Gedragstherapie
GEDRAGSTHERAPIE
Algemeen
• Deel I: Vlaams/Nederlandse Cognitieve Gedragstherapie: 10 lessen
o Vlaams/NDL traditie; Handboek Korrelboom &Kernkamp met nuances
o Sterke band experimentele cognitieve psychologie
o Leertheoretische onderbouwing: klassieke en operante conditionering → BA en FA
o Klinische bruikbaarheid, compatibiliteit andere (cognitieve, CBT, deel ii) modellen
o Therapie als een geïndividualiseerd, gefaseerd proces: “het gedragstherapeutisch
proces”
• Deel II: Angelsaksische traditie: Cognitive Behavioral Therapies: 3 lessen
o “Rationalisme”: Ellis: RET
o “Empiricisme”: Beck: de CBT
o “Constructivisme”: Third Wave CBT
▪ Young: Schema Therapy: persoonlijkheidsstoornissen
▪ Linehan: Dialectical Behavioral Therapy: Borderline PD
▪ Hayes: Acceptance and Commitment Therapy
▪ Mindfulness, aandachtgerichte therapieën
• Leerstof:
o Deel I: Vlaams/Nederlandse Cognitieve Gedragstherapie : CANVAS
▪ Slides: geven weer wat er in elke les verteld is. Centrale bron van informatie. Bij
de slides van elke les worden leerpunten gegeven: gebruik deze!
▪ Hulpteksten:
- Hulpteksten zijn belangrijk (Bv: interventies)
- Hulpteksten vertegenwoordigen meerwaarde en update t.o.v. boek
Korrelboom.
▪ Syllabus Dienst Uitgaven: Bundeling van slides en hulpteksten 2019 → staat op
canvas
▪ Boek: Korrelboom, C.W. en Kernkamp, J.H.B. (1999 2e, ongewijzigde druk):
Gedragstherapie. Basiskennis voor de praktijk van de psychotherapie. → staat op
canvas
- Deel 1: te lezen naast de slides (Hoofdstuk 2: geen examenstof)
- Deel 2: lezen naast de slides
- Deel 3: lezen naast de slides
- Opmerking: opstellen van BA en FA geen examenstof; OO Gevalstudies
GT
o Deel II: Angelsaksische traditie: Cognitive Behavioral Therapies:
▪ Basis van de te kennen stof is hier het artikel en het boek!
▪ Artikel: van der Heiden, C. (1999). De cognitieve therapie van Beck.
Gedragstherapie. CANVAS: Kennen; op CANVAS
▪ Boek: van Genderen, H. en Arntz, A. (2010). Schemagerichte cognitieve therapie
bij borderline persoonlijkheidsstoornis.
- Zeer praktijkgericht → Boek kennen in grote lijnen: examenvragen gaan
over model en begrippen, en groepen van interventies (Bv: cognitieve
interventies/ strategie en interventies t.o.v. een modus)
1
, Gedragstherapie
▪ Slides en hulptekst: beperkt qua studiewaarde; CANVAS
- Beide zijn eerder een aanvulling en informatieve toelichting op het
artikel en boek.
- Meenemen uit de slides:
o RET: weet wat een ABC schema, musturbation is
o Je gebruikt best de schema’s van de theoretische modellen van
CBT en SFT (ook cfr hulptekst)
o Praktisch, verwijzingen naar video demonstraties
- Hulptekst:
o Inleiding (p.3-6; derde generatie gedragstherapie)
o Lees de boekbespreking van Young (p.56), maar dit wordt niet
rechtstreeks bevraagd.
• Cursusstructuur:
o Deel I: Vlaams/Nederlandse Cognitieve Gedragstherapie
▪ Psychotherapie en gedragstherapie: omschrijving en aflijning
▪ Kennismaking met het gedragstherapeutisch proces
▪ Gedragstherapie: leertheoretische onderbouwing
▪ Klinische praktijk: analyses (FA, BA) en interventies
▪ 9 à 10 lessen!
