Hoofdstuk 1. Een inleiding
De verschillen tussen het Romeinse recht en het hedendaagse recht:
Het Romeins recht omvat veel meer dan het privaatrecht van nu
In het Romeinse recht staat het procesrecht voorop, niet het materiële
Het Romeinse recht gaat uit van een concrete casus, wij gaan uit vanuit een wettekst
De Romeinse staat was nog geen rechtstaat
Rechtsbronnen hebben bij de Romeinen een andere hiërarchie.
Keizer Justinianus was de Keizer van het Oost-Romeinse Rijk (527-565) en hij was getrouwd met Keizerin
Theodora. Hij hield zich tijdens zijn regeerperiode voornamelijk bezig met de wetten.
Keizer Justinianus zorgde ervoor dat het Corpus Iuris Civilis tot stand kwam:
Institutiones (de grondbeginselen) 533
Digesten (een bundel van teksten van juristen) 533
Codex 529 en 534
De neerslag van bijna 10 eeuwen rechtsontwikkelingen sinds de wet van de twaalf tafelen 450 v.Chr.
Novellen na 534
De receptie van het Romeinse recht:
Het Corpus Iuris Civilis gaat naar Italië. Vigilius was daar de Paus. Er komt een Sanctio Pragmatica op verzoek
van Vilgilius. Dit is een wet in de formele zin, maar het regelt maar 1 specifiek ding, namelijk het Corpus Iuris
van Justinianus als geldend recht in Italië maken.
De eerste tekenen van het gebruik van die boeken was 1088 in Bologna, daar hielden de universiteiten zich
mee bezig. We zien een evolutie van hoe bepaalde mensen de boeken gebruiken.
Europese universiteiten
School van Orléans
Glossatoren (dit waren juristen die glossen schreef. Dit zijn verklarende kanttekeningen uit het Corpus
Iuris Civilis)
Postglossatoren/commentatoren (Een school van de 14de eeuwse Italiaanse Romanisten. Zij gebruikte
naast de Romeinse rechtsbronnen ook eigentijdse rechtsbronnen)
Humanisten
Natuurrecht
o Dit is wat tegendraads, ze zeggen dat je het recht zelf kan maken. Het is het tegenovergestelde
van het Corpus Iuris.
De Historische school en de Pandectenwissenschaft
De Romeinse chronologie
Koningstijd (750/650 v.Chr. – 508 v.Chr.)
Republiek (509 – 27 v.Chr.)
Principaat (27 v.Chr. – 284)
Dominaat (284- / 1453)
De Koningstijd
In de Koningstijd is er een absolute koningsmacht. De koning heeft een imperium
Wetgevende macht
Rechtsprekende macht
Uitvoerende macht
,De republiek
Lara
De instituten
Patriciërs en plebejers (hogere en lagere stand)
Consuls: collegialiteit en annuïteit (max. 1 jaar)
Sinds 367 v.Chr.: Praetor, de magistraat die aan de burgers rechtsingang verleent.
De rechtsbronnen
XII Tafelen (451 – 450 v.Chr. Eerste Romeinse optekening)
Wetten: besluiten van de volksvergadering op voorstel van de magistraat, meestal de consul.
Plebiscita: besluiten van het consilium plebis op voorstel van een volkstribuun sinds 287 v.Chr. Dit is
verbindend voor alle Romeinse burgers.
Senaatsbesluiten
Edicten van de magistraten, vooral de praetor. Hier kunnen burgers zien hoe ze toegang kunnen krijgen
tot de rechter.
Gewoonterecht
Juristenrecht
Juristen
Zij hebben de volgende taken:
Cavera: opstellen van juridische documenten
Respondere: advies geven
Agere: procesbijstand voor als je naar de praetor gaat
Rond +/- 100 v.Chr. kwam Mucius Scaevola (beter bekend als Gaius) met de toepassing van genus/species.
Het principaat:
Instituties en nieuwe rechtsbron
De magistraturen blijven bestaan
De eerste keizer was Augustus
Er komt een keizerlijke wetgeving:
Rescripta: een schriftuur bestemd voor 1 concreet geval
Decreta: uitspraken van de keizer als rechter
Mandata: keizerlijke ambtsinstructies
Edicta: algemeen verbindende voorschriften
Rechtsbronnen
Wetten (tot ongeveer 96 v.Chr.)
Edicten: het vastleggen van het Edictum Perpetuum (Edict door de praetores uitgevaardigd bij aanvang
van hun mandaat, waarin zij de regels vaststelden, dit bleef gelden gedurende het ambtsjaar van de
magistraten
Senaatsbesluiten worden belangrijker
Juristenrecht
Juristen
Begin jaartellen: Sabinus / Cassius / Proculus / Labeo. Dit zijn scholen van de Sabinianen en Proculianen
+/- 160 n.Chr. schrijft Gaius de instituten als systematisch leerboek
3de eeuw: er kwamen hofjuristen zoals Papianus, Ulpianus en Paulus
,Het Dominaat
Instituties
De eerste keizer hier was Diocletianus. De rijksdeling is het Oosten en het Westen. Er is een opkomst van het
sterker wordende keizerlijk gezag.
