H1: Inleiding tot de fysiologie
1. Fysiologie
Kenmerken dieren:
1. Heterotroof 5. Seksuele voortplanting
2. Meercellig 6. Blastulastadium tijdens ontwikkeling
3. Flexibel celmembraan 7. Grote diversiteit in vorm en habitat
4. Actieve voortbeweging 8. Organisatie in cellen en weefsels
Fysiologie= studie van mechanische, fysische en biochemische werkingsmechanismen
Nauw verbonden met pathologie en morfologie
Bestudeerd via hypothetico-deductieve methode
Vergelijkende fysiologie: gelijkenissen en verschillen bij soorten (algemeen geldende
principes + soortspecifieke aanpassingen)
August Krogh principe: “For a large number of physiological problems, there will be some animal on
which it can be most conveniently studied.”
2. Fundamenten van de
fysiologie
Adaptatie= morfologische structuur, fysiologisch proces of gedrag
geëvolueerd zodat voortplantings- of overlevingssucces vergroot
Stokstaartjes met zonnepaneelbuikje
Rafelvis met betere camouflage in wiervelden
Indische gans die hemoglobine heeft dat makkelijker O2 kan
binden
Acclimatisatie= reversibele wijziging binnen individu als reactie op
een milieuverandering
Beklimming van hoge bergtoppen (verhoogde longventilatie +
verhoogd aantal RBC)
Homeostase= neiging van organisme om inwendig milieu constant of
stabiel te houden (dynamisch evenwicht) niet in homeostase:
pathologie
Dieren omgeven door milieu intérieur en milieu extérieur
Geregeld door terugkoppelingsmechanismen
1. Sensor/ receptor: detecteert parameter
1
, 2. Controlecentrum: integreert sensorische informatie, bepaalt “set point” en stimuleert
nodige reacties
3. Effector: voert nodige reacties uit (spier/ klier)
Synergistisch= mechanismen versterken elkaar
Antagonistisch= mechanismen werken tegen elkaar in
Redundant= mechanismen die minder belangrijk zijn en enkel optreden als
backup/verfijning, zijn niet belangrijk in normale fysiologie (probleem bij knock-out muizen)
Positieve feedback mechanismen= werken op momenten wanneer lichaam niet in homeostase is
(tijdelijk mechanisme), verhoogd effect op receptoren bloedstolling, uitdrijven van foetus bij
geboorte
Integratie van fysiologische processen:
1. Communicatie in cel: organellen & cytoskelet + plasmamembraan
2. Informatieoverdracht tussen cellen: via desmosomen en gap junctions (watergevulde
kanalen die passage anorganische ionen en kleine moleculen toelaten)
3. Overdracht van chemische signalen snel: ZS traag: endocrien stelsel
Integratie door autonoom ZS Integratie door endocrien stelsel
Controleert inwendig milieu en inwendige Hormonale interacties en signaaltransductie:
organen: Peptide- en aminehormonen
Sympatisch ZS (adrenaline) steroïdhormonen
Parasympatisch ZS (rust)
Enterisch ZS
H2: Fysiologie van cellen en
moleculen
1. Functionele organisatie van een
dierlijke cel
1.1 Celorganellen en cytoskelet in het cytoplasma
Intermediaire Structurele steun
filamenten Polymeren: verschillende tetramere eiwitsubeenheden
(8-10 nm) Vimentine (mesenchymale cellen), keratine (epitheelcellen)
Microtubuli Structurele steun + subcellulaire motiliteit
(25 nm) Polymeren: heterodimeren van α- en β-tubuline
Dynamische instabiliteit= groeien aan + einde en breken af aan –
einde met behulp van GTP
Ontstaan uit centrosoom - einde in centrosoom en + einde in
cytoplasma
celdeling + geleiding celorganellen doorheen axonen van neuronale
cellen (kinesine, dyneine)
Dunne filamenten Helicale polymeren van globulair/ G-actine monomeren
(5-8 nm) Vormen stabiele oligomeren na binding ATP F-actine filament
Dynamische groei en afbraak
Dikke filamenten Dimeren van myosine
(10 nm) Myosine II: in skeletspieren voor sliding-filament mechanisme
