Deel 1: De filosofische grondslagen van
kennis en wetenschap
Aristoteles
De weg van de kennisverwerving
De natuurlijke weg verloopt van wat voor ons meer inzichtelijk en helder is naar wat van nature
helderder en meer inzichtelijk is. Voor ons zijn ongedifferentieerde dingen helder; door deze aan
analyse te onderwerpen komen we tot inzichtelijke elementen & principes die aan de grondslag
liggen (werkelijk inzicht).
De weg van het kunnen:
1. Waarneming: meest primitieve vorm van kennisverwerving
2. Geheugen
3. Ervaring: het in verband brengen van verschillende waarnemingen, het ‘dat’
4. Kundigheid/kennis: inzicht in de oorzaak, het ‘omdat’
Vb. herkennen dat meerdere individuen zich beter voelde na het drinken van een bepaald drankje
(ervaring); herkennen dat dit is omdat ze aan dezelfde ziekte leden (kennis/kundigheid)
Kennis veronderstelt dus inzicht in oorzaken
Zoals bij Plato is een ware overtuiging niet hetzelfde als kennis, en dat voor kennis inzicht in de
oorzaak nodig is.
Anders dan Plato, die uitgaat van het denken als uitganspunt van kennis, is bij Aristoteles de
waarneming het uitgangspunt van kennis.
Aristoteles’ wetenschapsleer
Wetenschap is een samenhangend geheel van beweringen in een bepaald onderzoeksdomein.
Aristoteles ontwikkelt een wetenschapsleer om verworven kennis te systematiseren aan de hand van
een axiomatisch-deductief model en het gebruik van logische deductie.
Logica is de studie van het geldig redeneren. Aristoteles is de grondlegger van de formele logica,
waarin het syllogisme het centrale concept is.
Hij gaat er van uit dat alle uitspraken bestaan uit dezelfde vorm, nl. ’S is P’, waarin S staat voor
het Subject en P voor het Predikaat. Vb. ‘Alle mensen zijn sterfelijk’.
Het syllogisme stelt dat ‘een redenering waarin, gesteld dat zekere dingen het geval zijn, iets
anders dan de gestelde dingen noodzakelijk volgt uit het feit dat deze dingen het geval zijn’
o Simpel voorgesteld: Alle B zijn A; Alle C zijn B -> Alle C zijn A
vb. Alle mensen zijn sterfelijk; Alle Grieken zijn mensen -> Alle Grieken zijn sterfelijk
o Simpel verwoord: het is een redenering waarin we door twee premisse te verbinden
een noodzakelijk volgende conclusie kunnen trekken. ‘Alle’ is hier de universele
quantor. ‘B’ of ‘mensen’ zijn de middenterm die de twee premisse verbinden.
In wetenschappelijke syllogisme zijn de premissen
o Waar: kennis veronderstelt ware overtuiging
o Noodzakelijk: we zouden ons niet kunnen voorstellen dat deze waarheden anders
kunnen zijn
o Universeel: algemeen, premisse gaat over alle, niet enkel over één geval
, o Primair: tov de conclusie, leidden specifieke waarheden af uit algemene inzichten
o Oorzaak van de conclusie: we moeten een ‘omdat’ kunnen afleiden (aarom zijn
Grieken sterfelijk? Omdat het mensen zijn.)
Syllogisme zijn geen heuristische methode; wordt niet gebruikt om nieuwe inzichten te
verwerven, maar om verworven inzichten te testen, systematiseren en oorzakelijke
verbanden weer te geven.
Wetenschap bestaat uit uitganspunten/definities en afgeleide waarheden die steeds specifieker
worden. Een definitie is de bepaling van de wezensvorm adhv de genus en een specifiek verschil.
Deze uitgangspunten kunnen zelf niet bewezen worden, maar worden gebruikt om andere
waarheden uit af te leiden of bewijzen en kunnen gebruikt worden als uitgangspunten voor verdere
kennis. Om dit te verduidelijken:
Definitie: een mens is een levend wezen (genus) begiftigd met rationaliteit (specifiek verschil)
Syllogisme: mens is een levend wezen; een levend wezen is sterfelijk -> een mens is sterfelijk
Afgeleide stelling: een mens is sterfelijk
Uitgangspunten van wetenschap zijn inductief gekend. We bezitten kennis niet reeds onbewust (cf.
Plato) maar bezitten wel het vermogen om kennis te verwerven door waarnemingen. We kunnen,
inductief, obv waarnemingen van particuliere dingen dmv ons verstand algemene begrippen en
definities vormen.
Categorieën en hylemorfisme
‘zijn’ is geen eenduidig begrip; er zijn verschillende manieren waarop iets kan ‘zijn’/bestaan.
Aristoteles geeft 10 categorieën; 10 verschillende, onherleidbare manieren van zijn. Zo bestaat een
kwaliteit op een heel andere wijze dan een ding, want een kwaliteit kan enkel in een ding bestaan.
Het grootste onderscheid in deze categorieën is dan ook het onderscheid tussen substantie en
accidenten. Substantie kan ‘op zich’ bestaan, terwijl accidenten enkel bestaan in substantie. Het zijn
de eigenschappen van een substantie en zijn bijgevolg ook veranderlijk.
