FILOSOFIE
THALES (+- 640 - 545, MILETE)
¨ Reductie = herleiding van veelheid naar eenheid (de werkelijkheid herleiden naar één ding= de archè)
Archè = oorsprong; blijft steeds aanwezig in de natuur: water
‘wat altijd en onveranderlijk aanwezig is’
Fysicalisme
Alles herleiden tot fysica [Demokritos (460-370): Atomen]
Gevaar: demystificatie
¨ Eerste natuurfilosoof: op samenhangende wijze zonder te verwijzen naar goden of magische krachten
de natuur (physis) verklaren.
¨ Stelling van Thales: herleiding van de wereld tot wiskunde
¨ Pythagoras (570 vC – 500 vC)
• Relatie tussen intervallen van toonladders en wiskundige verhoudingen.
• Indien de rechthoekzijden gelijk zijn, dan kan de schuine zijde niet worden uitgedrukt als een
verhouding van de rechthoekzijden.
• Wiskunde zit in de natuur, als je de natuur wilt begrijpen moet je wiskunde kunnen
à reduceert tot de natuur en reduceert tot wiskunde
ANAXIMANDER (+- 610 – 545, MILETE)
¨ Principe van voldoende reden
Heeft de aarde een reden om te bewegen? Alle richtingen zijn evenwaardig dus er is geen
reden om in een bepaalde richting te bewegen à de aarde beweegt niet
Alles wat bestaat heeft een reden om te bestaan
Alles heeft een reden maar deze is niet altijd bekend [Wilhelm von Leibniz (1646-1716)]
¨ De arché volgens Anaximander
= Apeiron (=het onbegrensde) Datgene wat onderliggend is aan alle dingen heeft zelf geen
kenmerken: het is alles en tegelijkertijd niets.
Het principe van voldoende reden betekent niet dat er noodzakelijk een oorzaak is
Er moet iets zijn dat alle dingen gemeen hebben, de ultieme oorzaak, maar precies daarom is het zelf
onbepaald en dus onvatbaar: apeiron.
Dat komt weerom neer op het principe van voldoende reden: alles heeft een (materiële) oorzaak, maar die
(materiële) oorzaak is (uiteindelijk) onkenbaar.
¨ kritiek van David Hume (1711 – 1776)
• Hoe sterk het principe ook mag zijn, het valt niet te bewijzen (daarom is het ook een principe dat
je aanneemt of niet).
• Je kan niet aantonen dat er een verband is tussen een reden en een oorzakelijkheid.
• Je kan niet bewijzen dat er een reden is voor de samenhang in de wereld.
,ANAXIMENES (585 – 528, MILETE)
¨ analogie : het onbekende linken aan het bekende (behoort tot beeldspraak)
¨ zijn arché = lucht (lucht is voor hem fundamenteler dan water)
• “Zoals onze ziel, die lucht is, ons in stand houdt, zo omringen adem en lucht de gehele wereld.”
• “De sterren draaien om de aarde zoals een tulband ons hoofd omringt.”
• “Het universum draait als een molensteen.”
• “De sterren zitten vast aan de kristallijne
sferen zoals met spijkers.”
• “De zon is zo plat als een blad.”
De aarde is afhankelijk aan de lucht zoals wij dat zijn
¨ Empedokles (495 – 435)
• “De wisselwerking tussen de dingen houdt nooit op, dan komen ze samen door Liefde, dan worden ze uit
elkaar gedreven door haat of Strijd.”
• 4 elementen: aarde, water, lucht, vuur
à gebruik analogie (het gaat over aantrekking)
¨ Xenophanes (580-485)
• “Als ossen en paarden en leeuwen handen hadden en kunstwerken konden scheppen, dan zouden de
paarden de goden afbeelden als paarden, de ossen als ossen en hun lichamen overeenkomstig hun eigen
aard.”
• “Er is geen mens, en er zal er ook nooit één zijn, die de volledige waarheid kent over de goden. En zelfs al
zou iemand het geluk hebben de volledige waarheid te vinden, dan nog zou hij het zelf niet weten. Het enige
dat we kunnen doen is gissen.”
à goden zien er waarschijnlijk niet uit hoe wij ze voorstellen
TOEPASSING
• Argumentatief: om complexe dingen te plaatsen in een bestaand kader van kennis (vb. longen vergelijken met bomen en
bomen vergelijken met longen).
Het atoom beschouwen als het zonnestelsel. à om dingen uit te leggen gebruikt men analogieën
• Onderzoekend: De analogie leidt tot inzicht omdat ze nieuwe waarnemingen duidt aan de hand van bestaande kennis
door vergelijking. Of ze leidt tot plausibele hypotheses.
• Voor ontwerpers: Je ontwerpt vanuit een voorbeeld dat niet behoort tot je discipline: je neemt de structuur over. Je kijkt
naar dieren of planten. Of je gebruikt de kunsten als voorbeeld. Je kan het zo gek niet bedenken: laat je inspireren door
een muziekstuk (5de van Beethoven)
Druk verhoudingen in je ontwerp uit als verhoudingen tussen andere zaken in je omgeving.
