Verzameling examenvragen financieel management
Modelvragen gegeven door professor:
IPO = initial public offering = beursintroductie van een onderneming
1. Als men een investeringskrediet over een langere periode aflost dan men deze investering
afschrijft, dan …
A) … zal het bedrijfskapitaal afnemen.
B) … zal het bedrijfskapitaal toenemen.
C) … zal het bedrijfskapitaal constant blijven.
D) … er bestaat geen verband tussen aflossingsperiode en afschrijvingsperiode.
Oplossing: B
Uitleg:
Een investeringskrediet voor vaste activa moet korter of even lang zijn als de afschrijving. Wanner het
bedrijfskapitaal te klein blijkt moet je het korte termijnkrediet omzetten naar de lange termijn.
Een investeringskrediet heeft een looptijd van 3-10 jaar en is bedoeld voor investeringen die de
productiviteit zouden verhogen. De interest wordt verrekend op het openstaande saldo. Het grote
voordeel hiervan is dat de financiering op maat van de kredietbehoefte wordt bepaald.
Er bestaat wel een verband tussen de aflossingsperiode en de afschrijvingsperiode.
2. Het “gearing effect” betekent dat …
A) … de rendabiliteit stijgt door de aanbreng van nieuwe klanten.
B) … de rendabiliteit stijgt bij een groter gebruik van vreemde middelen.
C) … de rendabiliteit stijgt als de rotatie van het actief toeneemt.
D) …de rendabiliteit stijgt door een daling van de personeelskost.
Oplossing: C
Uitleg: Het gearing effect is een ratio voor de rotatie van het actief. Het betekent dat de rendabiliteit
stijgt als de rotatie van het actief toeneemt.
3. Welke van onderstaande stellingen is fout:
A) In tegenstelling tot de riskaverter, zal de hedger in tijden van kredietspanning enkel zijn
lange termijnfinancieringsbronnen blijven gebruiken.
B) Een hedger streeft naar een finetuning tussen de looptijd van een financieringsbron en
de levensduur van een investering.
C) De riskaverter zal, in tijden van lage korte termijnfinancieringsbehoefte, een overschot
hebben aan liquide middelen.
D) In tegenstelling tot de hedger, neemt de riskaverter geen risico ten einde het financiële
resultaat te maximaliseren.
Oplossing: A
Uitleg: boek p134
,4. Welke van de onderstaande stellingen is juist:
A) Het warrantdiscontokrediet wordt vooral gebruikt om een financieringsbehoefte op
korte termijn te voldoen en wordt dus bij uitstek gebruikt in seizoengevoelige sectoren.
B) Een “venture backed company” is een onderneming waarbij het eigen vermogen voor
minstens 50% wordt geleverd door formeel risicokapitaal.
C) Om het liquiditeitsrisico te meten, kan, volgens Basel II, gebruik worden gemaakt van
de advanced rating based-methode.
D) De carried interest is dat deel van de winst dat gaat naar de fondsmanager om hem te
motiveren de beste investeringen te doen met de opgehaalde fondsen.
Oplossing: D
Uitleg:
Het warrantdiscontokrediet wordt vooral gebruikt om een financieringsbehoefte voor onbepaalde
duur te voldoen en dient voor belangrijke goederen die tijdelijk worden opgeslagen. Voorbeelden
van deze producten zijn textiel, melk, suiker, elektrische huishoudtoestellen, …
Een venture backed company refereert naar het publiekelijk verkopen van aandelen van een
onderneming dat voorheen hoofdzakelijk gefinancierd werd door private investeerders. Een alternatief
hiervoor is een overname door een ander bedrijf. Beide opties zijn exitstrategieën die het
durfkapitalisten en ondernemers mogelijk maakt om geld uit hun investeringen te halen.
Om het kredietrisico te meten kan volgens Basel 2 gebruik worden gemaakt van de
standaardmethode, de intern rating based methode en de advanced rating based methode.
De carried interest is de basis voor de vergoeding van de fund manager naast zijn management fee.
Carried interest is het percentage van de winst die de fundmanager krijgt na de hurdle rate. Het
motiveert hem om de beste investeringen te doen met de opgehaalde fondsen.
5. Basel II voorziet in een verlaagde weging van kredieten die gewaarborgd worden door een
hypotheek op een residentieel goed dat wordt bewoond door de kredietnemer. Deze
regeling heeft betrekking op
A) Het kredietrisico.
B) Het marktrisico.
C) Het liquiditeitsrisico.
D) Het operationeel risico.
Oplossing: A
Uitleg:
(boek blz 350)
6. Uit het businessplan van deze onderneming blijkt een heel groot aanbod aan
opportuniteiten. De ondernemer zelf is echter niet zo geneigd het eigen vermogen open te
stellen voor buitenstaanders. Deze uitspraak is van toepassing op:
A) Een muis.
