CW: Hoofdstuk 1
Inleiding
Je kan niet niet communiceren, ook als men juist niet wil communiceren, communiceert men
dát men niet wil communiceren alles wat wij doen is communicatie
Communicatie als 1-op-1-boodschap: geen problemen (maar het is niet zo transparant)
<->
veel problemen in de wereld zijn gebaseerd op miscommunicatie, wij interpreteren heel
veel boodschappen fout (boodschap verdraaien in je eigen voordeel)
Communicatievaardigheid = macht
> als je weet hoe je goed moet communiceren, kan je de communicatie sturen in de
richting die jij wil, je kan een sterke greep op mensen hebben (gevaar: misbruik)
We worden overspoeld door communicatie en iedereen gaat voor zichzelf selecteren wat
nuttig is (reclame, verkeersborden,…)
Communicatiewetenschap bestudeert communicatie
Communicatiewetenschap = wetenschap die communicatie bestudeert vanuit verschillende
perspectieven en standpunten en die veel andere wetenschappen gebruikt
> taalkunde, psychologie, neurologie, sociologie, biologie, statistiek
= heel brede wetenschap, moeilijk af te bakenen
Allemaal uitdrukkingen, gezegdes, vaste combinaties die iets zeggen over communicatie
> geen woorden, maar daden; praat voor de vaak; praatjes vullen geen gaatjes;
spreken is zilver, zwijgen is goud, met dubbele tong praten;…
> toont hoe sterk communicatie aanwezig is in onze taal, doordrongen is in onze mīj
communicatie = interactie (experiment docent en studenten)
Wat is communicatie?
(te?) ruime definitie: Alle gedrag, met of zonder woorden, in aanwezigheid van een ander
mens, van wie men zich bewust is, is communicatie
> bewust van aanwezigheid van andere: presentatie oefenen
je bent er je van bewust dat er iemand meeluistert = comm
je bent er niet van bewust ≠ comm
Communicatie ≠ informatie
> communicatie = symbolische informatie (cf. cultureel bepaalde gebaren)
= geen rechtstreeks verband tussen wat er staat (woord) en wat
ermee bedoeld wordt
1
, = informatie, je ziet een boom = boom
boom, ree, arbre, baum, árbol, árvore = communicatie, de
lettertekens die dat woord opmaken, lijken niet op een boom.
Ze staan symbool voor een boom
Definitie communicatie van Oomkes
Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich van
elkaars onmiddellijke of gemedieerde aanwezigheid bewust zijn. Deze informatie wordt
deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd.
> gemedieerd = er zit een medium tussen (telefoon, computer, TV) die de afstand
tussen jou en de andere overbrugt
> interpretatie = bv aantekeningen nemen ‘is dit belangrijk?’
= comm wordt niet altijd geïnterpreteerd zoals ze bedoeld is
3 types:
1. intrapersoonlijke communicatie
> tegen jezelf praten, interne dialoog (bv jezelf motiveren)–valt niet in domein van CW
2. interpersoonlijke communicatie
> met elkaar communiceren
> gemedieerd: communicatie verloopt via een tussenweg: e-mail, telefoon, internet…
3. massacommunicatie
> via massamedium: openbaar en voor iedereen toegankelijk of waarneembaar +
afstand in ruimte/tijd (bv internet, apps, radio, tv, boeken): potentieel veel ontvangers
> Pseudo-mc: toegespitst zijn op bepaalde doelgroep (bv. voetbalmagazine)
Definitie van Fauconnier
Communicatie is: 'het proces waardoor een zender bewustzijnsinhoud overdraagt of tracht
over te dragen aan een of meer ontvangers en dit door middel van een kanaal, signalen en
tekens'.
> ‘tracht’ impliceert dat het niet altijd lukt, loopt niet altijd perfect
Aspecten van een boodschap:
1. inhoudsaspect
> letterlijke inhoud van de boodschap, wat wil je overbrengen, wat wil je vertellen
2. betrekkingsaspect
> heeft te maken met al het emotionele dat errond zit, alles wat te maken heeft met
relatie tussen zender en ontvanger
> minder vaststaand, hangt veel meer af van interpretatie (hier gaat het meestal fout)
> bv zelfde boodschap kan je een andere kleur geven door intonatie te veranderen
2
, Behoeftepiramide van Maslow
Communicatie komt voort uit behoeftes:
> we willen dat aan die behoeftes voldaan wordt
1. Biologische behoeftes
5 types behoeftes in piramidevorm:
volgens Maslow zit daar een
chronologische volgorde in => je kan pas
aan je behoefte hoger in de piramide
voldoen, als de behoeftes daaronder
vervuld zijn
Advertenties kunnen daarop inspelen: ‘aan wat voor behoefte kan ons product voldoen?’