De analogie zet je op weg.
En achteraf, ter verdediging van je ontwerp, werkt de (sterke) analogie overtuigend.
PARMENIDES (+- 475, ELEA)
¨ Wet van de niet-contradictie: “alles wat is, is en kan nooit niet zijn” (wat is, kan niet veranderen,
kan niet ongedaan worden, het is er geweest)
Iets is waar / iets is vals
Er zijn dingen die zijn, en die zijn/er zijn dingen die er niet zijn, en die zijn er niet.
Een wet moet je aanvaarden; die is bewezen
Dus: iets is ofwel waar ofwel vals
er zijn uitspraken die waar zijn en er zijn uitspraken die vals zijn, zoals dus de wet in kwestie (in
onze veronderstelling).
Dat is precies wat de wet zegt: er zijn dingen die waar zijn en er zijn dingen die vals zijn, maar ze
kunnen niet tegelijkertijd waar en vals zijn.
Dus als je de wet als onwaar wil afdoen, moet je eerst de wet aannemen, dus waar veronderstellen.
Maar als je aanneemt dat ze waar is om ze te kunnen weerleggen dan spreek je jezelf tegen.
¨ Als alles is dan is het en is er geen wording (verandering van toestand), dus ook geen
verandering. Verandering is een illusie à onze zintuigen creëren een schijnwereld
¨ Omstandige argumentatie om de onmogelijkheid van verandering aan te tonen.
Verandering veronderstelt vernietiging en creatie:
iets gaat van bestaan naar niet-bestaan of van niet-bestaan naar bestaan.
Verandering impliceert dus dat iets is en tegelijkertijd niet is. En dat is uitgesloten.
Maar toch is dat mogelijk: want een zelfde iets kan in het heden niet bestaan, maar wel in het
verleden. En het bestaat niet in de toekomst, maar dat kan nog veranderen. Maar als we zeggen dat
iets bestaat in het verleden, dan is dat. En als we zeggen dat iets bestaat in de toekomst, dan is dat.
, Maar bestaan is niets anders dan existeren in het heden: dan vallen verleden en heden en toekomst
samen, terwijl we zeggen dat het verleden en de toekomst juist verschillend zijn van het heden. Het
leidt ons dus tot een contradictie. Om de tegenstelling te vermijden ontkende Parmenides zowel het
bestaan van tijd als van verandering.
Waarneming betreft verandering, dus is onze waarneming misleidend.
¨ Herakleitos (535-475, Efeze)
Verandering is reëel : alles is voortdurend in beweging.
• Eenheid ontstaat op een hoger niveau. (bekijk de werled vanuit de ruimte; het is een eenheid)
• Een rivier is constant in beweging maar tegelijkertijd zien we die toch als een eenheid.
• De ultieme eenheid is de kosmos
• de door de logos gestructureerde chaos
¨ Wet van Leibniz
• Twee objecten x en y zijn identiek indien alle eigenschappen van x eigenschappen zijn van y en alle
eigenschappen van y eigenschappen zijn van x.
• Als een rivier constant in beweging is, kunnen we dan eigenlijk echt spreken van een eenheid?
• Indien de plaats van een object in de ruimte en het bestaan van een object in de tijd eigenschappen zijn van
een object dan stellen we vast dat de rivier een eigenschap heeft op moment t1 die verschilt van de
eigenschap op moment t2.
• Maar als een object op twee verschillende tijdstippen twee onderscheiden eigenschappen heeft (de plaats
is gewijzigd) dan moeten we eigenlijk tot twee verschillende objecten besluiten.
• Dus zijn er twee rivieren.
TOEPASSING
• Argumentatief.
• Het is het één of het ander; je kan niet iets en het
tegendeel tegelijkertijd veronderstellen.
• Zoek en vermijd contradicties.
• Onderzoekend. De wet van de niet-contradictie dwingt tot het vermijden van contradicties.
• Voor ontwerpers. Let op voor verdoken contradicties. Bepaalde aannames die los van elkaar staan, kunnen gevolgen
hebben die wel tot een tegenstelling leiden.
ZENO VAN ELEA (+- 490/430, ELEA)
¨ Een situatie die contra-intuïtief is.
• ‘tegen’ - ‘de mening’ ( ‘para’ - ‘doxa’).
• Argumentatie
Stel: ruimte en tijd zijn deelbaar
Leidt tot veertig paradoxen
Dus: ruimte en tijd zijn ondeelbaar
Dus: de wereld is één en onveranderlijk.
Voorbeelden: Achilles en de schildpad (over de tijd)
Atalanta (over de ruimte)
Veelheidsparadox
Stel dat er meerdere dingen zouden zijn, meer dan één.
Elke verzameling van dingen bevat een bepaald aantal dingen, niet meer en niet minder.
Als je een oneindig aantal dingen zou hebben dan is het aantal onbepaald.
Maar neem dan de verzameling van de dingen om je heen in beschouwing: tussen elke twee dingen
kan je een derde veronderstellen. Het aantal dingen is nu onbepaald.
