Begrippen – Communicatiewetenschappen
DEEL 1: ONTWIKKELING EN AFBAKENING VAN DE DISCIPLINE EN DE THEORETISCHE GRONDSLAGEN
HOOFDSTUK 2: PROLEGOMENA
1. CO M M UN IC AT IE W E TE NS CH AP PE N: E E N AC AD E M IS CH E D IS CI PL IN E ?
2. CO M M UN IC AT IE W E TE NS CH AP PE N: JO N G V E LD , M O E I LI JK E A FB AK E N IN G
3. RODE DRADEN
3.1 Kennismaking in vogelvlucht
De discipline - Jong: Na WO II geïnstitutionaliseerd aan (hoofdzakelijk) westerse universiteiten
communicatie- - Snel verder ontwikkeld door snelle technologische veranderingen in de mediasfeer én als antwoord op
wetenschappen sociaaleconomische, politieke en culturele context
3.2 Klemtoon op mediacommunicatie
Gemedieerde Communicatieprocessen via een technologisch medium (!!! NIET interpersoonlijke face-to-face communicatie)
communicatie
Technologisch Oftewel mediacentrisch determinisme
determinisme = Het geloof dat technologie onafhankelijk opereert t.o.v. het individu. Men gelooft dat technologie de motor of
drijvende kracht is van sociale veranderingen in de maatschappij en een eigen wil heeft.
3.3 3.3 Multidisciplinariteit
Multidisciplinariteit Media en comm zijn onlosmakelijk verbonden aan andere maatschappelijke processen, gebeurtenissen of
actoren. Daarom is het essentieel om inzichten uit andere wetenschappen op te zoeken en op basis van die
andere wetenschappen de media- en communicatieproblematieken belichten en onderzoeken.
Interdisciplinaire Dialoog opzoeken met andere academische disciplines tilt onderzoek naar een hoger niveau. Het delen van
kruisbestuiving kennis, methoden, aannames, achtergrond.
1. Sociale wetenschappen: sociologie, pol wetensch, economie
2. Humane wetenschappen: psychologie, antropologie, rechten, filosofie
3. Exacte wetenschappen: informatica, ingenieurstudies…
1
,4. PARADIGMATISCHE STRIJD EN THEORETISCHE DIVERSITEIT IN COMM WETENSCHAPPEN
4.1 Het paradigmabegrip
Paradigma Een universeel heersende wereldbeschouwing. Verschillende onderzoekers zijn het erover eens over wat
onderzocht moet worden, welke vragen essentieel zijn en hoe deze moeten aangepakt en geïnterpreteerd
worden. Er is dus een gedeelde onderzoeksagenda, een gedeeld methodologisch apparaat of theoretische
achtergrond en een gedeelde algemene wereldbeschouwing.
Incommensurabiliteit In exacte wetenschappen kunnen paradigma’s niet NAAST elkaar bestaan want ze sluiten elkaar uit. Het ene
van paradigma’s paradigma vervang het andere nieuwe.
Vb. geocentrisme (aarde is centrum van kosmos) vs. helio-centrisme (Copernicus: zon vormt het centrum.)
Structuur van In de exacte wetenschappen
wetenschappelijke 1. Voor een lange tijd wordt aan normale wetenschap gedaan binnen het heersende paradigma
revoluties (shift) 2. Er wordt wetenschappelijk onderzoek of puzzle-solving gedaan; onderzoeksvragen worden opgelost,
theorieën en concepten worden ontwikkeld…
3. De verschillende onderzoekers werken dus binnen eenzelfde paradigma
4. Tot er een anomalie is: de wetenschappers botsen op waarnemingen of resultaten die niet meer te
verklaren vallen in hun paradigma. De resultaten spreken tegen of kunnen iets onvoldoende
bewijzen. Eerst proberen ze deze anomalieën op te lossen.
5. Wanneer ze niet meer op te lossen vallen, spreken we van een crisis van de normale wetenschap
6. Dat zal leiden tot een nieuw paradigma, die de nieuwe normale wetenschap wordt.
Dominant Na WO II in Noord-Amerika (dan dominant geworden; met de institutionalisering van CW)
mainstream - Het idee van machtige massamedia
paradigma - Dominante waarden in het mens- en maatschappijbeeld = liberaal – pluralistisch (democratisch)
- Ordelijke, gestructureerde samenleving met consensus (zeer positief)
- Methodologisch: Bestuderen adhv kwantitatieve benaderingen
!!! Zie verschillende inspiratiebronnen op cursusblad (functionalisme, informatietheorie, behaviorisme, pos meth)
!!! 5 kritieken (1. Lineaire causaliteit, 2. Effect georiënteerd, 3. Uitsluitend Westers, 4. Geen oog vr contradicitie…)
2
,Alternatief kritisch Zet zich af tegen mainstream paradigma. In grote mate marxistisch geïnspireerd.
paradigma - FF Schule; PEM en CS
- Doel: structurele machtsonevenwichten omverwerpen want media is manipulatief.
