WETENSCHAPPEN EN TECHNIEK
Hoofdstuk 1: levende natuur
1 SYSTEMATIEK
× Heel veel soorten organismen op de wereld
Þ 8 miljoen aantal soorten (eenvoudige soorten bv bacteriën niet inclusief)
à van die 8 miljoen maar 10% ontdekt en beschreven dr wetenschap
1.1 TAXONOMIE, FYLOGENIE EN SYSTEMATIEK
Hoe weten we over welk organisme we het hebben?
1. Behoefte aan een structuur, ordening, een systeem om soorten te beschrijven
Þ Beschrijving van het uiterlijk
2. Een systeem dat organismen indeelt in grote groepen, en dat binnen die groepen weer kleinere
groepen onderscheidt (zoogdieren), tot er nog één soort overblijft
1.1.1 TAXONOMIE
= tak binnen de wetenschap die zich bezighoudt met het vinden, beschrijven, tekenen, benoemen en indelen
van organismen
× Bezighouden met identificatie (beschrijving), nomenclatuur (naamgeving) en classificatie (ordenen)
van levende organismen
× Grondlegger taxonomisch systeem met tweedelige naam: Linnaeus Carolus
Hoe indelen?
× Evolutionaire verwantschap tssn organismen weerspiegelen
× Vroeger: uiterlijke kenmerken: anatomie, morfologie
× Nu: RNA, DNA
1.1.2 FYLOGENIE
= de wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoeken vd ontstaansgeschiedenis ve groep organismen
× Model die de afstamming schematisch weergeeft = cladogram of afstammingsschema
à DE TAXONOMIE EN DE FYLOGENIE VORMEN SAMEN DE SYSTEMATIEK
1.1.3 SYSTEMATIEK
= Methode om soorten op basis van kenmerken te rangschikken en in te delen obv hun verwantschap
à geeft dus inzicht in de evolutionaire geschiedenis van het leven op aarde, continu in beweging
1
,1.1.4 CLASSIFICEREN
= groeperen van soorten in een hiërarchisch systeem
à maakt het eenvoudiger om iets terug te vinden (bv via
determinatiesleutels)
à classificeren berekent dus grenzen trekken tssn versch groepen,
mr in de natuur niet zo strikte grenzen: uitzonderingen in een groep,
groep dat moet w herzien obv nieuwe inzichten
VERDIEPING CLADOGRAM
Je ziet dat jet ontwikkelingen van een benig skelet een belangrijke stap is die beenvissen en alle andere
vertebraten onderscheidt van de haaien. De ontw v 4 ledematen is een evolutie die ons onderscheidt van de
vissen
Een soort (species)
= de basiseenheid in een taxonomische opdeling
= een groep van organismen die zich onder natuurlijke omstandigheden (dus zonder ingrijpen van de mens)
onderling kunnen voortplanten en waarvan de nakomelingen zich ook kunnen voortplanten
Soort taxonomisch indelen: hiërarchische indeling met elk zijn eigen voorvoegsel:
× Soort
× Afdeling
× Klasse
× Orde
× Familie
× Geslacht
× Soort
Þ à zie p. 208 vr classificatie neusaap (Nasalis larvatus)
2
,1.2 WETENSCHAPPELIJKE NAAMGEVING
1.2.1 NOMENCLATUUR
= systeem van wetenschappelijke naamgeving dat w toegepast op organismen
= legt aantal regels op bij de naamgeving:
× Soortnaam is meestal tweedelig en bestaat uit Latijnse of gelatiniseerde woorden
- 1e deel = geslachtsnaam (genus)
- 2e deel = specifiek voor elke soort
Þ handig, naamgeving die vr iedereen duidelijk is
Voorbeeld
× Huidige mens is Homo Sapiens
× 1 v onze voorouders is Homo habilis
Þ Homo is de geslachtsnaam, het genus
Þ Sapiens en en habilis bepalen de soort
à zowel de Nederlandstalige naam als de Latijnse zeggen vaak iets over de soort
1.3 OP ZOEK NAAR EEN DIER, PLANT OF SCHIMMEL?
Hoe? Dankzij de systematiek en een determineertabel kun je gemakkelijk de soort op naam brengen
à gaat van zeer eenvoudige tot zeer complexe wetenschappelijke tabellen
1.4 WAT IS LEVEN?
Levende wezens voldoen aan volgende kenmerken:
× Ze kunnen gassen uitwisselen met de omgeving
× Zich voeden
× Afvalstoffen uitscheiden
× Bewegen (ook planten kunnen bewegen dr bv nr de richting vd zon te
groeien)
× Waarnemen
× Zich zelfstandig voortplanten
× Evolutie vertonen
1.4.1 VIRUSSEN
Voldoen niet aan levende wezens: ze voeden zich niet, ademen niet, scheiden geen afvalstoffen uit en
groeien niet. Staan ook niet zelf in voor hun voortplanting à LEVEN DUS NIET!
= hoeveelheid erfelijk materiaal (RNA of DNA) in een omhulsel van eiwit
Þ hun genetisch materiaal kan wel evolutie vertonen
3
, × Ze infecteren cellen van levende wezens en maken nieuwe virussen dr gebruik te maken van de
onderdelen van de cellen van deze levende wezens
× Kunnen ons heel ziek maken (griep, aids, ebola, pokken…)
- Antibiotica helpen niet, specifieke medicatie nodig!
Hoe verloopt een virusinfectie?
1. Virus hecht zich vast aan levende cel met hechtharen
2. Het erfelijk materiaal van het virus wordt in de cel gespoten
3. In de levende cel zal het genetisch materiaal van het virus zich kopiëren
4. Eiwitmantels worden gevormd
5. Binnen het halfuur: 200 nieuwe & complete virussen ontstaan
à incubatietijd kan sterk uiteenlopen: van enkele dagen tot enkele weken of zelfs jaren (aids)
1.5 ZES RIJKEN – WOESE (1977)
Levende wezens indelen in grote groepen gebaseerd op kenmerken:
× De aanwezigheid van een celkern
× Eencellige of meercellige bouw
× De manier van voeden
Onderverdeling in verschillende domeinen
× Domein = hoogste taxonomische rang, daarop volgen de rijken (meestal
2 of 3 domeinen en drie tot zes rijken)
Systeem van Woese: 6 rijken
1. De Archaea: eencelligen zonder celkern
2. De Bacteria: eencelligen zonder celkern
3. De Protisten: eencelligen of meercelligen met celkern (eukaryoten)
4. De planten: meercellige eukaryoten die hun eigen voedsel aanmaken dmv fotosynthese
5. De dieren: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen
6. De schimmels: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen
1.5.1 AANWEZIGHEID CELKERN
Twee rijken: Archaea en Bacteria
× Eencellige organismen
× Geen kernmembraan
× Geen celkern
× Genetisch materiaal (chromosoom) vrij in de cel
à de vier andere rijken, protisten, planten, dieren en schimmels, behoren tot de eukaryoten (= organismen
die een kernmembraan en een celkern hebben)
4