Kinesitherapeutisch handelen: BL & OL
Deel I: Van onderzoeksresultaat naar behandelplan
1. Inleiding
• Vraag naar een denk-en werkkader (doordar kine snel evolueert)
=> het begeleidt de therapeut tijdens de verschillende fasen van het kine handelen
• Conceptueel werkkader / model nodig om groot aantal problemen op te lossen.
= logische structuur die hulp biedt aan de kinesist bij inhoudelijke en
organisatorische aspecten van het kinesitherapeutisch handelen
• De denkkaders beïnvloeden beslissingen:
▪ welke test
▪ metingen
▪ welke behandelingsstrategie
▪ conclusies
• Directe toegang tot kinesitherapie= je mag naar kine gaan zonder naar arts eerst te
gaan.
=> Hiervoor hebben we nood aan betrouwbare en valide denkkaders + instaat zijn
een correcte klinische redeneringsproces te volgen.
• Bestaat uit verschillende componenten:
1) Model om de gezondheidstoestand ve persoon vast te leggen
2) Kinesitherapeutisch methodisch handelen
3) Actuele werkkader van de kine en de geneeskunde
• Klinisch onderzoek:
▪ Verzamelen gegevens (vragenlijsten, administratief)
▪ Observeren
▪ Klinisch onderzoek
▪ Diagnostische beslissing (hier vlaggen gezien dan door sturen)
▪ Herevaluatie van de behandeling
2. Componenten vh conceptuele werkkader:
2.1. Model om de gezondheidstoestand vd patient vast te leggen – international classification
of functioning, disability en health (ICF)
• ICF = classificatie van WHO
= menselijk functioneren en eventuele problemen vast leggen in en
Begrippenstelsel
• Beschrijving van functioneren (en de problemen hiermee) vanuit 3 perspectieven en
vanuit de factoren die daarop een invloed hebben:
▪ Stoornis in Functies:
Bv. Spierzwakte, ademhalingsprobleem, niet kunnen steunen,spierhypertonie
▪ Stoornis in Anatomische eigenschappen:
Bv. Fractuur in fibula, spierscheur, protese (positief), kneuzing, litteken
▪ Activiteiten:
bv. Niet meer trap op kunnen gaan, niet kunnen wandelen, niet meer kunnen
zwemmen, fietsen, werpen…
▪ Participatie:
Bv. niet kunnen eten, niet kunnen aankleden, niet meer kunnen zemmen,
beroep niet meer kunnen uitvoeren, wassen, hobby…
▪ Persoonsgebonden factoren: (nt geclassificeerd)
Bv. Emotionele, psychische toestand
▪ Externe factoren
Bv. Omgeving in enge en brede zin van het woord
, • Er moet ook bijzondere aandact zijn op activiteiten en participatieniveau:
▪ Activiteit: manier waarop activiteiten worden uitgevoerd, evaluatie kalitatief
en kwantitatief.
▪ Participatie: deelname aan het dagelijkse leven in relatie tot stoornissen,
activiteiten, gezondheidscondities en omgevingsfactoren.
• Het ICF kader wordt gebruikt om het menselijk functioneren en de problemen beter te
interpreteren.
2.2. kinesitherapeutisch methodisch handelen
• = consequente, weldoordachte manier van handelen ten einde een vastgesteld doel
te bereiken.
• Fasen in het kinesitherapeutisch methodisch handelen
▪ Hulpmiddel om effectief te handelen
▪ Kenmerken: doelgericht, bewust, systematisch en procesmatig
▪ Plan:
1. Probleem of vraag patiënt en voorschrift
2. Anamnese
3. Onderzoek
4. Kinesitherapeutische diagnose
5. Kinesitherapeutisch zorgplan
6. Therapie/ behanndeling
7. Evaluatie
8. Afronding behandelingsperiode
▪ Lineair
▪ Cyclisch karakter => tijdens de fase kan het zijn dat de kine terugkeert naar
fase van de anamnese. (constante klinische evaluatie).
▪ Vastgelegde gegevens te beschrijven met ICF-terminologie, zorgt voor betere
communicatie en transparante interpretatie.