- Opkomst van de politieke economie
- Methodologisch: Kwalitatief onderzoek (linguistic turn, ontvanger interpreteert)
- Media-inhouden zijn niet gericht op consensus maar wel ideologisch van aard
- Ideologie!
4.2 Communicatiewetenschappelijke theorievorming
Theorie Een logische reeks met elkaar verbonden (niet-tegenstrijdige) stellingen, opvattingen en begrippen over (een
deel van) de empirische werkelijkheid, zodanig geformuleerd dat er toetsbare hypothesen uit zijn af te leiden.
Een abstract geformuleerde, algemene verklaring gebaseerd op observatie. Het is logisch opgebouwd en duidt
een relatie tussen de geobserveerde fenomenen aan en probeert vervolgens te verklaren of te voorspellen.
Waarom theorie?
1. Biedt ons concepten aan. Het zorgt ervoor dat we de complexiteit van actoren (vb. mediabedrijven),
factoren (veel en weinig economisch kapitaal) en processen (vb het communicatieproces) beter kunnen
classificeren.
2. Het helpt ons die abstracte actoren, factoren en processen te bekijken van op afstand
3. Het helpt ook om ze te begrijpen en de relatie ertussen te zien, te bekijken als ze op regelmatige wijze
optreden…
4. Als je onderzoek doet, gidst theorie jouw onderzoek in een bepaalde zinvolle richting
5. Door theorieën kan je als onderzoeker een semiautonome positie aannemen en kritisch bekijken, zo
kunnen we ongelijke machtsrelaties opsporen en problematiseren.
Deductie Starten uit een theoretisch kader, onderzoek uitvoeren, kijken als de specifieke gegevens deze theorie
bevestigen of niet. Starten van een theoretisch kader, hiermee hypotheses formuleren en dan via OZ (niet)
verwerpen.
Inductie Op basis van observaties worden patronen geïdentificeerd en verder onderzocht met het oog op te
veralgemenen en hierbij dan een theorie te formuleren.
Via interpretatie van waarnemingen zoeken naar patronen en regelmaat.
3
, Theoretische Een groep van academici die eenzelfde (politieke, sociale en historische) context, tijd en ruimte delen alsook
scholen werken op eenzelfde onderwerp vanuit een bepaalde invalshoek of een bepaald paradigma.
Bekende scholen: Frankfurter Schule (met Adorno, Habermas); Chicago School (Mead, Park); Columbia School
(Lazersfeld); Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (Hall, Hoggart)…
Actie (agency) – Dichotomie ontstaat door vraag: Hoe zijn individuen met elkaar verbonden in een gemeenschap?
structuur Actiebenadering: het vrije individu handelt op basis van eigen acties. Trefwoorden: vrijheid, keuze, vrije wil,
individualiteit.
Structuurbenadering: het individu heeft geen controle over zijn eigen acties aangezien een structuur ze stuurt.
(vb. familie, de Kerk, staat, algoritmes, advertenties, publieke opinie…). Die structuren oefenen een bepaalde
sociale druk uit, hebben een bepaalde macht en beperken de opinie van het individu. De individuen handelen
binnen een vastgelegde structuur.
Consensus – conflict Dichotomie ontstaat door vraag: Hoe treedt verandering in de samenleving op?
Consensusbenadering: De maatschappij evolueert lineair. Er gebeurt een evolutie door groei en integratie.
Stapsgewijs worden compromissen en akkoorden gesloten. (!Vaak positief gekleurd: de geleidelijke verandering
zal de samenleving sterker maken op termijn)
Verschillende groepen zitten samen en komen tot een akkoord dat zorgt voor een verandering in de
maatschappij. (vb. in het parlement, volksvertegenwoordigers, onderhandelingen…)
Conflictbenadering: Er heerst sociale wanorde en crisis in de samenleving, doordat er conflicten ontstaan tussen
verschillende groepen in samenleving, evolueert de maatschappij verder in horten en stoten. Niet lineair en
stapsgewijs maar van crisis naar crisis.
Verschillende groepen zitten NIET samen maar een groep organiseert een grote staking, gebruikt geweld of
revolutie wat zorgt voor een verandering. (vb. Martin Luther King, Rosa Parks, Anuna De Wever…)
Materie - geest Wat kunnen en moeten wetenschappers bestuderen?
Materiegerichte benadering: onderzoek moet in alle objectiviteit gebeuren, je moet enkel naar de feiten en
materiële aspecten kijken. Idee hierachter is dat de maatschappij bestaat uit objectieve structuren en
instellingen. kwantitatief onderzoek
Geestesgerichte benadering: iedereen heeft een bepaalde achtergrond en context. Waarden normen en
subjectiviteit moeten ook bestudeerd worden want dit speelt ook mee (we reageren verschillend, interpreteren
verschillend…). Samenleving bestaat niet uit objectieve structuren maar uit subjectieve mensen.
4