ECONOMIE
HOOFDSTUK 1: Wat is economie?
ONDERWERP EN INVALSHOEK
2 manieren om economie te beschrijven:
- Materieel: onderwerpen, fenomenen en vragen waar economen zich mee bezig houden
- Formeel: economen kijken op een andere manier naar de werkelijkheid als bijvoorbeeld sociologen
Er zijn verschillende definities:
1. ‘Economics is the study of economies.’ : In het Nederlands gebruiken we het woord economie om
zowel het economische gebeuren als de wetenschappelijke reflectieve erover te duiden. In het Engels
is dit anders:
Economy: het gebeuren dat bestudeerd wordt
Economics: de studie ervan
2. ‘Economics is what economists do.’ : omvat alles wat economen bestuderen, de mogelijke
onderwerpen zijn bij deze definitie dus breder. Becker kreeg nobelprijs omdat hij ook een
economische invalshoek toepaste op discriminatie, onderwijs, criminaliteit en vruchtbaarheid
3. ‘The science which studies human behavior as a relationship between ends and scarce means
which have alternative uses.’ : Gedefinieerd door Robbins, schaarste staat binnen deze definitie
central. Economie is de wetenschap die het menselijke gedrag bestudeert als spanning tussen
doeleinden enerzijds en schaarse middelen anderzijds. De schaarse middelen hebben alternatieve
gebruiksmogelijkheden waartussen gekozen moet worden, waardoor er een spanning ontstaat
4. ‘Economics is the study of how human beings coordinate their wants and desires, given the
decision-making mechanisms, social customs, and political realities of the society.’ : economie is
een menswetenschap, behoeftebevrediging gebeurt door individuen in een maatschappelijk
verband. Hierbij zijn de intituties die dit maatschappelijk verkeer regelen een belangrijk onderwerp.
5. ‘Political Economy or Economics is a study of mankind in the ordinary business of life; it examines
that part of individual and social action which is most closely connected with the attainment and
with the use of the material requisites of wellbeing.’ : definitie van Marshall, in deze definitie staat
actie (keuze) en het bereiken van welzijn central. Wat kunnen samenlevingen en individuen doen om
welvarend te worden?
EENVOUDIGE ECONOMISCHE KRINGLOOP
CONSUMPTIE
Welvaart van een maatschappij hangt af van de behoeftebevrediging van de leden van die samenleving
- Economische term is consumptie
- Diegene die consumeert, noemen we de consument
- De consument neemt beslissingen over wat en hoeveel hij consumeert
- De consument consumeert niet zijn volledige inkomen:
▪ Sparen is niet-consumeren, wanneer een gezin spaart, neemt zijn vermogen toe
▪ Vermogen= bestaat uit alle goederen en financiële middelen die een gezin bezit en
later kan gebruiken voor consumptie-uitgaven
▪ Sparen is uitgestelde consumptie (tijdsdimensie)
- De meeste consumptiegoederen verdwijnen door ze te gebruiken: Maaltijden,benzine of een
festivalticket
1
, - ‘Duurzame’ consumptiegoederen verslijten wel, maar worden niet onbruikbaar:
Kleding, woonhuizen, auto’s, elektronische apparaten, meubelen, huishoudelijke toestellen →
deze producten kunnen meermaals gebruikt worden
• Duurzaam consumptiegoed heeft een complex karakter, de aankoop van een auto heeft
bijvoorbeeld zowel een consumptie- als een spaarcomponent
PRODUCTIE, TOEGEVOEGDE WAARDE EN INKOMEN
Productie: omvat alle activiteiten waardoor goederen en diensten tot stand gebracht worden en op de
gepaste tijd en plaats ter beschikking worden gesteld aan consumenten.
- Productieproces is uiterst ingewikkeld: men begint bij land- en mijnbouwproducten en de
verwerking ervan tot halfafgewerkt en later afgewerkte goederen. Ook het vervoer, opslaan en
verhandelen van goederen.
