Organisatiepsychologie
YAM
ORGANISATIEPSYCHOLOGIE
1. Introductie in de organisatiepsychologie ........................................................................................ 3
1.1 Wat is organisatiepsychologie? ..................................................................................................... 3
1.3 Historiek van de organisatiepsychologie ....................................................................................... 5
1. 4 De Hedendaagse organisatie ........................................................................................................ 6
3. MOTIVATIE .......................................................................................................................................... 8
3.1 Wat is motivatie? .......................................................................................................................... 8
3.2 Bekrachtigingstheorie versus zelfdeterminatie ............................................................................. 8
3.3 inhoudelijke theorieën ................................................................................................................ 10
3.4 Procestheorieën .......................................................................................................................... 13
3.5 Zelfdeterminatietheorie .............................................................................................................. 16
4. MOTIVATIE: VAN BEGRIPPEN NAAR TOEPASSINGEN ........................................................................ 18
4.1 Management by objectives ......................................................................................................... 18
4.2 Job-ontwerp & herontwerp......................................................................................................... 18
4.3 Flexibele werkregelingen ............................................................................................................ 20
4.4 Werknemersbetrokkenheid ........................................................................................................ 20
7 & 8: groepsgedrag, teams in organisaties .......................................................................................... 22
7.4 Kansen en bedreigingen in groepen ............................................................................................ 22
7.5 Besluitvorming in groepen .......................................................................................................... 22
8.1 Hoe populair zijn teams............................................................................................................... 24
8.2 Wat is een team .......................................................................................................................... 25
8.3 Soorten teams ............................................................................................................................. 25
8.4 groepscohesie in een team ......................................................................................................... 26
8.5 TEAMROLLEN VAN BELBIN .......................................................................................................... 26
8.6 Hoe ontstaan effectieve teams ................................................................................................... 27
9. Leiderschap in organisaties ............................................................................................................... 29
9.1 Zijn leiderschap en management hetzelfde? .............................................................................. 29
9.2 Visies op effectief leiderschap ..................................................................................................... 29
9.3 HEDENDAAGSE VISIE OP LEIDERSCHAP ....................................................................................... 35
9.4 Enkele kritische bedenkingen bij het leiderschap ....................................................................... 36
11. Organisatiestructuur ....................................................................................................................... 37
11.2 Elementen van structuur: zelfstudie ......................................................................................... 37
11.3 Typologie van de organisatieregimes ........................................................................................ 39
12. Organisatiecultuur........................................................................................................................... 40
12.1 wat VERSTAAN WE ONDER ORGANISATIECULTUUR? ............................................................... 40
1
,Organisatiepsychologie
YAM
12.2 Typologie van organisatieculturen ............................................................................................ 41
12.3 Fucties, voordelen en nadelen van een sterke organisatiecultuur ........................................... 43
12. 4 Hoe ontstaat een organisatiecultuur........................................................................................ 44
Hoe w cultuur overgedragen? ........................................................................................................... 45
12.8 Organisatiecultuur en nationale cultuur ................................................................................... 45
2
,Organisatiepsychologie
YAM
1. INTRODUCTIE IN DE ORGANISATIEPSYCHOLOGIE
1.1 WAT IS ORGANISATIEPSYCHOLOGIE?
ORGANISATIEPSYCHOLOGIE: Gedragsmatige processen in organisaties, nadruk op gedrag en
psychologische processen:
- motivatie - conflicten, onderhandelingen
- communicatie - stress, burn-out
- leiderschap - Macht, beïnvloedingen
- groepsprocessen, teamwork - veranderingsprocessen
VS
PERSONEELSBELEID: nadruk op technieken, systemen, procedures (rekrutering, selectie, verloning)
Organisatiepsychologie is:
- Systematische studie v d impact van individuen (micro), groepen (meso), structuren (macro) op
gedrag binnen organisaties. Interne attributie ...: de persoon zelf de schuld geven van ongewenst
gedrag.
Organisaties kiezen hoe ze de mensen motiveren, individueel en op groepsniveau.
