Communicatiewetenschappen I
Inleiding
1.Klemtoon op media communicatie
● communicatie via technologisch medium
→ medium= zender stuurt iets naar ontvanger via kanaal (20e eeuw: kranten, radio, televisie =
massacommunicatie: grote groepen bereiken)
● toenemende mediatisering
→ media toenemende impact op samenleving
❖ vb: politiek: twitter, nieuws, debatten op tv
❖ media= infrastructuur in communicatieproces waar zender via medium boodschap naar publiek ( doel
kan verandering zijn)
→ tweede plaats tijdsbesteding
● gemedieerde communicatie
→ communicatieprocessen via technologisch medium
→ niet face to face
● technologisch determinisme
→ technologische veranderingen eigen logica anders dan menselijke wil en zo drijvende kracht soc. verandering
2. Multi en interdisciplinariteit
● mediacommunicatie
→ gebeurt in complex van op elkaar inwerkende historische, juridische, technologische, juridische processen
→ media rol en verandering in politiek/sociaal/cultureel domein
→ drm inspiratie en materiaal in andere disciplines (brede blik)
→ = multidisciplinariteit
→ combinatie in communicatiewetenschappen = interdisciplinariteit
3. Belang historische en maatschappelijke context
● belang context
→ plaatsen van begrippen, theorieën, auteurs, tradities in hun historische en maatschappelijke context
→ achterliggende mens-maatschappij beeld duidelijk maken
→ beter begrijpen wrm iets gezegd wordt
→ invloed op theorie en historische contextualisering
❖ vb: foto Vietnamoorlog
4. Wetenschappelijke en kritische benadering
● kritisch inzicht in functioneren van media
→ dmv kennis wetenschappelijk onderzoek
→ via abstracte theorievorming en concepten
HT1. Bouwstenen van een discipline en praktijk
1.Semiotiek
● Teken
→ kleinste basiselement binnen het communicatie proces
● semiologie
→ leer van de tekens/betekenis/taal, betekenisvol gebruik ervan
→ Hoe functioneren tekens en ontstaat betekenis (= centrale vraag in comm. wetensch. onderzoek rond media)
→ vitaal deel rugzak communicatiewetenschapper
● 3 centrale studiedomeinen
1
, → tekens zelf/ indeling in soorten
→ codes of systemen organisatie tekens
❖ grammatica: adj, sub, bijwoord,...
→ cultuur waar tekens en codes in opereren (versch culturen andere betekenis aan tekens)
● subdisciplines (focussen op ander aspect van relatie ts tekens en betekenis)
→ fonologie: studie van klanken en letters
→ syntaxis: studie van taalconventies en betekenisvolle patronen (technisch)
→ pragmatiek:studie van relatie ts betekenis en gebruiker teken (sociale/contextuele factoren in betekenisproces)
→ semantiek: relatie tussen teken en betekenis
2. Representatie
● complex proces
→ verbinden van betekenis-taal-cultuur
→ betekenis concepten in hoofd dmv taal
→ twee processen of representatiesystemen:
1. systeem dat objecten/mensen/gebeurtenissen verbindt aan reeks mentale concepten (3)
2. talig systeem dat gedeelde conceptuele map vertaalt in een gemeenschappelijke taal (4)
→ concepten correleren met woorden, geluiden,... (tekens)
→ vb: roos
1. In hoofd concept roos (roze blaadjes, groene steel, doornen)
2. teken nodig om ‘ROOS’ te zeggen
3. Systeem mentale representaties
● betekenis
→ afhankelijk van concepten in gedachten die de wereld representeren en toelaten ernaar te verwijzen
→ eenvoudig en complex
❖ vb: liefde, oorlog of roos, bal
→ Systeem-karakter: organiseren, clusteren, ordenen, classificeren van concepten en de complexe relaties
ertussen
❖ via sequentie
❖ via gelijkenissen en verschillen
● verschillende classificatiesystemen om concepten te ordenen
→ via gelijkaardige concepten: flesje water
→ verschillende concepten: hemel/hel
→ bemoeilijkt communicatie/ delen van ideeën
→ iedereen interpreteert wereld anders
→ toch overeenkomstige mentale concepten die communicatie mogelijk maakt via taal
4. Taalsysteem = gevormde concepten kunnen uitdrukken/vertalen in gemeensch. taal
● concepten/ideeën correleren met tekens
→ geschreven woorden
→ gesproken geluiden
→ visuele beelden
● taal = breed
→ gebarentaal, morsecode, brailleschrift, verkeerstaal, kledingstijl
● wat is deel van de taal?
