Nederlandse taalkunde
Hoofdstuk 1: Grammatica & betekenis
Semantisch facet: Betekenis, stand van zaken
Syntactisch facet: Structuur, combineren van woorden en woordgroepen tot zinnen, functie
van zinsdelen; = structuur- en functieleer
Pragmatisch facet: Communicatieve functie van taal, taalhandelingen
Syntaxis is niet los te koppelen van semantiek
Grammatica = geheel van regels
Taalgebruiker: inwendig kennisbeeld
Taalbeschrijver: uitwendige taalbeschrijving, expliciteren van regels
Prescriptief standpunt: grammatica gebruiken om een (vreemde) taal te leren
Descriptief standpunt: Nederlands beschrijvend ten behoeve van Nederlandstaligen
Mentaal lexicon = verzameling specifieke eigenschappen van woorden (betekenis,
woordsoort, morfologie en valentie)
Raakvlak lexicon & grammatica: 1) Zinsbouw wordt mee gestuurd door woordbetekenis, 2)
lexicale kennis over eigenschappen van woorden wordt gebruikt om geslaagde
woordcombinaties te maken (=valentie)
Woordsoorten
Open, gesloten, halfopen woordsoorten
o Zelfstandig o Lidwoord o Telwoorden en
naamwoord (3) o Voornaamwoord hoeveelheidswoor
o Bijvoeglijk (10) den (3)
naamwoord o Voorzetsel o Bijwoord (5)
o Werkwoord (3) o Voegwoord o Tussenwerpsel
Refereren en prediceren
= Basisgegeven voor de bouw van zinnen: we verwijzen naar zaken in de buitentalige
werkelijkheid (=refereren) en we hebben er iets over te zeggen (=prediceren)
Predicaat = wat je zegt over iets
Synonymie vs homonymie & lexicaal vs syntactisch
1
,DEEL 1 – DE COMPONENTEN VAN DE ENKELVOUDIGE ZIN
Hoofdstuk 2: Zinsontleding
= zichtbaar maken van de syntactische structuur
1. De constituent
= Elementen uit een zin die bij elkaar horen / samenhangend geheel binnen de zin
= Eerste stap in zinsontleding
Nominale constituent (NC) Verbale constituent (VC)
Kern = substantief of zelfstandig Kern = werkwoord
pronomen
Verwijst naar een min of meer Voorzetselconstituent (VzC)
isoleerbare entiteit (persoon of Niet vernoemd naar de kern, maar
zaak) naar het element dat voor de
verbinding met andere
Adjectivistische constituent (AdjC) constituenten zorgt
Kern = adjectief = voorzetsel als
verbindingselement
Adverbiale constituent (AdvC)
Kern = bijwoord Voegwoordconstituent (VwC)
= voegwoord als
Telwoordconstituent (TwC) verbindingselement
Kern = telwoord
2. Ontleding
Het werkwoord neemt een cruciale plaats op in het zinsgeheel
Centrale werkwoord = zinswerkwoord
Zinswerkwoord + hulpwerkwoorden = geheel aan werkwoordsvormen = zinsrelator
Elk onderdeel dat vanuit de zinsrelator gezin kan worden, vormt een zinsdeel
Indien niet: lager hiërarchisch niveau en dan is het een bepaling bij een constituent
(bv bepaling bij de nominale kern/constituent), dus geen zinsdeel
Verschillende technieken
Paradigmatische as = verticaal kijken = alternatieve vormen, inwisselbaarheid,
weglaatbaarheid, … vervanging, weglating, uitbreiding
o Paradigma: alle elementen die in de plaats van X kunnen staan
Syntagmatische as = horizontaal kijken = welke elementen kunnen met elkaar
verbonden worden, …
o Syntagma: verbinding van onderdelen tot 1 geheel
o Belangrijkste operatie: verplaatsing
2
, 3. Eenzinsdeelproef
Niet elke constituent is een zinsdeel!
