MORAALFILOSOFIE
HOOFDSTUK I: KLASSIEKE RECHTVAARDIGINGSTOETS
1. WAT IS (MORAAL)FILOSOFIE
è Moraalfilosofie: bestaat hieruit
• Ethiek/moraalfilosofie – wat is een goede daad, wanneer ben je een goed of slecht mens?
• Rechtsfilosofie – wat zijn goede wetten, wat is een goede of slechte wet?
• Politieke filosofie – wat is een goede samenleving en kan je hier op een objectieve manier iets over
beweren?
è Allen proberen ze normatieve problemen (wat moet, wat mag) op een beredeneerde manier op te
lossen en te verduidelijken door middel van rationele argumentatie.
è We maken het onderscheid tussen twee soorten normatieve problemen:
• Gerelateerde normatieve problemen: de sociale rollen en natuurlijke determinanten zijn bepalend
voor het oplossen van een probleem.
o Mag een politicus de verkeerswet overtreden
• Ongerelateerde normatieve problemen: sociale rollen en natuurlijke determinanten zijn irrelevant.
Het probleem heeft betrekking op alle mensen.
o Mag je gevangenen folteren.
1.1. Onberedeneerde oplossing
1.1.1. De wil van God – geloof
è Euthypro: een dialoog van Plato. Gaat over Euthypro (vriend van Socrates).
è Vader van Euthypro was een gewelddadige slavendrijver en Euthypro gaat zijn eigen vader gaan
aangeven. Omdat ‘dit in strijd is met de wil van de Goden’. Socrates blijft doorvragen naar hoe hij weet
dat dit de wil van god is. Dit leidt tot een dilemma.
Dilemma:
è De redenen waarom iets immoreel is zijn onbekend, God is willekeurig
è De redenen waarom iets immoreel is zijn wel bekend, God is overbodig
1.1.2. Emoties – instincten – intuïtie
è Niet altijd te gebruiken in een normatief debat, kleuren heel vaak onze opinie. Emoties hebben hun
beperkingen:
• Morele emoties kunnen vreselijke dingen doen, leiden tot immorele toestanden
• Morele emoties geven vaak geen of onduidelijke antwoorden bij nieuwe problemen
• Vraag om rechtvaardigheid en rationele motivering: beslissingen moeten gemotiveerd worden.
=> Mensen hebben vaak eerst een emotionele reactie (homofobie), en gaan het dan gaan omkleden met
objectieve en beredeneerde argumenten om dit ‘goed te praten’.
1.1.3. Feitelijke toestand
è Kan belangrijk zijn om bepaalde informatie te hebben in een debat en in normatieve kwesties. We
moeten wel opletten voor naturalistische drogredenen: je trekt feiten uit normatieve lessen. We
onderscheid tussen:
• Iets proberen te begrijpen, verklaren, voorspellen,..
• Iets verdedigen, rechtvaardigen, aanvaarden,..
o Het is niet omdat iets op een bepaalde manier is, het ook zo moet blijven. Bijvoorbeeld:
het is niet omdat een man blind is dit moet blijven.
,1.2. Beredeneerde oplossing
1.2.1. Moeilijk te aanvaarden
è Koppel (broer en zus) krijgen 4 kinderen, waarvan er 3 niet gezond zijn. In België zou dit geen
probleem zijn, er is enkel een wet dat huwelijk tussen familie verbiedt. Maar zoek eens een rationeel
argument wat dit verbiedt?
Rationele argumenten Irrationele argumenten
è Er was wederzijdse toestemming
è Het waren meerderjarige volwassenen
è Genetisch risico is geen punt bij niet- è Incest is vies
verwante kinderen è Vrijwel overal in de wereld is het taboe
è Wat met verwante koppels die geen
kinderen willen?
2. RATIONELE OPLOSSINGEN VOOR NORMATIEVE PROBLEMEN
2.1. Jeremy Bentham – utilitarisme
è Jeremy Bentham: verlichtingsfilosoof eind 18de eeuw.
è Bekendste werk: an introduction of the principles of morals and legislation.
