feitelijke of fictieve werkelijkheid)
4.3. REFEREREN EN PREDICEREB
= basisgegeven voor de bouw van zinnen: we verwijzen naar zaken in de buitentalige werkelijkheid (=
refereren) en we hebben er iets over te zeggen (= prediceren)
De baby slaapt
De baby is moe
De spin weeft een web
= predicaat
4.4. SEMANTISCHE EIGENSCHAPPEN DIE LICHT WERPEN OP DE STRUCTUUR
Verwevenheid van semantiek en syntaxis kan duidelijk geïllustreerd worden a.d.h.v. synonymie en
homonymie
Synonymie: verschillende vorm – dezelfde betekenis
Homonymie: dezelfde vorm – verschillende betekenis
Onderscheid
- tussen lexicale synonymie en syntactische synonymie
- tussen lexicale homonymie en syntactische homonymie
Synonymie:
De vorst verzwindt op zijn ros
De koning verdwijnt op zijn paard
Lexicaal
Studenten verteren Nederlandse grammatica met moeite.
Nederlandse grammatica wordt door de studenten met moeite verteerd.
Syntactisch synoniem
Homonymie
Ze staat voor de bank
LEXICAAL
(cf. Ze bezorgde haar gegevens aan de bank: desambiguering door de context)
Wie zag de student in het professorenlokaal?
Hij werd voor het verhoor door de aanklager moed ingesproken.
Jan belooft niet te komen
SYNTACTISCHE HOMONYMIE
3
,De hond is bezorgd.
LEXICAAL en SYNTACTISCH HOMONIEM:
Lexicaal: één vorm maar twee betekenissen
Syntactisch: ‘bezorgd’ heeft verschillende functies: adjectief dat als gezegde (in enge zin) fungeert
versus voltooid deelwoord dat deel uitmaakt van de werkwoordgroep
PRAGMATISCHE aspecten van zinsbetekenis laten we buiten beschouwing:
Bv.: Kan dat raam daarboven open?
HOOFDSTUK 1: GRAMMATICA EN
BETEKENIS
De introductie tot de woordsoorten wordt als pdf-file op blackboard gezet. Hier meer summiere
weergave. Advies: studeer de pdf-file!
De woordsoorten worden op drie manieren gekarakteriseerd:
SEMANTISCH: naar betekenis
SYNTACTISCH: zinscontext, combinatiemogelijkheden
MORFOLOGISCH: vormkenmerken
HALF-
OPEN
4
, 1. OPEN WOORDSOORTEN
Woordsoorten die veranderlijk zijn, uitbreidbaar zijn.
1.1. ZELFSTANDIG NAAWOORD (SUBSTANTIEF, NOMEN)
SEM.: woorden voor mensen, dieren, zaken, concepten, stoffen
Abstracte versus concrete zelfstandige naamwoorden:
Vgl. moed - boom
SYN.:
Soortnamen kunnen voorafgegaan worden door een lidwoord, eigennamen doorgaans niet.
Bepaalde zelfstandige naamwoorden laten zich niet combineren met exacte aanduiding vaneen
aantal
telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden
Drie genera in het Nederlands (vr, ml, onz) / de- vs het-woorden
MORF.:
doorgaans meervoudsvorming mogelijk
uitz.: noodzakelijk enkelvoudig of singulare tantum (bv.: gedoe, vee), noodzakelijk meervoudig
of plurale tantum (bv.: financiën, scrupules)
doorgaans diminutiefvorming mogelijk: Jantje, vogeltje, kastje
Correlatie tussen semantische, syntactische eigenschap en morfologische eigenschap:
de niet-telbare zelfstandige naamwoorden (= semantisch) of de zelfstandige naamwoorden die zich niet
laten combineren met element dat een exact aantal uitdrukt (= syntactisch) kennen geen oppositie tussen
enkelvoud en meervoud (= morfologisch).
Bv.:
‘gedoe’:
*twee gedoe
*gedoes
1.2. HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (ADJECTIEF)
SEM.: Bijvoeglijke naamwoorden noemen eigenschappen en hoedanigheden:
aanwezig, houten, sterk, mooi.
SYN.:
attributief: een vindingrijke vrouw
predicatief: die grammatica is nauwelijks verteerbaar.
adverbiaal: hij werkt hard. ( andere woordsoort)
MORF.: buigingsvormen: droog:
droge
droger (comparatief of vergrotende trap)
droogst (superlatief of overtreffende trap)
of omschreven vorm: geërgerd – meer geërgerd
5