HANDBOEK
0. Inleiding
Wat is filosofie?
Plato: het gevoel dat datgene waar we doorgaans vanzelfsprekend vinden bij nader inzien
helemaal niet zo evident is als het op het eerste zicht lijkt - een poging om tot dieper inzicht
te komen in de ons omringende werkelijkheid en de plaats die de mens daarin inneemt.
Waar is het ontstaan?
Griekenland, 6de eeuw V.C. - kritiek op wereldbeeld dat door Goden wordt beheerst
Metafysica en ethiek
metafysica: de studie van de meest algemene kenmerken van de werkelijkheid (het bestaan
van dingen, hun eigenschappen)
ethiek: bestudeert het menselijk handelen (normatieve kader voor moreel gedrag)
Wat is geesteswetenschappen?
geesteswetenschappen: bestuderen de producten van de menselijke geest (taal, kunst,
cultuur, geschiedenis) <-> natuurwetenschappen: studie van de natuurlijke werkelijkheid
Wat is epistemologie?
epistemologie: kenleer, de filosofische discipline die zich bezighoudt met de aard, reikwijdte
en rechtvaardiging van kennis
Kennisbronnen
voorbeelden: waarneming, denken, getuigenis van iemand, een tekst,...
a priori: kennis die van ‘tevoren’ is verworven, wanneer ze door het verstand wordt
voortgebracht zonder dat er ervaring aan te pas komt
a posteriori: kennis die we ‘nadien’ hebben verworven, kennis die steunt op waarneming
1. Plato over a priori kennis
Meno-paradox -> Plato
1 Wie niet kent hoeft niet te zoeken
2 Wie niet kent, weet niet waar hij/zij naar op zoek is
3 Kennisverwerving is dus ofwel overbodig, ofwel onmogelijk
anderen filosofen: sofistische paradox: nr. 1 en 2 is niet hetzelfde (dubbelzinnigheid),
verschil tussen de vraag begrijpen en de vraag niet begrijpen
Anamnese of wederherinnering
Plato -> elk leren is een weder-herinneren, kennisverwerving is dus niets anders dan een
zich opnieuw te binnen brengen van kennis die men tevoren reeds moet hebben gehad
,Socrates’ praktisch bewijs voor de wederherinnering: ondervraagt slaaf die geen
wiskunde kan over wiskundig probleem en deze vindt de juiste oplossing, hij kan de kennis
die hij heeft verwoord dus niet in dit leven hebben opgedaan (spreken nog niet van kennis
want hij kan het antwoord nog niet rechtvaardigen)
Onsterfelijke ziel
ziel: niet enkel het principe van leven waaraan ons lichaam participeert, maar is ook de zetel
van ons denken, deze kan ook los van het lichaam bestaan (na de dood)
-> is het antwoord op de meno-paradox
Pre-existentie: het bestaan van de ziel voorafgaand aan dit leven (geen bewijs voor de
onsterfelijkheid ziel!)
Gelijkheid: zie voorbeeld ‘gelijke’ stokken PPT -> we kunnen de gelijkheid van zintuiglijk
waarneembare voorwerpen maar benoemen omdat we voorafgaand beschikken over een
begrip ‘gelijkheid’ in functie waarvan de waarnemingsgegevens interpreteren. Komt dus niet
vanuit waarneming, maar vanuit verstand.
Ideeën: Plato -> datgene wat we als het ‘ware’ zien met ons geestesoog, in onderscheid met
datgene dat we met de zintuigen waarnemen (datgene wat we articuleren met woorden)
Kennis en overtuiging
kennis: kan alleen betrekking hebben op wat ‘is’, van ‘wat niet is’ is geen kennis mogelijk
overtuiging: heeft betrekking op iets wat er tussenin ligt, gaat altijd over iets wat in zekere zin
is en in zekere zin niet
Tweewereldenvisie
Plato -> ‘Naast’ de wereld van waarneembare dingen die zich in zintuiglijke ervaring
manifesteert, bestaat er ook louter de orde der dingen: die van de Ideeën die we niet kunnen
waarnemen met de zintuigen, maar slechts verstandelijk kunnen doorgronden
Participatie (methexis): de zintuiglijk waarneembare dingen zijn dus maar wat ze zijn
dankzij hun participatie in de Ideeën, waaraan ze hun eigenschappen ontlenen
Dialectiek
Dialectiek: de methode die gericht is op het articuleren van de Ideeën en de relaties die de
verschillende ideeën met elkaar onderhouden
Volgens Plato de wetenschap van de Ideeën waaraan alle andere wetenschappen
ondergeschikt zijn.
Grotallegorie
Plato -> Vastgeketende gevangenen in een grot, aan hun zitplaats gekluisterd, kunnen enkel
vooruit kijken, naar schaduwen die op de muur geprojecteerd worden. Aangezien ze nooit
iets anders hebben gezien, houden ze de schaduwen voor werkelijkheid. Een van de
,gevangenen wordt gelost en naar buiten gebracht, waar hij dingen voor het eerst echt kan
waarnemen.
-> tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid, we moeten dieper graven om tot
werkelijk inzicht te komen, we moeten dingen in vraag stellen.
-> wereld buiten de grot: rijk van ideeën, wereld is hier een afschaduwing van de
ideeën.
2. Aristoteles over kennis vanuit waarneming
Aristoteles (384-322 V.Chr.)
leerling Plato
basis dierkundig onderzoek
mentor Alexander de Grote
stichter Lyceum
werken steken schril af tegen die van Plato - droog & zakelijk proza
(veel werken verloren gegaan)
kennis vertrekt vanuit observatie en gezond verstand
De weg van kennisverwerving
-> kennis moet uitgaan van de waarneming, het kenproces van datgene dat ons het meest
bekend is, vertrekt vanuit datgene wat het meest helder of inzichtelijk is
-> alle mensen streven van nature naar kennis: waarnemen is de meest primitieve vorm
van kennisverwerving waarover alle dieren beschikken (sommigen dieren kunnen ook dingen
onthouden, wat nodig is om te kunnen leren - menselijk vermogen stijgt daar nog bovenuit)
Ervaring of empeiria - datgene wat ontstaat wanneer we verschillende waarnemingen die
we in ons geheugen hebben opgeslagen met elkaar in verband kunnen brengen
Kundigheid - vereist inzicht in de oorzakelijke structuur van de fenomenen die we willen
begrijpen
-> het louter hebben van een ware overtuiging is niet voldoende om van kennis te spreken,
kennis verondersteld dat die overtuigingen gestoeld zijn op een inzicht in de oorzaak
Aristoteles’ wetenschapsleer
Wetenschap -> samenhangend geheel van beweringen of stellingen in een bepaald
kennisdomein
Aristoteles: deductief model van kennis: verworven kennis ordenen in een systematisch
geheel met een beperkt aantal eerste uitgangspunten die het wetenschapsdomein
begronden en zelf niet langer terug te voeren zijn op meer fundamentele inzichten worden
alle beweringen uit het vakgebied afgeleid of ‘bewezen’.
basis voor wetenschapsleer: logica: discipline die zich bezighoudt met de de studie van het
geldig redeneren
, formele logica Aristoteles: poging om geldige redeneervormen te analyseren en te
beschrijven, los van hun inhoud, maar louter met het oog op de formele structuur
termenlogica: bestudeert de relaties tussen termen
(S) Subject - datgene waarover de uitspraak gaat
(P) Predicaat - wat er aan het subject wordt toegeschreven
Syllogisme: redenering waarin, gesteld dat zekere dingen het geval zijn, iets anders dan de
gestelde dingen die noodzakelijk volgt uit het feit dat deze dingen het geval zijn - twee
uitspraken die als aannames worden gesteld (premissen) kunnen met logische noodzaak
een conclusie afleiden.
-> belangrijk is dat het hier gaat over de geldigheid van de redenering, niet over waarheid!
(ook op basis van onware premissen kan een geldige redenering worden opgebouwd)
Spreken van een ‘bewijs’ in het geval van een geldige redenering op basis van ware
premissen.
premissen moeten:
waar
noodzakelijk (kunnen ons niet voorstellen dat de premissen anders zouden zijn)
universeel
primair
de oorzaak weergeven van de conclusie
Opbouw wetenschapsdomein volgens Aristoteles: ‘deductief-axiomatisch systeem’
-> vertrekken van een paar axioma’s/uitgangspunten die zelf onbewijsbaar zijn en louter
worden aangenomen, waaruit alle andere stellingen kunnen worden afgeleid of ‘bewezen’
groep van uitgangspunten: definities: moeten de essentie van de natuurlijke soorten
weergeven die centraal staan in het wetenschapsdomein in kwestie
-> volgens Aristoteles zijn deze uitgangspunten a posteriori, volgens Plato a priori
wezensvorm of essentie: het wezen dat alle particuliere dingen die tot de soort behoren
typeert, ongeacht hun talloze individuele verschillen. Hieruit kunnen we alle andere kennis
over de betreffende natuurlijke soort afleiden.
Volgens Aristoteles: niet de kennis zelf, maar de vermogens waarmee we de kennis kunnen
verwerven moeten bij aanvang in ons aanwezig zijn -> inductie: het proces dat ons ertoe
brengt om op basis van de waarneming van particuliere dingen met het verstand algemene
begrippen en definities te vormen.
Categorieën en hylemorfisme
Volgens Aristoteles is ‘zijn’ geen enkelvoudig begrip, er zijn verschillende manieren van
bestaan. Zo zeggen we niet enkel van mensen en katten dat ze bestaan, maar ook van
kleuren, aantallen en relaties dat ze bestaan, al is dit in een fundamenteel andere zin.
Het is een ding of substantie van een bepaalde soort (kwaliteit, kwantiteit, relatie,...):
categorieën: duiden manieren aan waarop iets kan zijn of bestaan: kwaliteiten bestaan op
een heel andere wijze dan dingen, ze kunnen alleen in dingen bestaan.