• Klinisch redeneren tijdens het kine handelen
▪ Strategieën nodig om problemen op te lossen
▪ = in een planmatig handelingsproces
▪ In dit proces analyseert de kine de gezondheidsprobleem en contextuele
factoren, om hier dan een gerichte behandeling op te stellen.
▪ SMART= specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden
Bv knie protese. Patiënt moet op bewegelijkheid oefenen, kan maar tot 60°
flexie, doel: knie naar flexie mobiliseren naar 90° (realistisch) binnen de 2
weken.
▪ PDCA= plan, do, check en act
,▪ Bv knie protese
P= flexie te kort (actuele status)
D= manueel mobiliseren over 2 weken (behandeling)
C= Flexie meten na 2 weken
A= door resultaat beslissen om verder te doen of niet. (verbeteren?)
▪ Diagnose= negatief geformuleerd, in functie van te kort
Doelen= positief geformuleerd, wat wil ik verbeteren.
▪ Behandelbare aspecten= aanknopingspunten voor de behandeling
= pathologie- als patiëntgebonden
( dus 2 verschillende patiënten met zelfde
pathologie kunnen verschillende behandelbare
aspecten hebben).
= uit anamnese en klinisch onderzoek
= bv. Pijn, zwelling, hypomobiliteit, instabiliteit,
krachtverlies, verminderd evenwicht…
= TRASP
= facet uit klinisch onderzoek waarvan je weet dat je
het kan en wil behandelen.
= kun je in ICF plaatsen
▪ Als deze aspecten gekend zijn kan kine prioriteiten stellen (kan niet alles
tegelijk). Gebeurt op basis van actualiteit + verwachtingen +
participatieproblemen.
▪ Hierna kunnen behandeldoelen geformuleerd worden. (bv pijn deming,
vergoten ROM…)
▪ Dan wordt een behandelstrategie uitgevoerd. Meddelen, verrichtingen of
modaliteiten worden gekozen.
=> in samenspraak met de patiënt
=> strategie opgesteld met inbegrip timing en deadlines
, => elementen:
- Identificatie van het probleem (hulpvraag vd patiënt in het ICF kader)
- Het behandeldoel (prioritaire behandelbare aspecten)
- De te verwachten resultaten (concreet en meet/evalueerbaar)
- Uitwerking van de uit te voeren verrichtingen (= hands-on/ hands-off/
education)
- Tijdspad
- Manier van (her)evaluatie
▪ Continu evaluatie
▪ Samenvatting:
1. Behandelbare aspecten bepalen
2. Prioriteiten stellen
3. Behandeldoelen formuleren
4. Behandelstrategie
5. Uitvoering
6. Herevaluatie continu
2.3. Het actueel werkkader van de kinesitherapeut
▪ Lijst (nt-limitatief/ nt-compleet) en is veralgemeend
Behandelbaar aspect (+ doel) Modaliteit/verrichting
Pijn (doel =pijndemping) Ijsapplicatie
Warmteapplicatie
Massage
Lichtgedoseerde niet-belaste oefentherapie
electrotherapie
Zwelling (doel = zwelling doen Ijsapplicatie
afnemen) Hoogstand lidmaat
lymfedrainage
Hypomobiliteit – articulair (doel = Passieve mobilisatie
gewrichtsbeweeglijkheid verhogen) Actieve mobiliserende oefeningen Actief-
geassisteerde oefeningen
posturen
Hypomobiliteit – musculair (doel = Manuele passieve rekkingen spier
spier verlengen en/of ontspannen) stretchingoefeningen
Instabiliteit Stabiliserende oefentherapie
Ondersteunende brace/tape
Verminderde circulatie Circulatie-regulerende oefentherapie
Warmte-applicatie
Massage
Spierkrachttekort (doel = spier Spierversterkende weerstands- oefentherapie
versterken) Manuele spierversterkende oefeningen
Electrostimulatie
▪ Strategie verfijnen of aan te passen aan actuele omstandigheden
▪ Verichtingen keuze op basis
- Diagnose
- Behandebare aspecten
- Actualiteit (kun je gedeeltelijk uit anamnese halen)