- Productie kan ook bestaan uit voortbrengen van diensten:
• Persoonlijke diensten: kapper, dokter
• Diensten van de overheid: onderwijs, gerecht, regeling van het verkeer
Eenvoudig voorbeeld: een broodjeszaak
Grondstoffen en hulpstoffen verdwijnen volledig in het productieproces
Onderscheid kapitaal:
- Menselijk: vaardigheid en vakkennis van diegene die de broodjes belegt → wordt ook
geproduceerd door investeringen, zoals scholing. Kan ook depreciëren indien
vervangingsinvesteringen zoals bijscholing uitblijven
- Fysiek: toonbank, oven, ijskasten, kassa,…
Kapitaalgoederen: door de mens geproduceerde duurzame productiemiddelen. Deze inputs (vb. Oven)
worden niet volledig opgebruikt in het productieproces
Depreciatie/afschrijving: deel van het kapitaalgoed gaat verloren in het productieproces vb. Laptop die
“opgebruikt” is na 3 jaar
Investering: aankoop van een nieuw duurzaam kapitaalgoed
- Vervangingsinvesteringen: vervangt een bestaand kapitaalgoed
- Netto-investeringen: uitbreiding productiecapaciteit
- Bruto-investeringen: vervanginginvesteringen + netto-investeringen,
Als de investeringen gedurende een bepaalde periode gelijk zijn aan de depreciatie van de kapitaalstock
gedurende diezelfde periode, dan zijn alle investeringen dus vervangingsinvesteringen en blijft de
kpaitaalstock op peil. In het geval ze groter zijn dan de depreciatie, breidt de productiecapaciteit zich uit
en spreken we van een netto-investering
2
,Doel van productie: output realiseren op basis van lopende inputs die beter geschikt is voor
behoeftebevrediging of bruikbaar is in andere productieprocessen → belegd broodje is bijvoorbeeld beter
dan een onbelegd en ongebakken broodje
Waarde van output is groter dan totale waarde van lopende inputs (= bruto toegevoegde waarde)
Bruto toegevoegde waarde = netto toegevoegde waarde + afschrijvingen, het is de waarde die
productiefactoren arbeid en kapitaal toevoegen aan de grond- en hulpstoffen vb. Klant betaalt 3 euro voor
een broodje, som van de waarde van alle lopende inputs is 2 euro, dan is de bruto toegevoegde waarde 1
euro. Als we rekening houden met depreciatie (0,4 euro) dan bekomen we een netto toegevoegde waarde
van 0,6 euro
Netto toegevoegde waarde = vergoeding productiefactoren
- Identiteit: inkomen dat uitgekeerd wordt aan de verschillende productiefactoren is gelijk aan de
toegevoegde waarde
De output van veel productieprocessen is een lopende input van andere processen. Voorbeeld broodjeszaak:
ongebakken broodjes, plakjes ham zijn lopende inputs maar zijn outputs van de bakker en de slager
→ intermediaire goederen: outputs die andere bedrijven gebruiken als grond- of hulpstof, omdat deze in
andere goederen worden verwerkt, is het fout om alle geproduceerde goederen en diensten in rekening te
brengen wanneer we de output van de economie in haar geheel beschouwen → leidt tot dubbeltellingen,
enkel de geproduceerde finale goederen tellen dus mee
- Alternatief: optellen van de toegevoegde waarde, we brengen de intermediaire goederen niet in
rekening
Goederen kunnen voor zowel consumptie als productie worden gebruikt: groenten of fruit kunnen direct
worden geconsumeerd (consumptiegoederen). Ze kunnen ook worden verwerkt en dan zijn het
intermediaire goederen
ECONOMISCHE AGENTEN
Economische agenten: personen en instellingen die beslissingen nemen betreffende activiteiten als
productie, consumptie, maar ook aan- en verkoop van goederen en diensten, sparen, het toestaan of
opnemen van leningen,...
Drie soorten beslissingsnemers:
- Gezinnen: sociologische eenheden van natuurlijke personen waar het grootste deel van de
consumptieactiviteiten plaatsvindt. Gezinnen zijn ook eigenaar van productiefactoren arbeid en
kapitaal, ook gezinnen kunnen produceren, maakt niet uit dat die geproduceerde goederen niet
verhandeld worden
- Ondernemingen: juridische eenheden die het productieproces organiseren
- Overheid: centrale, regionale en lokale overheden.
• Bepaalt het wettelijk kader waarbinnen de private economische agenten kunnen opereren
• Maakt maatschappelijke keuzes en voert ze uit, deze beslissingen hebben gevolgen voor de
welvaart van een groot deel van de leven van de maatschappij tegelijk
• Productie van publieke goederen: zijn goederen en diensten die door hun aard niet of
onvoldoende aangeboden worden op de private markt, kosten worden gedekt via
belastingen.
• Wijziging inkomensverdeling: transfers: pensioen, kinderbijslag, werkloosheidsvergoeding is
een herverdeling van de elders geproduceerde toegevoegde waarde. Inkomensherverdeling
gebeurt hoofdzakelijk door belastingen en premies te heffen waarmee transfers uitgekeerd
kunnen worden
→ alle drie deze agenten kunnen zowel produceren als consumeren
3
, EEN KRINGLOOP
Gezinnen en consumenten enerzijds en producenten en ondernemingen anderzijds zijn geen synoniemen.
Gezinnen consumeren, maar zijn ook eigenaar van de productiefactoren. Ondernemingen produceren
consumptiegoederen, die de gezinnen kopen voor behoeftenbevrediging. De productiefactoren die de
ondernemingen gebruiken in hun productieproces, komen van de gezinnen
→ deze samenhang noemen we de economische kringloop
We illustreren dit aan de hand van een eenvoudige kringloop, zonder overheid
Gezinnen kunnen een inkomen verwerven indien ze hun arbeid of kapitaal aanbieden aan ondernemingen.
- Factormarkt: gezinnen als aanbieders, ondernemingen als vragers
- Outputmarkt: gezinnen als vragers, ondernemingen als aanbieders
Ondernemingen huren productiefactoren van de gezinnen, daarmee produceren ze goederen en diensten
die ze vervolgens verkopen
Inkomenscreatie tijdens productieproces → inkomensverdeling over de eigenaars vd productiefactoren
(gezinnen) → inkomensbesteding door gezinnen
Reële stroom: werknemer wordt voor zijn arbeid vergoed door middel van de output van het bedrijf
Geldstroom: kan aangewend worden voor alle geproduceerde goederen en diensten in de economie, geld
vermakkelijkt enkel de ruil
WELVAART EN ECONOMISCHE GROEI
VAN ARM NAAR WELVAREND
Groei is een recent fenomeen. In de 19e eeuw kende België nog hongersnoden, vandaag zijn we enorm rijk
en welvarend
4