Hoofdstuk 1
•Definieer “essentiële nutriënten voor de humane voeding”
Essentiële nutriënten zijn noodzakelijk voor de groei, onderhoud en het herste van het lichaam.
•Zijn alle chemische stoffen in de voeding nutriënten? Zoneen, illustreer met 1 voorbeeld
Neen, polyfenolen.
•Wat is een xenobioticum? Illustreer met 1 voorbeeld
Een stof dat een potentieel toxisch effect uitoefent op het menselijk organisme. bv pesticidenresidu
•Omschrijf biobeschikbaarheid en geef 4 invloedsfactoren.
Deel van de totale hoeveelheid in %, aanwezig in een voedingsmiddel, maaltijd of dagvoeding dar daarwerkelijk gebruikt wordt
voor metabole functies en niet in het toilet bekandt.
- Voedingsmatrix: op welke manier zit het nutriënt in het voedingsmiddel, of is er een bewerking gedaan met het
voedingsmiddel waardoor nutriënten makkelijker opneembaar zijn.
- Chemische vorm: bv ijzer heem en non-heem ijzer.
- antinutrificiële factoren/ ANF’s: bv fytinezuur zal ervoor zorgen dat calcium niet opgenomen kan worden.
- Individu: leeftijd, zwangere vrouwen, behoeftes van het lichaam, …
•Wat is homeostase?
Toestand van evenwicht.
De bestaande marge op het vlak van innamedosis en gezondheidsrespons.
•Soorten voedingsaanbevelingen.
dietary reference values DRV (EU) –dietary reference intakes DRI (US)
1.EAR: estimated average requirement = geschatte gemiddelde behoefte
2.RDA: recommended dietary allowances = population reference intakes (PRI)= aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH)
3.AI = adequate inname = aanbeveling een schatting die men maakt om een behoefte te stellen voor een volledige populatie
4.NOAEL: no observed adverse effect level
5.MTI: maximum toelaatbare inname
6.LTI: lowest treshold intake
,•Wat is evenwichtige voeding?
Een voeding die de verhoudingen (soort, hoeveelheid en variatie) tussen de voedingsmiddelen van de voedingsdriehoek
respecteert.
•Wat is het verschil tussen een behoefte en een referentiewaarde? Wat is ADH: een behoefte of een referentiewaarde?
Individuele behoefte: Fysiologische noden voor een individu
Referentiewaarde: De norm voor een groep mensen
ADH: aanbevolen dagelijkse behoefte: referentiewaarde.
•Wat is het verschil tss. Latentedeficiëntie vs. Deficiëntie?
Latente deficiëntie: De inname is lager dan de optimale behoeften. Het lichaam zal eerst reserves aanpreken.
Deficiëntie: tekorten aan essentiele voedingsstoffen lijden op termijn tot klinisch waarneembare verschijnselen bv wittere hand
als je ijzertekort hebt.
•Hoe kan de voedingstoestand bepaald worden?
ABCDE
A. Antropometrie: meten en wegen (lengte, gewicht, omtrekken, …)
B. Biochemische gegevens: bloedparameters, parameters in urine, biomerkers
C. Klinische symptomen: diagnose, vaststelling na onderzoek bv elasticiteit van de huid, kleur, …
D. Dieet of voedingsinname: registratie van de inname
E. Exersice of energiebalans: energieverbruik meten
, Hoofdstuk 2
•Komen water en de energetische nutriënten KH, EW en VET alle 4 in eenzelfde orde van grootte terug in de
lichaamssamenstelling, bv. op moleculair niveau?
Neen. Er zijn 5 niveaus.
1. Lichaamsniveau: hoofd, hals, romp, bovenste en onderste ledematen -> antropometrie
2. Weefsel-systeemniveau: vetweefsel, skeletspieren, viscerale organen, hersenen en skelet
3. Cellulair:
a. Extracellulaire vaste stof: collageen-, reticuline- en elastinevezels en botmineraal
b. Extracellulair vocht: water met opgeloste elektrolyten en eiwitten
c. Celmassa: metabool actieve vetvrije deel van intracellulaire ruimte en vetcellen en vet in andere cellen
4. Monecullair:
a. Vet: 9kg vetmassa waarvan 1 kg essentieel is als fosfolipiden, sfingolipiden en stereolen. Vetvoorraad is meest
variabele component.
b. Mineralen: botmineraal+ week weefselmineraal.
c. Glycogeen: verwaarloosbare hoeveelheid in lever en spieren.
d. Eiwit: 2kg van de 11kg lichaamseiwit is niet essentieel.
e. Water: 55% intra- en 45% extracellulair.
5. Atomair:
a. +/- 30 elementen in levende wezens
b. 11 voornaamste elementen O, C, H, N Ca, P, S, K, Na, Cl, Mg
c. O, C, H, N, Ca en P zorgen voor 98% van het lichaamsgewicht
•Compartimentmodellen: bepalen van het vetcompartiment door massaverschil met BW
2 compartimenten: BW= FM + FFM
3 compartimenten: BW= FM + water + rest
Densitometrie (meten van dichtheid van dingen) is een voorbeeld van een tweecompartimentmodel.
Directe methoden: chemische analyse en in vivo neutron activation analysis.
Indirecte methoden:
- Densitometrie: meten van lichaamsvolume
- Dilutietechnieken: bepalen van lichaamswater
- DEXA: bepaling botmineraal, spierweefsel en vetweefsel
- Beeldvorming: CT- NMR- MRI-scan van organen
Dubbel indirecte methoden: antropometrische beoordeling, bio-elektrische impedantie, analyse van urinaire analyten
De curve va mortaliteitsratio en BMI vormt een u.
•Waar zitten de vetten in ons lichaam? Waar de EW? Waar de KH?
De vetten en de eiwitten zitten in het moleculair niveau. De koolhydraten zitten daar ook denk ik. Idk eig.