o Deel II: Angelsaksische traditie:
▪ Cognitive Behavioral Therapies
▪ Situering gedragstherapie, cognitieve therapie en cognitieve gedragstherapie
▪ Rationeel Emotieve Therapie: RET: Ellis
▪ Cognitieve gedragstherapie: CBT: Beck
▪ Constructivisme: Schema-focused therapy: Young
▪ 3-tal lessen
• Examen: mondeling
2
, Gedragstherapie
DEEL I: VLAAMS/NEDERLANDSE COGNITIEVE
GEDRAGSTHERAPIE
Psychotherapie en gedragstherapie
• Leerpunten les 1:
o Gedragstherapie-effect= som van:
▪ Common sense factoren
▪ Common factors: Therapeutische alliantie
▪ Specifieke factoren voor de Gedragstherapie
o Specifieke factoren voor VL/NDL traditie: toepassing van leerprincipes, toepassing van de
wetenschappelijke, experimentele methode op klinische problemen (N=1 experiment →
gedragstherapeutisch proces). Verificatie van de effectiviteit van de therapeutische
interventies en programma’s
o Behaviorisme als wetenschapsfilosofie: welke zijn de (foute) basisparadigma’s
o De gelaagdheid van het gedragstherapeutisch proces:
o We onderscheiden twee basishoudingen: congruent, direct versus incongruent, indirect.
o Wat zijn paradoxale interventies, hoe toepassen?
1. Psychotherapie: wettelijke omschrijvingen
• Psychotherapie=
o Een behandelingsvorm in de gezondheidszorg waarin men op een consistente en
systematische wijze een samenhangend geheel van psychologische middelen
(interventies) hanteert, die geworteld zijn binnen een psychologisch wetenschappelijk
referentiekader en waarbij interdisciplinaire samenwerking is vereist.
o Een behandelingsvorm in de gezondheidszorg, autonoom toegepast door en
voorbehouden aan klinisch psychologen, klinisch orthopedagogen en artsen.
▪ Zij hebben een therapieopleiding gevolgd van 70 ECTS aan universiteit of
hogeschool (KB 78; wet 10/05/2015 (WUG); wet 04/04/2014, wijziging
10/07/2016).
▪ Er zijn ruime overgangsmaatregelen voorzien.
o Het op een consistente en systematische wijze hanteren van een samenhangend geheel
van psychologische middelen (interventies) geworteld binnen een psychologisch
wetenschappelijk referentiekader, door iemand die daartoe is opgeleid, binnen een
relatie psychotherapeut-patiënt/cliënt, teneinde psychologische moeilijkheden,
conflicten en stoornissen bij de patiënt/cliënt op te heffen of te verminderen (Hoge
Gezondheids Raad advies 7855 Psychotherapieën (2005)).
• De patiënt/cliënt kan zijn een individu, maar ook een sociaal systeem (paar, gezin, groep). Hij/Zij
heeft problemen of klachten waarvoor hij/zij hulp zoekt. Deze klachten en problemen hebben
betrekking op psychologische, somatische en sociale facetten van zijn functioneren.
• Ze worden gezien vanuit de persoonlijke subjectiviteit van de patiënt/cliënt, met name:
o ofwel intrapsychische conflicten, ontstaan in de loop van de ontwikkeling
o ofwel zichzelf versterkende en zich onderhoudende belevingsproblemen
o zichzelf versterkende en zich onderhoudende relatieproblemen binnen één of meerdere
systemen, waarvan de patiënt/cliënt deel uitmaakt
3
, Gedragstherapie
o zichzelf onderhoudende en zichzelf versterkende gedragsproblemen.
o (Eén en ander eventueel gepaard gaande met manifestaties van lichamelijk-organische
aard.)
• De uitoefening van de psychotherapie gebeurt binnen daartoe geëigende voorzieningen of door
erkende vrijgevestigde psychotherapeuten. Ze gebeurt zoveel mogelijk in overleg en
samenwerking met andere disciplines. Ze gebeurt steeds overeenkomstig de deontologische
code.
• De psychotherapeutenrol mag niet door een andere rol gehinderd worden, de rol van de
psychotherapeut moet aan patiënt of het systeem duidelijk geformuleerd worden. Er kan pas aan
psychotherapie gedaan worden als de psychotherapeut vanuit zijn beroepscontext daartoe
gemandateerd is.
o Bv: geen psychotherapie geven aan familieleden
• De psychotherapeut moet de vrijheid krijgen om zijn psychotherapeutisch werk uit te oefenen,
d.w.z. de verantwoordelijkheid dragen voor de indicatiestelling, de behandeling en de
uitvoering ervan, volgens de deontologie van zijn beroep, inclusief het beroepsgeheim.
