Filosofie 1: Oudheid
1. Reductie
Definitie reductie:
- Reductie is de herleiding van veelheid naar eenheid.
● Van alles naar één ding.
- De natuur kan je herleiden tot iets, dit is reductie.
- Ook de handeling naar een ding is reductie. Als je zoekt naar het onderliggende, dan ben je
aan het reduceren.
Thales van Milete (° 640 v.C. - † 545 v.C.):
- Thales was de eerste natuurfilosoof
● Op een samenhangende wijze, zonder te verwijzen naar de goden of magische
krachten, de natuur (physis) verklaren.
- Hij heeft verschillende anekdotes:
● Hij heeft de zonsverduistering kunnen voorspellen
● Thales van Milete koopt in de winter alle olijfpersen op in zijn land. Ze kosten dan
weinig want niemand heeft ze nodig. In de zomer, na een goede oogst olijven, willen
alle boeren een olijfpers kopen bij Thales. Maar nu zijn ze een stuk duurder.
- Er zijn geen originele teksten meer van hem.
- Hij was de eerste die de reductie probeerde toe te passen. Hij keek naar de werkelijkheid en
herleidde het daarna naar één ding.
- Daarvoor moest men op zoek naar de archè (oorsprong). Iets van materiële oorsprong. Het is
altijd, overal en onveranderlijk aanwezig is.
- Hij stelt vast dat er dus iets is dat onderliggend is aan alles in de natuur (= archè).
- Hij gaat op bezoek naar Griekenland, hier ziet hij een groen gebied (driehoekig en volgt de
nijl, hoe verder van de Nijl, hoe minder mensen) en woestijn en merkt dat water fundamenteel
is voor de mens en de natuur.
● Iets dat zijn theorie bevestigde: voor een mens wordt geboren, zitten wij in een
waterzak/ vruchtzak. “Je water is gebroken”, dat konden ze vroeger ook al zien.
➔ Conclusie: wij bestaan uit water.
- Stelling van Thales:
● Een stelling van wiskunde kan je overal gebruiken, wiskunde geldt overal en altijd. Je
kan het toepassen in de physis/natuur.
Demokritos (°460 v.C. - † 370 v.C.):
- Volgens hem was archè geen element, maar het zijn verschillende deeltjes, die telkens uit
hetzelfde bestaan, maar groter en kleiner kunnen worden. Deze deeltjes worden atomen
genoemd. Water, volgens de theorie van Thales, kon je wel zien, maar de atomen van
Demokritos niet.
- Deze atomen zijn er altijd.
- a – tomos: niet – verdeelbaar
- Je kan de wereld herleiden tot atomen, zo kan je de natuur verklaren. Maar wij, mensen, zijn
ook delen van de natuur. Dus wij zijn ook gemaakt uit atomen?
De natuurfilosofen:
- Ze hadden geen goddelijke interventie: het kan dat het ontstond door een god, maar verder
doen de goden er niets mee.
- De basis van onze wetenschap is dat we de natuur kunnen voorspellen.
● Probleem: als de mens een deel van de natuur is:
1
, → Sociologen zeggen: mensen gedragen zich in een maatschappij & mensen zijn
individuen. Je kan ze helemaal herleiden tot de archè.
→ Als je het gedrag van de mens helemaal kan herleiden tot de natuurkunde is dit
fysicalisme.
- Fysicalisme is dat alles herleidbaar is tot de fysica.
- Demystificatie:
● Dit is iets helder en duidelijk maken, zodat het geheimzinnige ervan verdwijnt.
● Maar sommige dingen willen we niet weten zoals wanneer en waar we verwekt zijn.
● Hier is een probleem met de wetenschap, want deze ontluistert.
Pythagoras (° 570 v.C. - † 500 v.C.):
- Hij gaat getallen eigenschappen geven: vb. 1 = meest fundamentele getal
- Zo gaat hij zien of bepaalde groepen van getallen dezelfde eigenschappen hebben en zo
ontdekt hij de priemgetallen, grootste gemene deler…
- Wiskunde is onderliggend aan de werkelijkheid, de natuur is wiskundig ingeleid en de natuur
spreekt tot ons via de muziek, muziek is wiskundig, dus de natuur is wiskundig
- Als je de natuur wilt begrijpen, moet je wiskunde doen.
Reductie: toepassingen
- Argumentatief: het suggereert een diepere waarheid. “Er moet iets dieper zijn”= reduceren
- Onderzoekend: het zet aan tot verder verkennen door op te delen en dieper de graven.