→ geluid, woord of object dat als teken fungeert en met andere tekens in systeem is georganiseerd, betekenis
draagt en uitgedrukt wordt
2
,5. Twee representatiesystemen aan het werk
● 2 representatiesystemen: conceptueel en talig
→ relatie: arbitrair ( niet vast/logisch, in andere talen anders)
→ betekenis w geconstrueerd via codes die beide systemen linken
● codes
→ laten effectieve communicatie toe
→ gevolg sociale conventies (gemaakte afspraken en leren op school)
→ cultureel gebonden
❖ vb: sneeuw: wij 1 woord; andere culturen benamingen elke laag sneeuw
● betekenisgeving
→ niet vast
→ dynamisch: kan veranderen doorheen tijd
❖ vb: slang, stout, gay, sokken
→ constructie via betekenisgevende praktijken
⇒ Betekenis, taal en representatie - essentiële onderdelen van cultuur
6. Het tekensysteem van Saussure
● Ferdinand de Saussure
→ 1857-1913
→ zwitser
→ grondlegger semiotiek
→ meer wetenschappelijk analyseren
● 2 kernelementen
→ betekenaar (signifiant, signifier)
❖ fysieke verschijningsvorm/ materiële tekenvorm
❖ betekenisdrager
❖ beeld, klank, geschreven woord
→ betekende (signifié, signified)
❖ mentale concept/begrip/idee
❖ materiële tekenvorm verwijst hiernaar
❖ staat in relatie met betekenaar
→ betekenis door verhouding tekens tov andere tekens
● tekens zijn
→ binair: 2 kernelementen
→ arbitrair: geen logische reden waarom bvb hond en niet hund
→ berusten of conventies/ afspraken
● betekenis is
→ relationeel/associatief: staan in relatie met elkaar
→ differentieel: betekenis via tegengestelde tekens (betekende van een teken wordt betekenaar/betekenisdrager
voor een ander teken)
→ structureel: berust op door mens gemaakte afspraken (ordenen, categoriseren)
7. Tekensysteem van Peirce
● Charles Sanders Peirce
→ Amerikaanse logicus en filosoof
→ grondlegger van Amerikaanse semiotiek
3
, ● tekens zijn
→ triadisch van aard
→ object determinerend betekenis
→ betekenis is proces van semiosis
● 3 elementen
→ representamen: verwijst naar iets anders dan zichzelf (object)
→ representant: verwijst naar iets anders (betekenaar bij S)
→ interpretant: twee samen, gelinkt aan persoonlijke ervaringen (signifié bij S)
● nieuwe tekens
→ interpretant wordt zelf teken → weer nieuwe representamen → verwijzen naar nieuw object → verwijst naar
nieuw teken
→ betekenisgeving=dynamisch/complex proces
● voorbeeld: keukenrol
→ representamen: woord dat gebruikt w ‘keukenrol’
→ interpretant: iets om schoon te maken
→ nieuw teken: persoonlijke ervaring (covid, kuisen, ontsmetten,...)
● voorbeeld: CD
→ representamen: lyrics
→ interpretant: gevoelens die het oproept
8. Tekenindeling van Peirce
● onderscheid in tekens en relatie tot object
→ symbolische tekens: relatie gekenmerkt door conventies en arbitraire afspraken
❖ vb: verboden inrijden (rond bord met rode rand)
→ iconische tekens: relatie door gelijkenis en fysieke overeenkomst
❖ vb: foto Peirce, ijsbeer
→ indexicale tekens: rechtstreeks/natuurlijk verband met object, oorzaak → effect
❖ rook = vuur
❖ koorts=ziek
9. De semiotische benadering van Barthes
● Betekenisniveaus van tekens
→ denotatie: letterlijke/primaire betekenisniveau (letterlijk, standaard, objectief)
→ connotatie: secundaire betekenisniveau (figuurlijk, subjectief, bijbetekenis)
❖ Verschillende ‘ladingen’, afhankelijk van teken gebruiker en context
❖ evaluatieve lading: goed/slecht/neutraal
❖ referentiële lading: betekenis verschil adhv persoon/tijd/...
→ ideologie/mythe: dieperliggend niveau
❖ betekenis controleren en sturen
❖ feiten benadrukken + betekenis opleggen (dubbele betekenis)
❖ transformeert geschiedenis (rommelig) in natuur
❖ werken economisch: simplificeren, essentialiseren, contradicties elimineren
10. Verschil Peirce en Saussure
● Saussure:
→ hangt vast aan arbitraire
4