De substantie heeft twee betekenissen. De primaire betekenis is het particulier/concreet ding en
bestaat uit de vorm + materie. De secundaire betekenis is de substantie als een ding van een
bepaalde soort, het wezen/de essentie dat bestaat uit de geabstraheerde vorm.
Het hylemorfisme is de theorie die stelt dat alles bestaat uit vorm en materie. Materie is het
materiaal waaruit iets bestaat, en de vorm is de soort waartoe iets behoort. Voor een mens is de
materie bloed, botten, huid, zenuwen, etc. en de vorm zorgt er voor dat deze materie het gestalte van
een mens krijgt.
De natuurwetenschap
De natuurwetenschap bestudeert het ‘zijn’ voor zover die onderhevig is aan verandering. Er zijn 4
types verandering:
Substantiële verandering
Kwalitatieve verandering
Kwantitatieve veranderingen
Plaatsverandering
Elke verandering impliceert ook 3 termen: het substraat, of datgene wat de verandering ondergaat,
en twee tegendelen waartussen de verandering zich voltrekt. Het substraat is in alle gevallen de
substantie, behalve bij de substantiële verandering waar de materie het substraat is. Verandering is
ook altijd doelgericht; alleen datgene wat in potentie aanwezig is, kan zich actualiseren.
Waarom vindt verandering plaats? Er zijn 4 oorzaken:
1. Formele oorzaak (vorm)
, 2. Materiële oorzaak (stof)
3. Efficiënte oorzaak (aanstoot)
4. Finale oorzaak (doel)
Vb. Een huis is maar een huis wanneer het juiste materiaal (2) in de juiste vorm (1) wordt
gemaakt door een bouwvakker (3) om onderdak te bieden tegen regen en wind (4).
Rationalisme van René Descartes
René Descartes was een wiskundige en wetenschapper van de 17 e eeuw. Hij was de grondlegger van
de analytische meetkunde en droeg bij aan de mathematische fysica. In de filosofie wordt hij gezien
als de ‘vader van de subjectsfilosofie’ en is hij bekend in de stroming van het rationalisme.
Subject en wetenschap
De moderne subjectsfilosofie:
Subject = de mens als bewust denkend en handelend individu; de basis voor onze cognitieve
interactie met de wereld
Voorheen: Er bestaat een werkelijkheid/wereld buiten ons bewustzijn/denken. Deze
werkelijkheid kunnen we met ons denken doorgronden. Er is een harmonie tussen de mens
en de wereld.
Moderne filosofie: we kunnen de werkelijkheid nooit kennen zonder langs ons eigen denken
te gaan. Het subject is neemt actief deel aan het construeren van kennis. Maar, hoe kunnen
we zeker weten dat ons denken de werkelijkheid buiten ons denken juist representeert?
Het ideaal van de mathesis universalis
De mathesis universalis is een universele methode van kennisverwerving naar mathematisch model.
Het axiomatisch-deductieve model (cf. Aristoteles’ wetenschapsleer) van de meetkunde heeft
succesvol gebleken in de natuurwetenschappen. Dit zouden we ook kunnen toepassen in de filosofie
en zou zo zekere kennis garanderen.
De filosofie kan een metafysisch fundament voor de wetenschap bieden dat enkel door het zuiver
denken achterhaald kan worden. De werkelijkheid heeft een mathematische structuur, vandaar dat
het mathematisch model zo succesvol is (realisme). Deze structuur kan zonder tussenkomst van de
zintuigen worden afgeleid uit de ideeën die rechtstreeks in ons verstand aanwezig zijn. Wiskunde is
dus a priori kennis, en de ratio/het verstand is de bron van alle zekere kennis (rationalisme).
Op zoek naar een zeker fundament
Doorheen ons leven hebben we allemaal al dingen gehoord die we voor een tijd geloofde, om er later
achter te komen dat dit niet waar was. Bijgevolg is alles twijfelachtig en kunnen we over geen enkele
kennis zeker zijn. Descartes gaat op zoek naar een fundament van kennis dat wel zeker is. Omdat hij
zijn kensysteem niet volledig vanaf nul kan heropbouwen, neemt hij de bronnen van kennis in
overweging. Dit doet hij adhv universele en methodische twijfel. Methodisch omdat het een strategie
is om tot zekerheid te komen, universeel omdat het betrokken is op alle mogelijke kennisbronnen.
Een eerste bron die hij in overweging neemt, is die van de autoriteiten. Hier gaat hij uit van het
principe dat wanneer iemand ons één keer bedrogen heeft, die nooit meer te vertrouwen is.
Daarnaast kijkt hij naar de zintuigen, die waarnemingen mogelijk maken. Hier geeft hij ten eerste het
argument van het bestaan van bedrog in (optische) illusies. Het tweede argument is het
droomargument, dat stelt dat we niet met zekerheid kunnen zeggen dat we ‘hier en nu in dit lichaam
zijn’, want we denken hetzelfde wanneer we dromen. Als laatste richt hij zich op het denken zelf als