- Ontwerpers: Herleiding van een object tot elementen die je (op een bepaald niveau) niet meer
verder kan opdelen. (abstract) Je ontwerpt vervolgens door combinatie van die elementen. Of
je ontwerpt vanuit een basisvorm (vb. kubus). Of je ontwerpt vanuit één principe (vb.
ecologie). Of je gebruikt één grondstof (vb. hout). Dus gebruik maken van één bepaalde stof,
vanuit 1 ding vertrekken,...
- Dus de reductie zet aan tot een onderzoekende houding.
2. Principe van voldoende reden
Onderscheid tussen principe en wet. Een wet kan je bewijzen, een principe niet, je moet het aannemen.
Anaximanders redenering (ca. 600 v.C.):
- “De aarde is onbeweeglijk omdat een beweging in welke richting ook geen verschil zou
maken.”
- Als je springt en de aarde zou bewegen, dan zou je op een andere plek terecht komen. We
doen iets met een reden. Heeft de aarde reden om te bewegen? Ze heeft alleen reden om te
bewegen als er een richting is die ‘speciaal’ is (maar alle richtingen zijn gelijk). Dat is niet het
geval, geen voldoende reden, dus de aarde beweegt niet.
Verder uitgewerkt:
- Christian Wolff (1679 - 1754): “ niets is zonder reden waarom het veeleer bestaat dan
waarom het niet bestaat”. Bestaan heeft een reden, als er geen reden is, dan zou het niet
bestaan.
- Wilhelm von Leibniz (1646 - 1716): “alhoewel deze redenen ons meestal niet bekend zullen
zijn”. Er is altijd een voldoende reden, maar dat betekent niet dat we deze reden zullen
kennen. Niet dat ze er niet zijn, wel dat de mens er niet altijd de toegang toe zal hebben.
De archè volgens Anaximander:
- Er is iets fundamenteel in de wereld. Dit fundamenteel element is niet water, want water zien
we en dus moet er iets zijn dat het laat ontstaan. Maar fundamentele “ding” kunnen we niet
zien en het is ontastbaar, onbegrensd, niet kenbaar.
2
, -
Zijn archè is het Apeiron, het onbegrensde, het kan alles worden, het is overal aanwezig, het
is ontastbaar en onbepaald. Het is alles en tegelijkertijd niets.
- Het komt neer op het principe van voldoende reden: alles heeft een (materiële) oorzaak, maar
die (materiële) oorzaak is (uiteindelijk) onkenbaar.
Redenen, maar geen oorzaken:
- Het principe van voldoende reden betekent niet dat er noodzakelijk een oorzaak is.
● vb. er is een reden om een cadeau mee te nemen, maar geen oorzaak.
- Arthur Schopenhauer:
● Voor alles wat je weet, het feit dat je bestaat, het feit dat je verandert en voor alles
wat je doet, zal er een voldoende reden zijn, maar niet noodzakelijk een oorzaak.
● Waarom een geschenkje? Waarom leef je? Dat heeft een reden, maar niet
noodzakelijk een oorzaak.
- Een reden is eerder filosofisch en een oorzaak natuurkundig.
Kritiek van Hume (David Hume, ca. 1800):
- Hoe sterk het principe ook mag zijn, het valt niet te bewijzen (daarom is het ook een principe
dat je aanneemt of niet). Het principe van voldoende reden is sterk gegeven, maar het blijft
een principe.
- Je kan niet aantonen dat er een verband is tussen een reden en een oorzakelijkheid.
● Reden: cadeau meenemen uit respect, oorzaak: verliefd zijn.
- Je kan niet bewijzen dat er een reden is voor de samenhang in de wereld.
Toepassing:
- Argumentatief: elk onderzoek is gelegitimeerd: je leert niets bij door te stellen dat er geen
reden is voor iets te zijn zoals het is.
- Onderzoekend: Alles wat is, heeft een reden: dat is zelf de reden dat je je steeds weer de
vraag stelt waarom iets het geval is. Alles moet dus een verklaring hebben. Het principe van
voldoende reden stimuleert als geen ander de zoektocht naar kennis.
- Ontwerpers: daarom is geen antwoord op de vraag waarom. De reeks van vragen kan je
beëindigen wanneer je bij een evidentie aankomt. Als er een herhaaldelijk probleem voordoet,
moet je op zoek gaan naar de reden dat het zich voordoet. Het kan toeval zijn wanneer zich
iets voordoet, maar hoogstwaarschijnlijk niet wanneer het zich onder dezelfde
omstandigheden voordoet (ceteris paribus, de andere dingen zijn hetzelfde gebleven). Dan
moet er een voldoende reden zijn voor die gebeurtenis.
