Cursus Spijsvertering:
Inhoud:
H1: Aandoeningen van de slokdarm, maag en duodenum (Tack, D’Hoore)
H2: Aandoeningen van de dunne darm, colon en rectum (Tack, D’Hoore)
H3: Kwaadaardige aandoeningen van het spijsverteringsstelsel (Van Cutsem)
H4: Leverziekten (Laleman)
H5: Pancreasziekten (Laleman)
H6: Aandoeningen galblaas & extra-hepatische galwegen (Topal)
EXAMEN
45 meerkeuzevragen, waarvan 7 radiologie + 7 histologie (H3 & H8)
Nadruk op:
- Symptoomherkenning: welke diagnose?
- Hoe stel je de diagnose (bv welke beeldvorming heb je nodig?)
- Wat is de behandeling
- Histologie: afbeeldingen uit de slides van De Hertogh
- Radiologie: afbeeldingen uit de slides.
Inleiding:
Gut-brain interacties!: bv. geen voedsel -> hersenen motiveren om voeding te zoeken
-> rewardsysteem: vrijzetting oa dopamine, seratonine, endogene opiaten, endocannabinoïden,…
waardoor euforisch gevoel = motiverend
= cascade
Multidisciplinaire aanpak vereist!
1
,H1 Aandoeningen slokdarm, maag, duodenum
Aandoeningen van de slokdarm
Onderscheid maken:
- Normale slokdarm
- Ontsteking (afhv infiltraat!: eosinofielen, neutrofielen, lymfocytair,…) => diagnosticeren
- Tumor
Inleiding:
Lengte slokdarm: 22-23cm lang van UOS-LOS
Spierige wand
Opbouw slokdarmwand:
- Mucosa: epitheel – lamina propria – muscularis mucosae
- Submucosa: plexus van Meissner
- Muscularis propria: circulatoire spieren – plexus van
Auerbach – longitudinale spieren
- Serosa/adventitia
Histologische opbouw:
Patholoog & clinicus moeten elkaar goed bijstaan: endoscopisch en microscopisch kunnen elkaar
soms tegenspreken.
Normale slokdarm: epitheel:
- Dik meerlagig plaveiselcellig ; biedt bescherming tegen wrijving en tegen
maagzuur
- Bevat delende cellen: dochtercel blijft in basale cellaag -> wordt moedercel
die kan delen OF schuift ze naar boven waar uitrijping waarna uiteindelijk
afschilfering
- Basale cellaag (alle cuboïdale cellen ; worden platter naarmate naar boven):
mag tot 1/6de van de dikte van het epitheel zijn
- Stromale papil = plaats die opgevuld wordt door bloedvaatjes die het
epitheel voeden. Er ligt 1/3 van de dikte van het epitheel boven zo’n papil
(papillen mogen niet tot boven want cave: bloed)
- Weinig ontstekingscellen: enkel lymfocyten
- Geen tekenen epitheelbeschadiging
Normaal: ring en erboven: epitheel roos-witroos eronder: bruinrood.
Epitheel in slokdarm weerkaatst het licht en geeft een bleke kleur.
2
,STEL: letsels = erosieve reflux -> biopten nemen!: 2 processen bekijken:
1. Tekenen schade epitheel:
Normaal: 1/6 = basale cellaag – 4/6 = stromale papil ; geen spongiose
Schade-tekenen:
- Papil > 2/3 want opp-cellen komen sneller los
- Basaalhyperplasie, mitosefiguren zichtbaar
- Spongiosen = vocht tussen epitheel -> duwt cellen uiteen -> lijntjes zichtbaar: bleke spleetjes
tussen cellen
- Epitheelcelverlies of keratinisatie
- Red streaks = BV dilateren + weinig opp-cellen -> endoscopisch rode strepen zichtbaar
- Balloon cells = dieper epitheel wordt beschadigd en zwelt op
2. Tekenen inflitratie ontstekingscellen:
Normaal: heel weinig tot geen ontstekingscellen
Schade-tekenen:
- Lymfocyten prominent aanwezig (>6 per HPF)
- Neutrofielen vnl dicht bij epitheelceldefecten (specifiek voor reflux!)
- Intra-epitheliale eosinofielen toegenomen
Cave: zeer hoog (>20 per HPF) = waarschijnlijk eosinofiele oesofagitis
3
, Symptomen:
Motorisch (normale slokdarm) vs niet-motorisch (abnormaal uitzicht slokdarm)
1. Dysfagie = gevoel dat voedsel blijft steken tijdens passage van farynx naar maag
- ≠orofaryngeale dysfagie: bolus kan niet in slokdarm gebracht worden, slikstoornis
- 2 soorten dysfagie:
o Organische dysfagie: door vernauwing van slokdarmlumen door organisch letsel
▪ Strictuur, web, maligne tumor
▪ Eerst enkel dysfagie voor vaste stoffen
▪ Bij grote bolus kan voedselimpactie ontstaan: pijn, speekselvloed en evt hik.
▪ Progressief afh van hoe snel organisch letsel groeit
• Traag/geen progressie = goedaardig
• Snelle progressie = maligne oorzaak
o Functionele dysfagie: door contractietoestand sluit het lumen af
▪ Spasme, primaire motoriekstoornissen (achalasie, diffuse spasmen)
▪ Direct hinder bij vloeibaar en vast voedsel
▪ Pijnaanvallen los van deglutitie en ook ’s nachts
o Er kan ook een combinatie zijn van de 2
2. Odynofagie (pijnklacht)
- Pijn in aansluiting met de slikact
- Duidt meestal op ontstekingsletsels: viraal, bacterieel, schimmel, reflux oesofagitis,…
3. Impactiepijn (pijnklacht)
- Doffe, krampende retrosternale pijn
- Door hevige slokdarmcontracties proximaal van een bolus die geïmpacteerd zit in een
organische vernauwing
4. Pyrosis en regurgitatie:
- Pyrosis = zuurbranden. Branderig gevoel dat opstijgt achter sternum
- Regurgitatie: wanneer het zuur tot in de mond komt.
5. Thoracale pijn: retrosternale krampende pijn (non-cardiac chest pain NCCP)
- Meestal spontaan
- Zonder verband met doorslikken van voedsel
4