2. Onderzoek en psychotherapie
• Globale Tendenzen:
o Mini-theorieën over specifieke (DSM) probleemgebieden met specifieke therapeutische
interventies worden meer en meer verlaten voor transdiagnostische fenomenen
o Minder strikte afbakeningen tussen de grote scholen cfr Young
o Psychotherapie werkt beter dan placebo: 63% vs 38%
▪ Effect na psychotherapie sessie 8
▪ Bij matige ernst problemen: 26 sessies nodig
o Globaal weinig verschil tussen scholen qua effect behandeling: “Dodo-bird verdict”
▪ Niemand heeft gewonnen, niemand heeft verloren, iedereen heeft kennis. Dit
kunnen we toepassen op de verschillende therapiescholen.
o Lilienfeld (2007): PHT: 10 à 20% patiënten hebben schade door potential harmful
psychotherapy
▪ Weinig of niet effectief is in feite ook als niet “harmful” te beschouwen omwille
van de inspanningen (financieel, emotioneel, …) die de mensen moeten leveren.
▪ 10% patiënten gaat slechter na psychotherapie:
- Ernstige psychopathologie, ernstige interpersoonlijke problemen
- “Slechte” therapie: psychodiagnostiek, keuze interventie, uitvoering
▪ Onderzoeksmatig moeilijk te evalueren of te benaderen
▪ “Toxische” therapie/therapeut- aspecten:
- Confronterende stijl, dogmatisme i.p.v. supportief, empathisch
- Bekritiseren of vernederen van patiënten
- Insensiviteit voor de beleving, mening, ideeën van patiënt
- Rigide en counter-therapeutisch vasthouden aan theorie, interventie-
uitoefening, technieken, handleiding
4
, Gedragstherapie
- Ego: “ei-mensen”☺
• Schadelijke psychotherapie: enkele voorbeelden
o Attachment therapy: rebirthing (vasthoud-therapie)
▪ Candace Newmaker: 10 jarig meisje, ouderlijke verwaarlozing en mishandeling,
Zij wordt geadopteerd en behandeld met een 2-weekse intensieve behandeling
van attachment therapy.
▪ Tijdens de rebirthing sessie werd zij ingepakt in een flanellen laken waaruit zij
zich moest bevrijden terwijl 4 volwassen haar met handen en voeten en kussen
tegen hielden. Het kind stierf door verstikking.
o Sexual Reorientation therapy: psychotherapie en culturele waarden en normen
▪ 1950-60: Homoseksualiteit: maatschappelijke vooroordelen, religieuze stigma
- DSM-I, II: homoseksualiteit werd beschouwd als een ziekte – tot 1973!
▪ Pogingen tot “behandelingen” werden uitgevoerd vanuit psychoanalyse,
gedragstherapie en religieus geïnspireerde strekkingen (Homosexuals
Anonymous)
▪ Gedragstherapie: ongepast, onethisch, inhumaan
- Aversie therapie, orgasmic reorientation (Bv: homo’s krijgen foto’s te
zien van vrouwen en mannen. Bij het zien van de foto’s van mannen
krijgen ze een schok toegediend)
- Geen blijvende wijziging in seksuele voorkeur
▪ APA, 2009: Acceptance, affirmative, supportive, non-imposing SR therapy
o Critical incident stress debriefing: bij rampen, traumatische gebeurtenissen: vertraagt
het herstel
o Verschijnsel “relaxation-induced anxiety”: intense angst bij relaxatie-oefeningen (omdat
ze de controle moeten loslaten), hypnose
o Recovered memories: “verdrongen” herinneringen aan traumatische gebeurtenissen
bovenhalen in therapie of via hypnose. Door de verwachtingen van de therapeut kunnen
er valse herinneringen worden ingeprent bij de cliënt.
▪ George Franklin: levenslang veroordeeld voor moord na getuigenis door zijn
dochter. Herinneringen van 8-jarige na 20 jaar bovengehaald via hypnose. Zes
jaar na veroordeling herinnert dochter een tweede moord, die echter niet door
Franklin gepleegd kon zijn. Hij wordt uiteindelijk vrijgelaten.
▪ Supreme court Minnesota (2012): recovery of repressed memories in
psychotherapy is faulty science and therefore inadmissble
• Effect van Therapie: de drie “E”’s
o Efficacy = werkzaamheid: gezondheidswinst, effect onder experimentele
omstandigheden
▪ “Randomized Controlled Trials”-> therapieprotocollen in- en exclusiecriteria
▪ Casuïstiek?