- Aanvaarding dat er een reden/oorzaak is.
3. Analogie:
Analogie is niet iets strikt, het stelt ons in staat om dingen voor te stellen.
Anaximenes (ca.500 c.V.)
- Voor hem is de archè lucht.
- Hij maakte vaak analogieën.
- Het onbekende relateren aan het bekende.
- Kenmerkend aan een analogie is het woord ‘als’.
1. “Zoals onze ziel, die lucht is, ons in stand houdt, zo omringen adem en lucht de gehele
wereld.”
- hij zegt dat de ziel lucht is, als je dood gaat, gaat je ziel en adem in de lucht. Lucht
houdt ons in stand, levensadem: lucht heb je nodig. Lucht is fundamenteler dan
water. Hij dacht dat de aarde de vorm had van een schijf. Daarrond zit lucht, verder
iets anders. Lucht is fundamenteel voor de aarde. aarde wordt als een levend iets
gezien dat afhankelijk is van lucht.
2. “De sterren draaien rond de aarde, zoals de tulband ons hoofd omringt.”
3
, - De sterren draaien in een continue draaiing.
3. “Het universum draait als een molensteen.”
- Het universum draait soepel in 1 beweging en gaat niet plots stilstaan.
4. “De sterren zitten vast aan de kristallijne sferen zoals met spijkers.”
- De sterren zitten vast aan zuivere stof, bovennatuurlijke fijnste stof die je je kan
inbeelden. Daaraan zitten sterren vast, zoals spijkers.
5. “De zon is zo plat als een dak.”
- De zon is een schijf, heel plat, net zoals een blad.
Empedokles (°495 - †435):
- Hij gebruikt geen als, maar schrijft wel analogieën. Hij veronderstelt 4 elementen, aarde,
water, lucht en vuur.
- “De wisselwerking tussen de dingen houdt nooit op, dan komen ze samen door Liefde, dan
worden ze uit elkaar gedreven door haat of Strijd.”
● modder = aarde en water, goed opgeklopte modder is cement en zit er zit aarde in.
Om harde klei te krijgen, heb je vuur nodig. Waarom gaan deze samen? Door liefde
en haat, elementen voelen zich aangetrokken door elkaar. Water en vuur stoten
elkaar af, net zoals de mens elkaar afstoot na liefde.
Xenophanes (°580 - †485):
- “Als ossen en paarden en leeuwen handen hadden en kunstwerken konden scheppen, dan
zouden de paarden de goden afbeelden als paarden, de ossen als ossen en hun lichamen
overeenkomstig hun eigen aard.”
● Wij beschrijven de goden, zoals wij eruit zien. Wij weten niet hoe ze eruit zien, maar
mochten wij eruit zien als paarden, zouden goden er ook zo uitzien.
- De waarheid zullen de filosofen zeggen, de waarheid is onkenbaar.
Toepassing:
- Argumentatief:
● Om complexe dingen te plaatsen in een bestaand kader van kennis (vb. longen
vergelijken met bomen en bomen vergelijken met longen).
● Het atoom beschouwen we als het zonnestelsel.
- Onderzoekend:
● De analogie leidt tot inzicht omdat ze nieuwe waarnemingen duidt aan de hand van
bestaande kennis door vergelijking. Of ze leidt tot plausibele hypothesen.
● Ze leiden tot inzichten, het lijkt op… en dan zoeken ze verder.
- Ontwerpers:
● Je ontwerpt vanuit een voorbeeld dat niet behoort tot je discipline: je neemt de
structuur over. Je kijkt naar dieren of planten. Of je gebruikt de kunsten als voorbeeld.
Je kan het zo gek niet bedenken: laat je inspireren door een muziekstuk (5de van
Beethoven).
● Druk verhoudingen in je ontwerp uit als verhoudingen tussen andere zaken in je
omgeving.
● De analogie zet je op weg.
● En achteraf, ter verdediging van je ontwerp, werkt de (sterke) analogie overtuigend.
● Frank Lloyd Wright: kijkt naar de natuur en dat inspireert heb adhv analogie. Ritme
zoeken, verhoudingen zoeken. Analogieën zet je op weg. Gebaseerd op ‘die’
analogie. bedoeld om mensen te overtuigen.
- Als iemand je niet begrijpt, leg je dat uit adhv iets dat gelijkend is. De analogie stopt
uiteindelijk ergens en de andere persoon moet zo tot nieuwe kennis komen.
4. Wet van de niet-contradictie
4