MODULE 10: SCHOOL ALS ORGANISATIE
FENOMEEN ORGANISATIE:
- Structuur: geordend geheel regels etc dat functioneren mogelijk maakt
- Sociaal: betrekking op mensen & handelen
- Finaliteit: oog op doelen bereiken
- Samenwerking: naliteit realiseren
—> vb: lessenroosters
Vakwerkgroep/scholengemeenschap/… —> gelaagdheid: op zichzelf ook alle kenmerken v
organisatie -> organisatie binnen organisatie
ZONERINGSTHEORIE HANSON
School als organisatie (elementen klassieke bureaucratie)
- hiërarchische structuur met rollen/posities, taakomschrijvingen, regels over gedrag, om
doelen te realiseren
- Structurele elementen school als organisatie: verdeling bevoegdheden, planning, budget,
kwaliteitsbeleid, …
—> die organisatiestructuren verankerd in ruimere onderwijssysteem als institutie
(diplomavereisten personeel, nancieringsvoorwaarden, …
Ook professionaliteit organisatieleden bepalend (vb leerkrachten professionals door
kwali catie)
- werkcontext gede neerd door formele regels
- Maar dagelijks beroepspraktijk zelf beoordelen, inschatten, beslissen, …
- Verantwoording
- Pedagogische relatie met leerlingen —> persoonlijk engagement
- —> Speci eke professionaliteit: combinatie van expertise & engagement
—> bepaald door organisatie waarin ze werken + bepalen zelf organisatorische werkcondities
= zoneringstheorie van Hanson:
- verschillende beslissingsdomeinen/invloedzones
- Verdeling beslissingsbevoegdheid op inhoudelijke gronden
- Beleidszone: beleidsverantwoordelijken (vb directieteam)
- Onderwijszone: leerkrachten -> concrete werken in klas (inhoudelijke deskundigheid &
impliciete afspraken)
—> beiden bevoegdheidsdomein bewaken & verdedigen dmv samenwerkingsrelaties
1/9
fi fi fi fi fi
, —> zonering zorgt voor stabiliteit (afspraken over verdeling bevoegdheden ->
voorspelbaarheid & rust)
- Gecontesteerde zone: discussies over bevoegdheden
—> afstemming of con ictoplossing
PERSOONLIJK INTERPRETATIEKADER & SCHOOLCULTUUR
Leden organisatie zelf betekenis geven & op basis daarvan handelen
Individuele betekenisgeving:
- mensen interpreteren, interpretatie = basis handelen
- Lerarengedrag = bepaald door hun opvattingen, manier van denken = teacher thinking
- Interpretatieprocessen = individueel —> persoonlijk interpretatiekader waarmee ze betekenis
geven & daarnaar handelen —> = mentale neerslag
Onderscheid professioneel zelfverstaan & subjectieve onderwijstheorie
Professioneel zelfverstaan:
= opvatting over zichzelf als leerkracht
5 componenten:
- Zelfbeeld (descriptief)
- Zelfwaardegevoel (evaluatief) -> evaluatie beroepsfunctioneren
- Beroepsmotivatie (conatief) -> wat motiveert
- Taakopvatting (normatief) -> taak om goede leerkracht te zijn
- Toekomstperpectief (prospectief) -> welke verwachtingen naar toekomst over beroep
—> beeld dat leerkrachten hebben van zichzelf, evolueert
Subjectieve onderwijstheorie
- persoonlijk geheel opvattingen & kennis over onderwijzen (hoe & waarom iets doen)
Collectieve betekenisgeving: schoolcultuur
Schoolcultuur = sociale interacties in schoolteam & betekenisgeving die zo ontstaat
—> gedeelde betekenissen, waarden, normen, verwachtingen, …
Soms expliciet (mission statement), soms impliciet (creëren samenhorigheid, collegialiteit,
vanzelfsprekend dus explicitering niet nodig)
- leren kennen schoolcultuur = noodzakelijk lid van te worden
- Betekenisgeving = nooit neutraal —> leerkracht persoonlijke verantwoordelijkheid dus
emotioneel gekleurd dus niet neutraal
2/9
fl