Communicatiewetenschap
Les 1 inleiding
Mediatisering
- Processen van sociale veranderingen in de maatschappij op zowel het macro- als
microniveau, die gelinkt kunnen worden aan de toenemende impact op en de verwevenheid
van media in deze maatschappij
Mediacommunicatie of gemedieerde communicatie
- Communicatieprocessen via een technologisch medium
Mediacentralisme
- Het te centraal plaatsen van media en communicatie in de samenleving door ze tevens af te
scheiden en af te zonderen van de sociaal-economische context waarin ze opereren
Technologisch determinisme
- Het geloof dat technologische veranderingen een eigen logica volgen, die in grote mate
onafhankelijk is van de menselijke wil en zodanig de drijvende kracht is van sociale
veranderingen
Maatschappijcentrisme
- Maatschappelijke dynamieken de media beïnvloeden en media louter een weerspiegeling is
van de samenleving
Les 2 hoofdstuk 1: bouwstenen – deel 1
Hoofdstuk 1: bouwstenen van een discipline en een
praktijk
Teken en betekenis:
Kernvraag: hoe ontstaat betekenis?
Basisconcepten:
Semiotiek:
- Overkoepelend veld: wetenschappelijk veld rond teken, betekenis en taal
1
, - De leer van tekens
- Bestudeerd de wijze waarop tekens functioneren en hoe ze betekenis doen ontstaan
- Grondleggers: De Saussure en Peirce
Subdomeinen van semiotiek
1) Fonologie: de studie van klanken en de kleinste eenheden
2) Syntaxis: liguïstische studie van taalconventies en betekenisvolle patronen
3) Semantiek: relatie tussen betekenis en de gebruiker van het teken
4) Pragmatiek: relatie tussen een teken en de betekenis die aan een teken wordt toegekend
Intensie – extensie
Intensie: het geheel van criteria of kenmerken dat bepaalt of een term wel kan worden toegepast
Extensie: de klasse van zaken waarop de term correct is toegepast
Voorbeeld: een horrorfilm
Intensie: alle eigenschappen van het genre: constante spanning, personages zoals moordenaars,
aanwezigheid van griezelelementen
Extensie: concrete films als Halloween, Saw, Friday the 13th of It
Teken en betekenis
Teken bestaat uit twee elementen:
- Betekenaar of signifiant: de drager van de betekenis, materiële vorm waarin een teken tot
uiting kan komen, de betekenisdrager vb: foto, schrift, uitspraak, tekening, … (sa)
- Betekende of signifié: het begrip, het concept, hetgene naarwaar de tekenvorm verwijst (se)
- Relatie tussen beiden: op basis van afspraak
- De referent: het eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst, hoeft niet aanwezig te
zijn voor betekenisvolle communicatie, er zijn ook tekens (zoals liefde, waarheid, engel en
vrijheid) die geen concrete referent hebben
Voorbeeld: hond
- Betekenaar of signifiant: het woord hond, een tekening van een hond, een foto van een hond
- Betekende of signifié: het idee of concept van een dier met vier poren en een staart dat het
woord, de tekening of foto oproept bij elk van ons. Een betekende kan door verschillende
mensen anders geïnterpreteerd worden, zo kan iemand denken aan een poedel en iemand
anders aan een grote jachthond maar de beide betekenden delen wel dezelfde essentiële
kenmerken die bepalen of iets een hond is
Oude examenvraag:
2
,Wat is de ‘signifiant’ (Sa) en de ‘signifié’ (Se) van dit teken?
Antwoord:
Signifiant = La de uitspraak, de letters LA, als iemand deze muzieknoot speelt op een instrument
Signifié= definitie, de essentie van wat een muzieknoot is
Significatie van Barthes: 2 niveaus
1) Primair beteknisniveau: de betekenis die iedereen eraan toekent, de letterlijke of objectievbe
betekenis van een teken, de dennotatie is dat deel van de beteknis dat voor elke
tekengebruiker hetzelfde is en waar sociale consensus over bestaat (dennotatie)
2) Secundair: een mogelijke connotatie, een extra betekenis en die is heel sterk afhankelijk van
de signifiant, heel variabel van persoon tot persoon, de figuurlijke of subjectieve betekenis
van een woord
a. Evaluatieve lading: kan verwijzen naar iets wat goed, slecht of neutraal is
b. Referentiële lading: variabele betekenis of verwijzing, kan wijzigen naargelang van
persoon, tijdstip en culturele context
Tekensystemen
Tekensysteem= alles wat te maken heeft met relationele componenten van tekens
Tekenindeling= classificatie van het soort tekens dat je allemaal hebt
Tekensysteem 1: Peirce (VSA)
Drie componenten:
1) Het representamen (de tekenvorm)
2) Het object (waarnaar het teken verwijst)
3) De interpretant (de betekenis die aan het teken wordt gegeven) de relatie tussen het
representamen en het object
Interpretant is individueel bepaald: iemand die een goede ervaring had op school zal een
positieve interpretant hebben bij het woord school en iemand die bijvoorbeeld veel
gepest werd op school zal hierbij een negatieve interpretant hebben
Een interpretant is nooit een persoon
3
, De relatie tussen het teken en het materiële object is de meest determinerende component voor het
ontstaan van een betekenis
Oude examenvraag:
Tweet van Lukaku die zegt “Ik ben aan het kijken naar het nieuws op één en daar noemen ze
buitenlanders vreemdelingen”
Wat is het object en wat is de interpretant?
Teken= vreemdeling
Object= personen in het nieuws
Interpretant= Voor de journalist is vreemdeling mss gewoon een synoniem voor buitenlander en
voor Lukaku die al veel racisme heeft meegemaakt en ziet dat een witte persoon het woord
vreemdeling uitspreekt
Tekensysteem 2: De Saussure
Onderlinge relaties tussen tekens:
- Tekens halen betekenis uit hun verhoudiing tot andere tekens (en dus niet uit hun
verhouding tov een object zoals Peirce zegt)
- De betekenis van een teken ligt in zijn tegengestelde
o We hebben een goede betekenis van warm als we weten wat koud betekend
- De onderlinge relaties tussen tekens is belangrijk omdat de betekende een betekenaar kan
zijn voor een ander teken
Twee soorten relaties tussen tekens:
1) Syntagma: een betekenisvolle combinatie of ketten van tekeneenheden volgens een
bepaaalde volgorde
a. Bijvoorbeeld de zin ‘ik drink koffie’ is betekenisvolle relatie door de volgorde waarin
de woorden staan
4