Voorbeeldvragen Module 6
1. Onderwijs is zeer breed. Onderwijzen verwijst naar een geheel van maatregelen en interventies. Deze
maatregelen hebben als doel leren te ondersteunen. Er zijn drie verschillende niveaus waar er
maatregel worden genomen. Wat is geen niveau?
a. Kennisniveau
b. Macroniveau
c. Interactieniveau
2. Heeft de juiste benaming? Het is een vorm van leren waar er op subtiele wijze wordt geleerd, zonder
dat er noodzakelijkerwijze expliciet door een leerkracht iets wordt gezegd.
a. Hidden curriculum
b. Unintended curriculum
c. Intentionele karakter
3. In het terminologisch kader is ontwikkeld in verband met de doelen. In dit kader is een centraal
begrip. Vakgebonden eindtermen, ze zijn specifiek en preciseren. Toch kunnen vakken ook samen
werken. Hierdoor wordt er verschillende doelen nagestreefd. Heeft de juist benaming hiervan?
a. Universele eindtermen
b. Samenhangende eindtermen
c. Transversale eindtermen
4. Wat zijn de juiste doelen en eindtermen die worden opgenoemd.
a. Onderwijsdoelen, eindtermen, kennisdoelen
b. Operationele doelen, lesdoelen, formele doelen
c. Algemene doelen, presentatie doelen, ontwikkelingsdoelen
5. Wat is een bouwsteen in het onderwijs?
a. Leerevaluatie
b. Werkinhoud
c. Leerinhouden
6. Uit onderzoek blijkt dat er geen inpakt heeft welke werkvorm er wordt gebruikt op de leeractiviteiten.
Wat Is er volgens Clark geen positieve en negatieve invloed op de leeractiviteiten?
a. De docent wordt vervangen door medestudent
b. De docent heeft een online hoorcollege
c. De docent wordt vervangen door groepswerk
7. Er zijn verschillende soorten doelen. Wat is het doel dat tot betrekking heeft tot het weten en het
denken?
a. Pyschomotorische doelen
b. Affectieve doelen
c. Cognitieve doelen
8. Het classificatiesysteem van Bloom 1956 werd aangepast en wordt nu in gebruikt om de eindtermen
van de Vlaamse onderwijs te omschrijven. Er zijn twee dimensie in dit systeem. Het inhoudelijke
dimensie en de procesdimensie. Wat is geen onderscheid van de inhoudelijke dimensie.
a. Conceptuele kennis
b. Reproduceren van kennis
, c. Feitenkennis
d. Metacognitieve kennis
9. In de procesdimensie van het classificatiesysteem van Bloom 1956 zijn er 6 beheersingsniveau’s. Wat
is de juiste uitspraak?
a. De lagere-onderdelen: Onthouden, begrijpen, toepassen, De hogere-onderdelen: analyseren,
evalueren, creeëren
b. De lagere-onderdelen: analyseren, evalueren, creeëren, De hogere-onderdelen: Onthouden,
begrijpen, toepassen
c. De lagere-onderdelen: begrijpen, toepassen, evalueren, De hogere-onderdelen: creeëren,
analyseren, Onthouden,
10. De leerkracht vraag of de lerende een begrip goed heeft uitgelegd. Dit is een voorbeeld van?
a. Formatief procesevaluatie
b. Feedback procesevaluatie
c. Kwaliteit procesevaluatie
11. Een ander klassieke indeling van het classificatiesysteem is van Gagné 1984. Hij onderscheidt
verschillende categorieeën zoals het reproduceren van materiaal en beschikken over intellectuele
vaardigheden. Wat moeten de lerende volgens Gagné 1984 allemaal kunnen?
a. Onderscheidingen maken, concrete begrippen hanteren, feiten kennen
b. Feiten kennen, hanteren van regels om problemen oplossen, concrete begrippen hanteren
c. Onderscheid maken, concrete begrippen hanteren, hanteren van regels om problemen op te
lossen.
12. Wat is summatief evaluatie?
a. Nagaan of de lerende de doelen heeft behaald, staat niet op punten
b. Nagaan of de lerende de doelen heeft behaald, staat op punten
c. Wordt gebruikt om na te gaan of het leerproces van de lerende de juiste richting gaat.
13. Wat is het meeste juiste uitspraak in verband met formatieve evaluatie?
a. Formatieve evaluatie heeft ondersteuning aan het leerproces van de lerende en heeft geen
doorslag om beslissingen te geven.
b. Formatieve evaluatie heeft ondersteuning aan het leerproces van de lerende en heeft doorslag
om beslissingen te geven.
c. Formatieve evaluatie heeft ondersteuning aan het leerproces van de lerende en heeft grote
doorslag om beslissingen te geven.
14. Als er een cesuur wordt vastgelegd aan een summatieve toets. Dan is dit een voorbeeld van?
a. Norm based
b. Criterium based
c. Self based
15. Wat is de juiste benaming? De evaluator is in de eerste plaats geïnteresseerd in het feitelijke resultaat.
a. Procesevaluatie
b. Formatieve evaluatie
c. Productevaluatie