Zinsdeel directe of indirecte relatie tov zinsrelator dus kan bewegen doorheen de zin,
constituent (op lager niveau) kan dit niet
Eenzinsdeelproef Bepalen of een zinsonderdeel een zinsdeel of een zinsdeelstuk is
= In het Nederlands kan er 1 zinsdeel voor de pv geplaatst worden in de hoofdzin (niet meer,
niet minder)
Wanneer het zinsonderdeel voor de pv kan, je krijgt dus een grammaticale zin, dan is
het een zinsdeel
Wanneer het een ongrammaticale zin vormt, is het geen zinsdeel
= Syntagmatische test
Eenzinsdeelproef kan ook leiden tot ongrammaticale zin als:
1. Het zinsonderdeel kan niet vooropgeplaatst worden omdat het onbeklemtoond is >
beklemtoonde vorm van maken (=paradigmatische test), wanneer het dan wel kan, is
dit zinsonderdeel effectief een zinsdeel
2. Het zinsonderdeel bevat meer dan 1 zinsdeel, (er kan maar max 1 zinsdeel voorop
staan)
Hoofdstuk 3: De zinsrelator (ZR)
= geheel van werkwoordsvormen in de zin
= centrale element in het relationele netwerk van de zin: verschillende zinsonderdelen met
elkaar in verband brengen en ze verbinden tot 1 geheel
= element in de zin van waaruit je aan zinsontleding kan doen
1. Functionele & lexicale kern
2 vereisten / taken voor zinsrelator:
Functionele kern Lexicale kern
De band leggen met het subject Het contact met overige zinsdelen:
Vormelijke aanduiding: vervoeging Lexicale voorziening:
van het werkwoord: pv zinswerkwoord
Indien maar 1 werkwoord (enkelvoudig vorm) Zinswerkwoord moet deze 2 taken
vervullen
Indien meerder werkwoorden (omschreven vorm) ZR bestaat uit vervoegde ww-vorm, pv
(taak: band met het subject = functioneel) en zinswerkwoord (taak: band met andere
zinsdelen, lexicaal)
3
, Persoonsvorm = vervoegde werkwoord = functionele kern
Indien er meer werkwoorden in de zin zitten, is het automatisch een niet-
zinswerkwoord dat de pv-positie inneemt
Pv is cruciaal voor de vormelijke codering voor een aantal structuureigenschappen
van de zin = structureel belangrijk element
Geprivilegieerde relatie met subject
Vorm: Congruentie: pv past zich aan de persoon en getal van het subject
Plaats: pv en subject staan in elkaars onmiddellijke buurt, vooraan in de hoofdzin
Drager van elementaire temporele informatie
Vorm: verandert naargelang de tijd die uitgedrukt wordt
Zinstype
Plaats pv maakt het onderscheid tussen twee elementaire zinstypes: de ja-nee
vraag vs de mededelende zin (maar deze informatie is niet eenduidig: zie dia 39)
Plaats in de zin
1e of 2de zinsplaats (in de hoofdzin)
o 2de zinsplaats is niet gelijk aan 2de woord
o wanneer pv op 2de zinsplaats staat gaat er een voorveld aan vooraf
Zinswerkwoord = lexicale kern
Zinswerkwoord = centrale werkwoord
Wanneer er maar 1 werkwoord is, is dit werkwoord zowel pv als zinswerkwoord
Wanneer er meerdere werkwoorden in de zin zijn, is het zinswerkwoord een infinitief
of deelwoord
Door het zinswerkwoord komen vaak ook niet-werkwoordelijke elementen in de
zinsrelator
Staat in voor de verbinding met de andere zinsdelen
= drager van de valentie (=het geheel aan verbindingsmogelijkheden die het ww
heeft op grond van zijn lexicale betekenis)
Plaats in de zin
Laatste of voorlaatste zinsplaats
o Wanneer het de voorlaatste zinsplaats is, volgt er een achterveld
o Ook andere, niet-vervoegde werkwoordsvormen komen achterin bij het
zinswerkwoord
Tangconstructie
= pv en zinswerkwoord vormen een tang
Ertussen kan vanalles gezegd worden = middenveld
Wat voor de pv of na het zinswerkwoord staat bevindt zich “buiten de tang”
Wanneer het middenveld te lang is = overspannen tangconstructie
Groot verschil met andere talen: in Frans en Engels blijven het hulpwerkwoord en het
zinswerkwoord bij elkaar
4