Myosine I: motor om vesikels te laten bewegen over F-actine
filamenten
Beweeglijke cellen: bundels van actine-myosine filamenten
verantwoordelijk voor locomotie
Locomotie in macrofagen en fibroblasts, axonale uitgroei in
neuronen, microvilli in epitheliale cellen
1.2 Structuur van het celmembraan
Plasmamembraan: ondoorlaatbaar voor grote moleculen + selectief doorlaatbaar voor ionen
en metabolieten
Communicatie selectief transport
Bestaat uit amfifatische fosfolipiden (glycerolgroep + vetzuurketen + fosfaatgroep +
hoofdgroep)
lage conc: monolagen
hoge conc: dubbele laag
Fysische eigenschappen: bepaald door aard fosfolipiden + hoofdgroep, lengte vetzuurketen
BEWEGING VAN HET MEMBRAAN
Individuele fosfolipiden kunnen vrij bewegen beweging T-afhankelijk
Hoge T: thermale energie individuele lipiden hoger snelle laterale beweging (sol-fase)
Lage T: trage diffusie individuele lipiden (gel-fase)
Transitietemperatuur= T van omzetting sol naar gel hangt af van
fosfolipidensamenstelling
Cholesterol + sfingolipiden: bepalen intermoleculaire interacties + viscositeit + transitieT
Normale conc cholesterol: verhoogt viscositeit
Hogere conc cholesterol: verlaagt viscositeit verhindert intermoleculaire interacties +
verlaagt transitieT
Cholesterol doet flip-flop beweging tussen lagen
Hydrofobe ruimte tussen 2 membranen: ondoorlaatbaar voor geladen ionen
1.3 Functi e van membraaneiwitt en
3
, INTEGRALE PERIFERE TRANSMEMBRAAN
- niet-covalent verbonden Verankerd in membraan -membraan volledig overspannen
- vasthechten op -ingebed in lipidenlaag
membraanstructuren -covalente binding met lipide/ FA
Verwijderen: wassen met Verwijderen: wassen met Bestaan uit hydrofobe α-helices
hoge/lage zoutconcentratie detergenten met TMD
1. Binding van ligand op extra- 1. Binding aan 1. Transporters: actieve pompen
cellulair deel receptor hoofdgroepen integrale:
conformatieverandering ionische interacties + aan
e
enzymatisch actief 2 delen van integrale
boodschappers op gang vorming submembraneus
brengen /subcorticaal cytoskelet
2. Adhesiemoleculen:
contacten vormen met ECM en
cellen communicatie
-integrines + cadherines + N-
CAMs
3. Transmembranair transport
(tegen conc-gradient in)
vorming poriën/ kanalen
4. Enzymen: GPI-gelinkte
eiwitten
5. Intracellulaire signalering:
associëren met cyto-
plasmatisch oppervlak
covalent binden aan FA
oplosbare eiwitten verankeren
Traag + vrij bewegen in membraanoppervlak (geen flip-flop)
1.4 Epitheliale cellen: barrière tussen interne en externe milieu
Eencellige dynamische barrière
Apicale membraan + microvilli/ cilia rechtstreeks contact met buitenwereld
Basolaterale membraan in contact met extracellulair vocht
1. Tight junctions (zona occludens):
Scheiden apicale van basolaterale membraan
Verhinderen transport van moleculen tussen cellen
Sterkte juncties hangt af van aanwezige aantal eiwitstrengen
Structurele elementen: claudines, ocludines, junctionele adhesie moleculen (JAM)
2. Adhering junctions (zonula adherens):
Riem die epitheelcel omringt (onder tight junctions)
Info over aard en nabijheid naburige cellen
Celcontacten: extracellulaire delen van cadherines binden met cytosolische
domeinen aan ankerproteïnen in subcorticaal skelet hechten aan F-actine
3. Gap junctions:
Verbinden cytosol van buurcellen
Laten transport kleine moleculen toe via hemikanalen/ connexons
4. Desmosomen (macula adherens):
Linken extracellulaire domeinen cadherines houden naburige cellen samen
Komen voor waar epithelium onder fysische stress staat
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur freyavandeneynde16. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.