Psychologie I.Opstaele
Psychologie
Hoofdstuk 2: Biopsychologie, neurowetenschappen en de menselijke aarde
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Bij een herseninfarct heb je gn doorbloeding meer naar de hersenen
Wat is bio psychologie?
=> Specialismen de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedragen de omgeving bestudeert,
ook bekend als gedragsbiologie
Wat is neurowetenschap?
=> Mentale processen en gedrag
• Interdisciplinaire tak:
o Psychologen
o Biologen
o Computerwetenschappers
o Chemici
o Neurologen
2.1 Wat is het verband tss genen en gedrag?
Evolutie
= geleidelijke verandering om zich succesvol te kunnen aanpassen aan de omgeving.
Charles Darwin (19de Eeuw)
• Kustlijn van Zuid-Amerika werd bestudeerd
• Gelijkenissen tussen allerlei dieren en planten
• “Alle levende wezens, inclusief de mensen, delen een gemeenschappelijke
voorgeschiedenis” => creationisme
On the Origin of Species (1859)
• Natuurlijke selectie: Drijvende kracht achter de evolutie, waardoor de omgeving de best
aangepaste organismen ’selecteert’
Toepassing op psychologie?
• Aangeboren/overgeërfde voorkeuren, neigingen, angsten...
• Gedrag evolueert uit de interactie tussen erfelijkheden de eisen die de omgeving stelt
• Kritiek? Betekent dit dat we niet verantwoordelijk zijn voor ons gedrag?
Genetisch materiaal = blauwdruk met alle informatie vastgelegd zowel geestelijk als fysiek
Genotype
• Kenmerken van een organisme zoals die genetisch zijn vastgelegd (“zit in onze genen”)
Fenotype
• Waarneembare fysieke kenmerken (uiterlijk, hersenen...)
• Beinvloed door de omgeving (stress, opvoeding, voeding...)
1
, Psychologie I.Opstaele
Chromosomen, genen en DNA
= Elke cel in ons lichaam bevat een verzameling biologische instructies voor het opbouwen van het
organisme
• Genoom
o Het genoom omvat één complete set van 23 paar chromosomen (46 in totaal)
• Chromosomen
o Lange, dunne en spiraalvormige draad waar langs de genen zijn gerangschikt als
kralen van een ketting
• DNA = Desoxyribonucleïnezuur
o Lang, complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen
• Genen
o Stukjes van een chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en
psychische eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen.
Op de chromosomen:
• Genen in bepaalde volgorde
• Opdrachten die bepalen hoe en wanneer genen tot expressie komen
o Soms fouten in deze opdrachten of defecte genen
o Vb: hersenverlamming, mentale beperking, ontwikkelingsproblemen...
Twee chromosomen (van de 46) ==> Geslachtschromosomen
• Een chromosoom dat onze lichamelijke geslachtskenmerken bepaalt
• Vrouwen hebben 2 X-chromosomen, mannen een X-en een Y-chromosoom
Genetische verklaring voor psychische processen zijn zeer complex. Intelligentie, persoonlijkheid,
geaardheid, psychische stoornissen... hebben invloed van meerdere genen. Schrijf psychologische
processen (vb: geaardheid) nooit uitsluitend aan erfelijkheid toe!! --> determinisme.
Epigenetica
= Als onze cellen dezelfde genen bevatten, hoe ontwikkelen zich de individuele cellen zich toch
verschillend (vb. huid, spieren, neuronen,...)?
• Genen worden geactiveerd of gedeactiveerd door
o Signalen vanuit ons lichaam
o Signalen vanuit de omgeving
• Er blijft een chemische code achter --> epigenoom
• Deze markeringen kunnen worden overgeërfd
• Chemische code wordt weggezet op DNA of Histoon
DNA = oorspronkelijke blauwdruk, onveranderlijk
Epigenoom = flexibel, past zich aan de omgeving aan in reactie op ervaringen vh organisme en zet
genen ‘aan’ of ‘uit’
Dus: ervaringen en leefomstandigheden k de erfelijke aanleg v een organisme beïnvloeden (vb: WOII
veel stress en angst = overgegeven aan volgende generatie).
2