▪ Evidence-based practice ??? (practice-based evidence)
5
, Gedragstherapie
o Effectiveness = doeltreffendheid: gezondheidswinst, effect in klinische praktijk wanneer
protocol naar klinische praktijk getransfereerd
o Efficiency = doelmatigheid: kosten-batenanalyse: vergelijken ten opzichte van andere
therapieën
▪ “goedkoopste, minste aantal sessies”???
▪ Nederland: DBC: Diagnose Behandel Combinaties (Bv: depressie zou 26 sessies
vereisen, dus slechts dit aantal wordt terug betaald)
• Stromingen in therapieonderzoek (Woolfolk, 2015)
Empirically Supported Therapy Group Common Factors Group
o Biologische psychiatrie o Meta-analyses van effect-studies
o DSM nosologie o Dodo-bird effect: de effectsizes van
o Paradigma Farmacologische research: RCT = verschillende therapieën zijn ongeveer gelijk
gouden standaard o Alle scholen zijn ok en werkzaam
o Manual-based treatment of disorders: CBT o Common factors account for most of the
o Iedereen die een manual-based interventie effect (vooral de gemeenschappelijke factoren
goed uitvoert is een goede therapeut over therapieën zijn werkzaam)
o CBT onderzoek combineert makkelijk met o Therapeutische alliantie: iedereen die dit goed
medicatie kan is goede therapeut
o Effect: Technique → Therapeutic relationship o Ook therapiestromingen die zich moeilijk tot
RCT onderzoek lenen
o Effect: Therapeutic relationship → Technique
• Enkele bedenkingen: “Evidence based” onderzoek en Empirically supported therapies →
Richtlijnen voor problematieken
o Classificatie van interventies I: well-supported, efficacious treatments min 2 RCT
▪ veel CBT interventies!
▪ II, III, IV, V
▪ VI: harmful (Saunders)
o Evidence-based: outcome onderzoek bevoordeelt concept van kortdurende behandeling
▪ Golden standard: RCT: Randomized Controlled Trials: academische setting
- “zuivere DSM onderzoekspopulaties”
- “zuivere interventies, protocol”
- “6 à 16 sessies”
▪ ! RCT zijn slechts toepasbaar op beperkt deel patiënten en therapieën:
- Bij merendeel GGZ patiënten en settingen niet toepasbaar: comorbiditeit
is regel
- Bij veel therapeutische interventies (systeem, psychodynamisch,…)
moeilijk toepasbaar (protocol)
- CBT: leent zich makkelijker tot onderzoek en heeft dus een grote
evidence basis !
- Specificiteit interventies moeilijk te achterhalen: vb. CBT vs IPT bij
depressie
- Cave veralgemenende uitspraken: niet evidence-based, dus niet
wetenschappelijk, dus niet effectief …..
- Wat is de grootorde van effect van de niet-specifieke factoren?
6
, Gedragstherapie
▪ Protocol: hoe ervarener de therapeut, hoe meer deze afwijkt van de strikte
regels en bereid is om zich aan de individualiteit van de patiënt en zijn/haar
probleem in de therapie aan te passen
▪ Evidence based filosofie stuurt gezondheidseconomie: kortdurende en korte-
termijn effecten worden onterecht bevoordeeld: geen duurzame effecten
- DBC: diagnose-behandeling combinaties in Nederland
▪ Interessante piste: proces-onderzoek naast outcome onderzoek : niet wat is het
effect, maar wat werkt, hoe werkt het, ….
▪ Interessante piste: gevalstudies: n=1
• Globale Tendenzen: “Evidence-based”, “Emprically Supported Therapy” referentiekader
o Het is niet evidence-based dat uit een vliegtuig springen met parachute veiliger is dan uit
een vliegtuig springen zonder parachute, want het is nooit onderzocht met randomized
control trials. We moeten dit dus met een korrel zout nemen, het is niet omdat iets niet
onderzocht is dat we geen besluit kunnen nemen. Binnen de geneeskunde is evidence-
based een relevante term, maar binnen de psychologie leidt deze tot veel discussie.