- Stelselmatig bevragen van de werkelijkheid (≠ intuïtieve mensenkennis)
o Zoeken naar feiten en oorzaak- o Gecontroleerde omstandigheden
gevolg relaties o Accurate en valide meting
- Experimenteel onderzoek, survey-onderzoek, veldonderzoek
- Multidisciplinaire wetenschap: sociale psychologie, algemene, antropologie, sociologie,
politicologie, …
DOEL:
Verklaren (vb: hoe komt het dat absenteïsme in het ziekenhuis zo hoog ligt? Werkdruk, conflicten,
wantrouwen?),
Voorspellen (vb hoe reageren werknemers op reorganisatieplannen?),
Bijsturen (vb cultuur van innovatie en creativiteit installeren)
- Deterministische uitspraken vb zwaartekracht: natuurwetenschappen
- probabilistische uitspraken (menswetenschappen): frustratie à agressie? Belang van
contingentie variabelen.
WAT IS EEN ORGANISATIE?
DEFINITIE:
- “Een organisatie is een bewust gecoördineerde sociale eenheid van twee of meer personen die
op een betrekkelijk continue basis functioneert om een gemeenschappelijk doel of serie van
doelen te realiseren. Zij wordt gekenmerkt door formele rollen die het gedrag van haar leden
definiëren en vormgeven.” Vb jeugdbeweging
1. Twee of meer mensen werken samen
2. gericht op realiseren van doelstellingen/ nastreven van waarden (mission statement)
3. specifieke taakverdeling & structuur: coördinatie en gezagsrelaties zijn nodig
4. Gericht op continuïteit
- niet noodzakelijk een bedrijf, à groeiend belang en populariteit van ziekenhuizen, scholen,
sociale sector, hulpverlening, politie, …
3
, Organisatiepsychologie
YAM
Stellingen:
1. Gelukkige werknemers zijn productieve werknemers.
à JA: collega’s, context, als deze goed zijn werken mensen beter
àNEE: groepscohesie, prestatienorm: sociale beïnvloeding. Goede invloed, hoge prestatienorm:
goed, slechte invloed, lagere prestatienorm: minder goed. Hangmateffect.
Het is contingent, het hangt ervan af.
2. Werknemers zijn het meest productief wanneer hun baas vriendelijk, informeel en democratisch
is.
à ook contingent, creativiteit komt niet door verloning, verplichting, straf etc. Leiding gevenden
zoeken methodes om mensen te laten luisteren (coachen, begeleiden, …)
3. Iedereen wil uitdagend werk.
à persoonlijke groei uitdaging, risico, diepgang, passie, creativiteit .. Niet iedereen wil dat.?
Niet enkel in werkveld, mensen zoeken zichzelf ook op andere domeinen. Wat men niet graag doet,
doet men minder enthousiast.
Realiteit aanvaarden als het in des schoot gelegd werd.
4. Effectieve teams zijn vrij van conflicten.
à samen overleggen brengt verschillende meningen die zelfstandig uitgewerkt moeten worden. Dit
brengt conflicten. En die worden opgelost. Constructieve controverse: op een eerlijke en vriendelijke
manier niet akkoord gaan met iemands mening (respectvol en zonder negatieve gevoelens). =
gezamenlijk probleem oplossen. à betere beslissingen.
Conflict is in zekere mate nodig. Te veel = team valt uit elkaar.
5. Een leider wordt geboren, niet gemaakt.
à Nature vs nurture. Training van gedrag om leiders te maken.
Leidinggeven kan aangeleerd worden: motivaties: willen werken met mensen (overtuigen, sturen,
communiceren). Bepaalde vaardigheid nodig? Vele verschillende persoonlijkheden kunnen
leidinggevende worden.
6. De meeste mensen zijn veel meer bezorgd om hun eigen loon dan dat van anderen.
à Sociale vergelijking. Talent, loon, .. Vergelijking met jezelf vs vergelijking met anderen. Wat we
willen heeft veel te maken met wat anderen willen en hebben. “Wat we verlangen komt uit de blik
van anderen, niet door onszelf. “
7. Twee hoofden kunnen meer dan één.
à zelfstandig of in groepsverband? Hangt af van de taak. Winst of verlies door samenwerken. De
domste beslissingen w in groep gemaakt, de slimste beslissingen ook. Hangt af van manier van
samenwerken.
8. Geld is de belangrijkste motivator.
à Het hangt af van de persoon. Als een persoon tijdens zijn werk moet denken aan of hij genoeg
geld zal hebben heeft de persoon minder motivatie om zijn werk goed te doen.
4