Een bepaald aantal blijkt dus onbepaald te zijn. Dus is er maar één ding: het universum.
Elk ding kan je nog verdelen, er zijn telkens dingen dus onbepaald (voorbeeld in het college met de pennenzak dus 2
studenten, pennezak met pennen, pennen die je uiteen kunt draaien, etc…)
Als je iets wilt bewijzen (wat dan ook = p) dan moeten we aannemen dat niet p het geval is
= Aangenomen ¬p
Enerzijds ¬p⊃q
Anderzijds ¬p⊃¬q.
Dusqen¬q
Daarom niet ¬p
Dus moet p
¬p⊃q, ¬p⊃¬q ⊢ p
reductio ad absurdum
, ¨ Socrates
Stelde mensen op de markt vragen zodat ze vastliepen, met de vraag ‘wat is
rechtvaardigheid?’
Iemand antwoord met: ‘rechtvaardigheid is als het terugbetalen van schulden’
Hij weerlegt dit: je leent een mes van iemand om een broodje te snijden, deze pesroon
vraagt zijn mes terug en verklaart erbij dat hij iemand ermee wil vermoorden. Is dit dan
rechtvaardig?...
à stel defenities in vraag, wat zijn de gevolgen als je het bij alles toepast?
Socrates gaat ervan uit dat zijn gesprekspartners van goede wil zijn en helpt hen bij het
herdefiniëren van rechtvaardigheid zodat de absurditeit niet volgt.
• Socrates wil dus niet het doden van omstaanders gunstig herinterpreteren, maar de definitie
‘rechtvaardigheid is schuldvereffening’ aanpakken.
TOEPASSING
• Argumentatief. “Stel dat je gelijkt hebt en p; wat zijn daarvan dan de gevolgen q en r?” “Als je in p gelooft, dan moet je
ook in q geloven. Maar q is absurd. Dus, geloof je nu nog steeds in p?”
• Onderzoekend. Als een premisse leidt tot een absurde situatie, dan moet de premisse fout zijn. Dat betekent niet dat je de
premisse totaal moet verwerpen: het kan volstaan om wat bij te sturen.
• Voor ontwerpers. Als je vaststelt dat je tot een tegenstrijdigheid komt, dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel heb je een
denkfout gemaakt, ofwel is het uitgangpunt verkeerd. Dat betekent dat je ofwel de redenering grondig moet herzien, of
het uitgangspunt een beetje moet bijstellen. Wat je niet mag doen is je besluit aanpassen door de tegenstrijdigheid weg te
werken.
• Dat heet ‘ad hoc’-redeneren: het is een oplapmiddel dat een zware fout maskeert. Je riskeert dat de rotte appel vroeg of
laat heel de mand aantast.
EUBULIDES (+-450, MILETE)
¨ Logische paradoxen
¨ Analytische paradoxen: het denken/taal kan ons in problemen helpen
Leugenaarsparadox: ik ben een leugenaar, ik lieg. Dan zegt hij de waarheid. Maar als hij de
waarheid spreekt dan is hij een leugenaar. Dus liegt hij.
Vergelijkbaar met “de zin is onwaar”
Sorites-paradox
Het beetje-bij-beetje verwijderen van iets
Bv je hebt nog enkele haartjes op je hoofd, maar je bent nog niet kaal, je trekt er wat uit, wanneer
ben je dan ‘kaal’?
Een hoop zan, we nemen er een paar korrels af; wanneer zeggen we dat het geen ‘hoop’ zand
meer is?
Wanneer is iets lang, wanneer is iets groot?
TOEPASSING
• Argumentatief. De taalparadoxen wijzen op ‘definitorische’ tekorten. Ga na of één van je definities niet kan leiden tot
een paradox. Veronderstellingen kunnen een verdoken dubbelzinnigheid herbergen. Paradoxen kunnen ook wijzen op
denkfouten. Misschien heb je verkeerd geredeneerd of een ongepaste logica gebruikt. Je kan het klassiek redeneren (wat
we hier steeds hebben gedaan) niet gebruiken bij vage concepten (dan heb je eigenlijk een zogenaamde ‘fuzzy logic’
nodig).Tracht een paradox te vinden in de redenering van een opponent. Geen vage termen gebruiken, bv. Het is groot,
lang, klein, …
• Onderzoekend. Paradoxen zetten aan om de uitgangspunten grondig te herbekijken. Ga na of de uitgangspunten geen
paradoxen bevatten.
• Ontwerpend. Paradoxale tekeningen (zoals de driehoek van Penrose of het werk van Escher) zijn inspirerend. Eigen aan
die tekeningen is dat de objecten in werkelijkheid niet kunnen worden gemaakt (vanuit één oogpunt zal je de illusie wel
kunnen zien).
Protagoras (+-481/411, Samos)
¨ antilogie
¨ Er bestaat iets niet als de waarheid, ongelijkheid krijgen heeft niks te maken met de waarheid
maar met argumentatie
¨ Hij trainde mensen in het argumenteren: elke mening kan je verdedigen + tegenargumenten: wat
kan iemand tegen mij inbrengen?