è Utilitarisme: meet de morele waarde van een handeling af aan de bijdrage die deze handeling levert
aan het algemeen nut.
è ‘The greatest happiness of the greatest number’: je moet een calculatie gaan maken over wat een
bepaalde daad betekent. Wanneer je moet kiezen tussen 2 daden moet je kiezen voor die daad dat het
meeste nut brengt.
==> Casus: de dwerg Manuel Wackenheim liet zich dwerggooien. In Frankrijk zeiden ze toen dat dit
verboden was omdat het in strijd was met de menswaardigheid. Ook bij de commissie van de
Mensenrechten in New York zeiden ze hetzelfde. Volgens Wackenheim was het de ultieme nutsbalans, alle
deelnemende partijen beleefden er plezier aan.
è Hedonisme: je moet kijken naar de nutbalans van daden los van allerlei idealen en principes.
Hedonisme wilt het geluk maximaliseren en de pijn minimaliseren.
Probleem: wat is geluk, wat is leed. Het is voor iedereen anders.
è Consequentialisme: alleen rekening houden met de gevolgen van iets en niet naar de intentie kijken
Probleem: het gevolg van alleen maar te kijken naar gevolgen. Moet je niet soms ook de intenties in
rekening brengen?
è Nominalisme: er bestaan alleen individuele nutsbalansen, de som van die balansen vormt het
normatieve karakter van een handeling. Hiermee kan je heel wat verschrikkelijke dingen legitimeren (rope,
Hitchkock).
Probleem: moral monstrosity: groepsverkrachtingen zouden oke zijn als het genot van de daders groter is
dan het leed van het slachtoffer.
,è De principes van het utilitarisme kunnen in strijd zijn met je moreel gevoel
• Tramdilemma:
o 5 mensen op het ene spoor, 1 op de andere, hendel overhalen
o 5 mensen op het spoor, 1 op een brug, mens op brug duwen.
• Vervangbaarheidsargument: wanneer het totale geluk bij vervanging van een gedood dier door
een nieuw dier niet vermindert is de vervanging moreel aanvaardbaar.
2.2. Immanuel Kant – deontologisme
è Immaunuel Kant: Duitse filosoof, kwam met de categorische imperatief.
è Categorische (intrinsiek morele) imperatief: Kant gelooft erin dat we op basis van ons intellect erin
slagen om tot twee intrinsiek morele imperatieven te komen.
• Handel steeds zo op een wijze waarvan je zou willen dat iedereen zo zou handelen (specifieke
keuze – algemene wet).
• Handel steeds zo dat je je medemens nooit louter als een middel maar ook altijd als een doel
beschouwt (doel – middel).
o Je mag mensen niet tot middelen of tot objecten gaan reduceren. Een mens moet steeds
als een doel op zichzelf beschouwd worden
è Plichtenmoraal: je kan een aantal zaken gaan verwerpen op basis van de afspraken die je hebt gemaakt
op het ruimtetuig en niemand kan de gemaakte regels verwerpen,
• SM koppels: het is niet menswaardig.
• Organen verkopen: sommige dingen zijn niet in de handel.
è Probleem plichtenmoraal: de regels hebben een absoluut karakter, de beginselen kunnen ook nooit op
een gerechtvaardigde wijze geschonden worden.
è Intentiemoraal: gevolgen zijn compleet onbelangrijk, je moet enkel gaan kijken naar de intentie. Het
‘waarom’ dat mensen bepaalde dingen willen doen.
è Intrinsiek verkeerde/goede dingen: los van wat ze voor gevolg hebben kan je over bepaalde dingen
zeggen ‘dit zijn zaken die intrinsiek slecht’ of omgekeerd.
è Probleem bij intentiemoraal: gevolgen kunnen ook heel belangrijk zijn.
• Casus: man die met een gekaapt vliegtuig de Deutsche bank wilt binnenvliegen voor een
onbetaalde rekening. Uiteindelijk is de man overgehaald om het niet te doen
o Er kwam meteen een wet die zei dat het vliegtuig dan meteen uit de lucht gehaald mag
worden, maar dit is in strijd met de categorische imperatief. (Doel – middel)
o Het grondwettelijk hof verbiedt de wet, ze mogen niet kiezen voor het minste leed. Maar
Duitsland was woedend, er moest erkend worden dat gevolgen ook belangrijk zijn en dat je
soms moeilijke keuzes moet maken.
o Compromis: in bepaalde omstandigheden mag het vliegtuig uit de lucht gehaald worden.