o Mooie interpretatie: evidence-based practice in psychology is the integration of the best
available research with clinical expertise in the context of patient characteristics,
culture, and preferences (APA, 2005)
o Afwegingsproces: science informed (wet analyses, richtlijnen, theorie) en value-based
(inschatting toestand patiënt, inschatting waarden en wensen patiënt)
o Met betrekking tot:
▪ Interventies
▪ Asessment
▪ Psychotherapie, …
• Factoren belangrijk voor therapie-effect (Lambert, 1992; Wampold, 2001):
o Opmerking: dit is bediscussieërbaar, niet generaliseerbaar over alle klachten
o 40% patiënt/omgevingskenmerken
▪ Klachten
▪ Levenscontext 85% = “niet-specifiek”
▪ Persoonlijkheid
o 30% therapeutische relatie
o 15% placebo-effect: hoop en verwachting
7
, Gedragstherapie
o 15% schoolspecifieke therapeutische technieken
• De Werking van Psychotherapie berust op drie factoren:
1) “Common sense” elementen: een goed gesprek, goed advies,…
2) Common factors: de “aspecifieke” factoren: therapeutische alliantie: therapeutic bond,
agreement about goals and about tasks
▪ Werkrelatie, verstandhouding, vertrouwensrelatie waarbinnen zelfonthulling, bij
integere peut mogelijk is
▪ Een specifieke “healing” setting
▪ Wederzijds gedeelde kennis: inzicht over probleem, begrijpen probleem binnen
gedeeld denkkader en rationale interventies
▪ Een “treatment procedure” of ritueel waarin patiënt en therapeut geloven
▪ Evenwicht in de relatie vertrouwen/afstand
▪ Therapeut is gekwalificeerd, competent en heeft/krijgt mandaat tot therapie
3) Schoolspecifieke factoren
• Mijn Basisredenering:
o Common factors zijn effectief, belangrijk en voldoende bij veel problemen (cfr dodo-bird
effect):
▪ Frank (1972): aspecifieke factoren:
1) Therapeutische relatie
2) Healing setting
3) Rationale symptoms and treatment
4) Treatment believed by patient and therapist
o Schoolspecifieke factoren zijn bij ernstige problematiek nodig voor effect:
▪ CGT: Ernstige vormen van Fobieën, OCD, … Stemmingsstoornissen, PTSD,
Borderline PS, ….
• Opmerking: een belangrijk probleem bij het concept “aspecifieke” factoren (dat men echter
veelal negeert) omvat de mate waarin de aspecifieke of common factoren wel “aspecifiek” zijn:
o Therapeutische relatie: wordt vorm gegeven door de therapeutische school
o Patiënt variabelen: bepalen ook mee de therapie keuze
o Healing setting: ook beïnvloed door kader/school: een “sofa” of een lift bij exposure
o Rationale over symptomen en behandeling: wordt compleet gestuurd door de
therapeutische school
→ De gemeenschappelijke factoren zijn dus helemaal niet zo gemeenschappelijk als vaak wordt
verondersteld.
• Patiëntvariabelen bepalen groot deel effect therapie (40%)
o Klachten (aantal, ernst), levensomstandigheden en persoonlijke stijlkenmerken
o YAVIS 3x betere outcome dan HOUND
▪ YAVIS: young, attractive, verbal, intelligent, succesvul → meer geschikt
psychoanalyse
▪ HOUDN: homely, old, unattractive, nonverbal, dom → meer geschikt
gedragstherapeutische invalshoek
o Antisociaal: directief <-> perfectionistisch: zelfsturend, langere therapie
o Depressie bij borderline en antisociale persoonlijkheid: betere outcome
8
, Gedragstherapie
• Therapeutvariabelen: “goede” en “slechte“ therapeuten
o Ervaring en training
o Competenties: kennis van technieken en interventies
o Competenties: relatiebevorderende, motiverende eigenschappen en wetenschappelijke
instelling
o Creativieit, wijsheid, intuïtie, waarden, reflectie-in-actie, menselijkheid
• Meting therapie-effect: soms onzinnig: bv, depressie: er is een effect als de score op de hamilton
depression rating scale met 25% daalt
• Medicatie en psychotherapie:
o Je mag de therapie nooit beëindigen vooraleer de medicatie afgebouwd is. Gewoon door
de afbouw van medicatie kunnen mensen ontwenningsverschijnselen krijgen, waardoor
ze opnieuw opflakkeringen van hun probleem ervaren.
o Samengaan: ernstige depressie, psychose, OCD
o Contra-indicaties (Bv: exposure en benzodiazepines): mensen worden er afhankelijk van
3. Gedragstherapie: specifieke factoren
• Definitie gedragstherapie Korrelboom en Kernkamp (1993)
o Gedragstherapie= een vrij gestructureerde, maar toch flexibele psychologische
behandelingsmethode die werd ontwikkeld en wordt geïnspireerd vanuit experimenteel
psychologisch onderzoek en waarin met name leertheoretische principes een
belangrijke rol hebben gevonden.
o Vanuit een algemene visie op psychologisch (dis)functioneren ontwerpt de
gedragstherapeut behandelingen op maat.
o De gedragstherapie is sterk geneigd om haar handelen te onderwerpen aan
wetenschappelijk onderzoek.