B) Een lam eendje.
C) Een gazelle.
D) Een lifestyle company.
Oplossing: D
Uitleg:
Muizen hebben geen interesse, dynamiek en groeipotentieel.
Lamme eendjes zijn dynamische ondernemers maar hebben niet voldoende potentieel.
Een gazelle heeft groeipotentieel en openheid. Daarnaast zijn ze lenig, veerkrachtig, flexibel en snel.
Lifestylecompanies hebben geen interesse in risicokapitaal en daardoor kan er veel groeipotentieel
verloren gaan.
,7. Gegeven:
In de balans van onderneming ABC worden de gebouwen gewaardeerd tegen een
boekwaarde van 237.000 euro. Ze worden door een beëdigd schatter 20% meer
gewaardeerd. De verkoopwaarde wordt geschat op 85%.
Gevraagd:
Welke waarde m.b.t. de rubriek gebouwen moet worden opgenomen voor de
berekening van het gecorrigeerd nettovermogen op basis van liquidatie?
A) 0 euro
B) 4.740 euro
C) 187.348 euro
D) 241.740 euro
Oplossing: B
Uitleg: Werkelijke waarde gebouwen: 237.000*1,2 = 284.400
Verkoopwaarde: 284.000*0,85 = 241.740
Verkoopwaarde – boekwaarde = 241.740 – 237.000 = 4.740
8. Gegeven:
De boekhoudkundige waarde van het kapitaal van een onderneming bedraagt, bij
oprichting, 1.700.000 euro (met een waarde van 100 euro per aandeel). Men wil, via de
uitgifte van 10.000 nieuwe aandelen, een kapitaalsverhoging doorvoeren. De waarde
van zo’n nieuw aandeel, bij een bevoorrechte intekening, bedraagt 107 euro. De
beurskoers van de aandelen na kapitaalsverhoging wordt op 130 euro geraamd.
Gevraagd:
Wat is de waarde van het voorkeurrecht bij een bevoorrechte intekening door de
bestaande aandeelhouders?
A) 8,5 euro
B) 13,5 euro
C) 14,5 euro
D) 23 euro
Oplossing: A
Uitleg:
Waarde voorkeurrecht = (Marktprijs aandeel – intekenprijs bevoorrechte inschrijving) /
(Oude aandelen / nieuwe aandelen) +1)
= (130-107)
(17.000/10.000) +1)
= 8,51
, 9. Het bedrijfskapitaal vindt men:
A) Op het actief van de balans
B) Op het passief van de balans
C) Op de W en V-rekening
D) Noch op de balans, noch op de V -en W-rekening
Oplossing: D
Uitleg: Je berekent het bedrijfskapitaal. Dit staat dus niet op de balans of een rekening.
Bedrijfskapitaal = permanent kapitaal – vaste activa
= vlottende activa – vreemd vermogen op korte termijn
Het bedrijfskapitaal moet positief zijn. Je moet de vaste activa kunnen financieren met permanent
kapitaal.
Voorwaarden bedrijfskapitaal:
Bedrijfskapitaal/balanstotaal = minstens 10% (alarmpeil)
Bedrijfskapitaal > voorraden = acid test
Financieren van het aantal dagen verschil tussen het leverancierskrediet en de som van het
klantenkrediet en de voorraadrotatie.
10. De behoefte aan bedrijfskapitaal neemt af:
A) Bij een kapitaalsverhoging
B) Bij een omzetting van lange termijnschuld naar korte termijnschuld
C) Als de klanten sneller betalen
D) Geen van voorgestelde antwoorden is juist
Oplossing: D
Uitleg: C toch???
Het klantenkrediet, leverancierskrediet en de rotatiesnelheid van de voorraden hebben invloed op de
behoefte aan bedrijfskapitaal.
De behoefte aan bedrijfskapitaal neemt af wanneer
Het klantenkrediet verlaagt = de klanten betalen sneller
Het leverancierskrediet verhoogt = verlaging schulden op korte termijn
De rotatiesnelheid van de voorraden
11. De behoefte aan bedrijfskapitaal neemt toe:
A) Bij een kapitaalsverlaging
B) Bij een omzetting van korte termijnschuld naar lange termijnschuld
C) Als we de leveranciers sneller betalen
D) Geen van voorgestelde antwoorden is juist
Oplossing: C
Uitleg:
Een kapitaalsverlaging heeft te maken met een daling van het bedrijfskapitaal.
Bij een omzetting van een korte termijnschuld naar een lange termijnschuld stijgt het permanent
vermogen en dus ook het bedrijfskapitaal. Dit heeft geen invloed op bedrijfskapitaalbehoefte.
Als we de leveranciers sneller betalen, verlagen de schulden op korte termijn