> lichamelijke behoeftes zijn heel evident en daarom weinig gebruikt
> bier gaat over gezelligheid, je thuisgevoel = behoefte aan veiligheid en zekerheid
= Alle niet-sociale motieven, al leiden ze wel tot sociale interactie. Mensen communiceren
onder andere om lichamelijke behoeften te bevredigen: behoefte aan voedsel en drinken,
beschutting, onderdak, veiligheid…
2. Maatschappelijke behoeftes
> behoefte aan aandacht is een sociaal motief voor communicatie
> “schreeuw om aandacht” bij baby’s en volwassenen (door comm aandacht
proberen krijgen)
Experiment:
- Op zoek naar oertaal => kinderen werden in isolatie gestopt, ze kregen
geen input dus op een bepaald moment zouden ze zelf wel moeten
spreken in een bepaalde taal = oertaal => alle kinderen stierven, je hebt
aandacht nodig anders kan je niet leven
- Gebrek aan aanraking gaat je slaap heel sterk beïnvloeden => kinderen
van 2 weggehaald bij ouders en in instelling gestopt waar ze niet werden
aangeraakt. Zelfs nadat ze weer bij ouders waren, hadden veel van hen
slaapproblemen => sociaal contact is belangrijk
Zelfbeeld (≠ identiteit)
Reden waarom we communiceren: ons zelfbeeld is gebaseerd op communicatie
Interpersoonlijke communicatie dient vooral om het zelfbeeld te vormen, te veranderen en
te ondersteunen
> een zelfbeeld is veranderlijk, niet stabiel
> alle input van de mensen rondom jou stuurt mee hoe je naar jezelf kijkt
> als je iets over jezelf denkt maar je omgeving geeft geen bevestiging, ga je
je zelfbeeld veranderen
3
, > er kunnen gebeurtenissen plaatsvinden waardoor je zelfbeeld wijzigt (bv studenten,
voor de eerste keer moeder of vader,…)
> input kan je zelfbeeld ook ondersteunen als je omgeving bevestigt wat je zelf denkt
<->
identiteit = wie je echt bent
> iedereen heeft verschillende identiteiten (student, vriend, kind,…)
Hypotheses over identiteit en zelfbeeld (Villard & Whipple):
1. identiteiten zijn in de persoon opgenomen interpretaties van culturele
groepswaarden (cf. Tijdsgebonden)
= je identiteit is gevormd door de groep waarin je je bevindt en de cultuur waarin je
leeft (bv. Muzikaal gezin -> kind muzikaal)
> elke groep en elke cultuur heeft waarden en normen die je als kind verwerft
(bestraffen – belonen)
> veel interculturele botsingen omdat mensen niet altijd begrip hebben voor elkaars
cultuur
> identiteit = tijdsgebonden => wat 20 jaar geleden belangrijk was en in de identiteit
werd opgenomen, is nu nier meer belangrijk (bv Vlaanderen: katholiek)
=> °veel spanningen tussen verschillende generaties
2. het zelfbeeld wordt aangeleerd tijdens een doorgaand sociaal leerproces, voornamelijk
door communicatie met anderen
> doorgaand = continu, het stopt niet
> door communicatie met anderen kan je zelfbeeld veranderen
3. identiteiten zijn observeerbaar
> functie die mensen uitoefenen is vaak een onderdeel van hun identiteit (bv leger)
> bepaalde groepen die bepaalde kenmerken hebben in hun uiterlijk om aan te geven
dat ze tot een bepaalde groep behoren (bv hippies)
4. het zelfbeeld is veranderlijk leven is verandering en het zelfbeeld veranderd mee
5. het zelfbeeld moet voor zijn voortbestaan door anderen worden ondersteund
> input van anderen is heel belangrijk
> cf. schreeuw om aandacht
Motieven voor communicatie
Volgens Schutz gaat het om 3 terugkerende elementen (= sociale basisbehoeftes)
1. erkenning
> we willen dat mensen om ons heen ons bestaan erkennen, negeren is heel erg
> binnen of buiten
2. invloed
> hiërarchie, iedereen wil zijn positie kennen op de maatschappelijke ladder/ in groep
> boven of onder
3. genegenheid
> dichtbij of veraf
=> interpersoonlijke communicatie maar ook in grotere groepen
4