• Specifieke factoren eigen aan de gedragstherapie:
1) Cognitief leertheoretisch denkkader
2) Benadrukken van een efficiënte werkwijze
3) Voortdurende evaluatie van de effecten van de therapie
4) Sturende, directieve en toch flexibele opstelling van de therapeut
5) Een gezamenlijk overeengekomen doelstelling van de therapie
6) Een gemakkelijke incorporatie van technieken en interventies uit de andere scholen
• Drie elementen die frequent voorkomen in definities zijn:
1) Gedragstherapie is de toepassing van experimenteel geverifieerde leerprincipes
2) Gedragstherapie is de toepassing van de wetenschappelijke, experimentele methode op
klinische problemen: maatwerk bij individu, niet bij een stoornis
▪ N=1 experiment → gedragstherapeutisch proces
3) Er is steeds een verificatie van de effectiviteit van de therapeutische interventies en
programma’s
• Situering termen:
o Gedragstherapie: leertheoretisch onderbouwd; op maat toepassen van proces; nadruk
op verificatie theorie en effectiviteit: zoals in deel 1 deze cursus, VVGT
o Cognitieve therapie: jaren ’50-’60: Ellis en Beck: problemen worden veroorzaakt door
“foute” cognities, die gecorrigeerd worden in therapie
9
, Gedragstherapie
o Cognitieve gedragstherapie: CBT: school van Beck: integratie van gedragstherapeutische
technieken in CT; sterke nadruk op effectonderzoek en protocollen
o Cognitieve gedragstherapie: overkoepelende term waaronder alle vormen
ondergebracht worden (ook gedragstherapie); koepel begint scheuren te vertonen;
EABCT
4. Gedragstherapie: welke problemen en klachten?
• Behandeling van “stoornissen” bij “individuen” : kinderen en volwassenen:
o Angstspectrum: GAD, paniek, PTSD-traumaverwerking, fobieën, OCD, …
o Depressie, burnout
o Addictief gedrag: afhankelijkheid en misbruik middelen
o Somatoforme stoornissen: hypochondrie
o Schizofrenie, psychotische stoornissen
o Eetstoornissen: Anorexia, Binge-eating, Obesitas
o Somatische beelden: kanker, chronische pijn, hypertensie en cardiologische problemen,
chronische vermoeidheid, diabetes, obesitas, neuromusculaire aandoeningen
(Mindfulness, aandachtgerichte therapieën)
o Rouw
o Tic en “habit” stoornissen: Rett, trichitillomanie
o Agressief gedrag kinderen, volwassenen; delinquent gedrag
o Underachievement in university students
o Sexueel Deviant Gedrag: Exhibitionisme, Pedofilie,
o ASS…
• Persoonlijkheid en –stoornissen: borderline en vermijdende ps
o BDL: Dialectical behavior therapy: Marsha Linehan
o BDL: Schema therapy: Young
o Acceptance and Commitment Therapy
5. Historiek van de gedragstherapie: het behaviorisme
• Aanzet: verzet tegen medisch model, psychoanalyse, beroepscontext
• Het behaviorisme:
o Omschrijving: wetenschapsfilosofie, objectieve methodologie, van dier naar mens, tabula
rasa
o Voorlopers: E. Thorndike; Russische reflexologie; Twee leerparadigma's
o Orthodox behaviorisme: S-R J.B. Watson (1914)
o Neo-Behaviorisme: S-O-R: Mediatie-behaviorisme
o Radicale behaviorisme: B.F. Skinner (1938)
• Teloorgang van het behaviorisme → opkomst van de cognitieve psychologie
o Geschiedenis van de gedragstherapie
o Voorlopers: Watson en Jones; Dunlap, Mowrers
o Opkomst van de gedragstherapie: 1950-60
▪ USA: Skinner
▪ GB: Eysenck
▪ Z-A: Wolpe
o Periode tussen 1960 en 1975: twee stromingen: modification vs therapy
o Verdere ontwikkelingen:
▪ Traditionelen
10