è Gevolgen versus intentie: bijvoorbeeld:
• Je nodigt een vriend uit met de intentie van hem te vermoorden.
o Je wilt gif in de koffie doen maar vergist je met melkpoeder
o je vergist je en hij sterft niet.
• Je nodigt een vriend uit zonder de intentie van hem te vermoorden.
o Je wilt melkpoeder in de koffie doen maar vergist je met gif
o je vergist en hij sterft.
, è Wat is hier dan het ergste? In moreel opzicht is een mislukte poging erger, want je had de intentie om
iemand te vermoorden. In de realiteit is het in principe erger dat je iemand vermoordt dan dat je iemand
mislukt te vermoorden.
èIntrinsiek slecht: volgens Kant is iets intrinsiek slecht als
• De persoon er over kan redeneren
• Er vrije wil is
è Bijvoorbeeld:
• Stel dat pedofilie een aangeboren ‘ziekte’ is, dan kan je niet zeggen dat pedofilie intrinsiek slecht
is. Er is namelijk geen vrije wil.
• Stel dat er een medicijn is om pedofilie te ‘genezen’. Wanneer de persoon in kwestie dan zegt
‘neen ik wil een pedofiel zijn’ is dit wel intrinsiek slecht want er is een vrije wil.
è Vrije wil: er is steeds meer discussie of dat vrije wil wel bestaat. Indien niet zou dat het einde zijn van
Kants moraal. Niks zou nog intrinsiek slecht zijn, kan je enkel dingen afkeuren.
è Probleem met redelijke en vrije wil: bestaan die absolute beginselen wel? Zijn deze wel universeel (dus
niet alleen voor de Westerling) en zijn deze wel absoluut (kunnen er geen uitzonderingen gemaakt
worden).
• Filosoof Amartya Sen: reageert op het denken in het ruimtetuig (zie Rawls). Er zijn drie kinderen en
1 fluit. Je moet daar kiezen naar wie de fluit gaat gaan, er is schaarste.
o Mogelijkheid 1: Anne, muzikaal talent. Ze zorgt voor plezier en nut
o Mogelijkheid 2: Bob, heeft geen ander speelgoed.
o Mogelijkheid 3: Carla, maakte de fluit
• Sen zegt dat mensen verschillende visies op rechtvaardigheid. Zelfs in het vliegtuig zou je nog
steeds met verschillende opvattingen zitten over wat rechtvaardigheid is.
è De kantiaanse filosofie is:
• Een deontologische ethiek of plichtenmoraal
• Een intentiemoraal
• Draait om de eerlijke en de vrije wil
2.2.1. John Rawls – the theory of justice
è Hij liet mensen filosoferen over de grondslagen van een toekomstige samenleving.
• Liever pecht vermijden dan het optimaliseren van geluk: door de onwetendheidssluier kiezen ze
voor rechten die hen beschermen tegen ongeluk en pech (meer dan maximalisatie van kansen)
• Difference principle: een ongelijke verdeling kan enkel gerechtvaardigd worden wanneer die in het
voordeel is van de minst begunstigden
3. KLASSIEKE RECHTVAARDIGINGSTOETS
è Bentham erkent maar 1 beginsel, het nut. Kant erkent veel beginselen, je kan veel afspreken maar de
beginselen zijn absoluut. Een compromis tussen beide is de klassieke rechtvaardigingstoets.
è Negatief/positief normatief:
• Negatief: opent of begrenst het handelen van een agent
• Positief: dwingt een agent tot handelen.
è Absoluut/prima facie:
• Absoluut: zoals Kant, er zijn geen uitzonderingen op de absolute principes
• Prima facie: ontkennen dat de principes absoluut zijn, niks is zo absoluut dat het geen
uitzonderingen duldt.