De opkomst van het Christendom:
313 Edict van Milaan door Constantijn de Grote
325 Concilie van Nicaea
380 Constitutio cunctos populos (einde godsdienstvrijheid door Theodosius I)
381 Consilie van Constantinopel
476 Einde WRR
1453 Einde ORR
Rechtsbronnen
De beschikbaarheid van juridische teksten is een probleem. Er waren enkele private verzamelingen:
Codex Gregorianus (tot 291)
Codex Hermogenianus (van 291 – 294)
Keizer Theodosius II zorgde voor:
426 citeerwet: dit was een ordening van het juristenrecht. Alleen Paulus, Ulpianus, Gaius, Modestinus
en Papianus mogen worden geciteerd.
438 Codex Theodosianus: dit was en ordening van het keizerrecht van de 4de eeuw en begin 5de eeuw.
Overzicht Justiniaanse wetgeving
Codex Justinianus (529 – 534). Dit was een verzameling van het Keizerlijke recht. Dit stond in 12 boeken.
Digesten (533). Verzameling van het juristenrecht in 50 boeken.
Instituten van Justinianus (533). Dit is een inleiding in het recht in 4 boeken, speciaal voor studenten.
Novellen (na 534). Dit waren nieuwe keizerlijke wetgeving, deze zijn niet meer door Justinianus zelf
gebundeld.
, vragen bij hoofdstuk I
(Bij de vragen is aangegeven welke § van het boek ze betreffen.)
1. Uit welke delen bestaat het Corpus Iuris Civilis? Wanneer is ieder deel precies gemaakt en wat is de
inhoud ervan? (1-17)
Institutiones (533): een leerboek voor beginnende studenten; Digesten (533): een verzameling
fragmenten uit de geschriften van de klassieke juristen; Codex Justinianus (529 en 534): een verzameling
keizerlijke constituties; Novellen: de na 534 door Justinianus uitgevaardigde nieuwe constituties.
2. Wat zijn interpolaties? (1-18)
Wijzigingen in de teksten die in het Corpus Iuris Civilis opgenomen zijn, aangebracht door de
samenstellers.
3. In welk opzicht verschilt het Corpus Iuris Civilis van Justinianus van moderne wetboeken? (1-4; 1-8)
Het is samengesteld uit bestaande teksten, die bovendien niet systematisch gerangschikt zijn.
4. Waarom zou enkel bij dwaling ten aanzien van de feiten het onverschuldigd betaald terug te vorderen
zijn, en niet bij dwaling ten aanzien van het recht? (1-7)
Het antwoord staat niet expliciet in deze §, maar het is een oeroude regel dat iedereen geacht wordt het
recht te kennen, en zich dus niet kan beroepen op gebrek aan kennis of op een vergissing ten aanzien van
het recht.
5. Wat is het verschil tussen ius civile en ius honorarium? (1-9)
Tot het ius civile behoren wetten, plebiscieten, senaatsbesluiten, de gewoonte, en adviezen van juristen.
Het ius honorarium wordt gemaakt door de praetor (en lagere magistraten).
6. Wat is het verschil tussen ius civile, ius gentium en ius naturale? (1-10)
Ius civile is in dit verband het eigen recht van de Romeinen; ius gentium is het recht dat
gemeenschappelijk is aan alle volkeren, en ius naturale is het natuurlijk recht dat geldt voor alle levende
wezens.
7. Hoe lang gold oorspronkelijk het Edict van de praetor? Wanneer en hoe is dit veranderd? (1-11)
Oorspronkelijk alleen tijdens het ambtsjaar van de praetor die het gemaakt had; in 135-138 is er door
Salvius Julianus in opdracht van keizer Hadrianus een definitieve versie van gemaakt die niet meer
veranderd mocht worden – het Eeuwig Edict (Edictum Perpetuum).
8. Hoe heten de teksten waarin het Romeinse keizerlijk recht is vastgelegd? (1-11)
Constituties.
9. Wat is – in de tijd van Justinianus – het verschil tussen ius en leges? (1-14)
Ius zijn de geschriften van de juristen; leges zijn het door de keizer gemaakte recht – de constituties.
10. Waaruit bestaan de eerste pogingen om orde te scheppen in de veelheid van juridische teksten? Welke
Romeinse keizer heeft dat vervolgens ook geprobeerd, en hoe precies? (1-15; 1-16)
Eind 3e eeuw werden er twee private verzamelingen van keizerconstituties: de codex Gregorianus (291)
en de codex Hermogenianus (295). Later heeft keizer Theodosius II de lex citandi uitgevaardigd (426) die
regelde dat slechts vijf juristen voor de rechtbank mochten worden geciteerd; vervolgens bracht hij een
verzameling keizerconstituties in 16 boeken uit: de codex Theodosianus (438).
11. Wat is het verschil tussen het klassieke Romeinse recht en het Justiniaanse (Romeinse) recht? (1-19)
Het klassieke Romeinse recht is het recht van de oorspronkelijke juristengeschriften; het Justiniaanse
recht is het recht dat we vinden in het Corpus Iuris Civilis – inclusief de in de teksten aangebrachte
wijzigingen (interpolaties).
* Bestudeer in de Cursus tekst I-6 op blz.5. Beantwoord de volgende vragen. Kijk bij de vragen 14 en 15 in
de genoemde paragrafen van het handboek. Enkele daarvan vallen buiten hoofdstuk I).
12. Wat is er in deze tekst blijkbaar gebeurd?
Iemand heeft een ander een duw gegeven, waardoor die ander vervolgens schade aanricht.
13. Welke schade is er opgetreden?
Er is iets of iemand gedood.