Prof. Gert Storms TEW 1e bach (2020)
Hoofdstuk 0: het examen
40 meerkeuze vragen met steeds 4 antwoorden
- 1 correct antwoord
- 3 ‘afleiders’
Quotering: +1/3 of 0 of -1/3
- Redenering prof?
o Iemand die alles kent, verdient 40/40
o Iemand die niets kent verdient 0/40
➔ Stel: iemand gokt op elke vraag
o zonder bestraffing: 40 x (1/4 x 1) = 10/40
o met bestraffing: 40 x (1/4 x 1 + 3/4 x (-1/3)) = 0/40
- Rationele redenering?
o je kent het antwoord: 1 x 1 + 0 x (-1/3) = 1
o je kan 2 alternatieven uitschakelen: 1/2 x 1 + 1/2 x (-1/3) = 1/3 --> GOKKEN
o je kan 1 alternatief uitschakelen: 1/3 x 1 + 2/3 x (-1/3) = 1/9
o je kan geen alternatief uitschakelen: 1/4 x 1 + 3/4 x (-1/3) = 0
De kern-itemmethode van De Groot (punten op 40 omzetten in punten op 20)
1. Vóór het examen worden er een 10-tal cesuur vragen uitgekozen. Dit zijn 10 van de 40 examenvragen
die pijlen naar essentiële zaken die niet te moeilijk, niet te makkelijk en duidelijk zijn om uit te maken of
iemand verdient om te slagen of niet (geschikt voor ‘grensstudenten’)
2. Ná het examen wordt de moeilijkheidsgraad (= p-waarde) van alle cesuurvragen bepaald.
➔ p-waarde= percentage studenten die cesuurvragen juist heeft beantwoord
3. Op basis van 10 p-waarden wordt de gemiddelde p-waarde berekend
4. Dat gemiddelde is het percentage studenten dat verdient te slagen
5. Nagaan in de cumulatieve resultatenverdeling met welke uitslag op 40 deze p-waarde overeenkomt
vb.
6. Lineaire transformatie tekenen om punten om 20 af te lezen
Opmerking: Het kan zijn dat studenten minder dan de helft moeten halen op 40 om te kunnen slagen, maar het
kan ook zijn dat studenten meer dan de helft moeten halen op 40 om te kunnen slagen
, Prof. Gert Storms TEW 1e bach (2020)
Hoofdstuk 1: Wat is psychologie en wat is het niet?
~ Een hoofdstuk over waar psychologie over gaat en over hoe psychologen onderzoek verrichten (p. 49)
H. Roediger: ‘Psychologie is de wetenschappelijke studie v.d. mentale processen en v.h. gedrag’
P. Zimbardo: ‘Psychologie is de empirische studie (= op ervaring gebaseerd) v.h. gedrag en de mentale
processen’
What’s in a name?
‘Psychologie’ uit het dagelijks leven ≠ wetenschappelijke psychologie
➔ Wordt vaak onder- en overschat
Grote verscheidenheid van disciplines in de wetenschappelijke psychologie
➔ Wordt weergegeven door 48 divisies van de APA (= American Psychological Association, grootste
beroepsvereniging van psychologen ter wereld
Ook andere wetenschappen bestuderen het gedrag (economie, criminologie, sociologie…), maar vanuit een
ander gezichtspunt
Belang van kritisch denken
Uit onderzoek blijkt dat 40% tot 75% van de mensen geloof hecht aan verschijnselen als astrologie, grafologie,
telepathie, helderziendheid, toekomstvoorspellingen…
➔ Pseudowetenschap = elke poging om fenomenen uit de natuurlijke wereld te verklaren die niet
gebaseerd is op empirische observatie of op de wetenschappelijke methode
Ook binnen psychologie mensen die hier geloof aan hechten:
vb. D. Bem (= 1 v.d. bekendste sociaal psychologen) beweerde recent dat hij de mogelijkheid had om de
toekomst te voorspellen (computer – gordijnen – erotische scène)
MAAR: na ±100 jaar empirische studies nog steeds geen enkel betrouwbaar bewijs voor het bestaan van extra
sensory perception (= buitenzintuigelijke waarneming)
Freud en psychologie
‘Kent iemand psychologen?’ ‘Ja, Freud (en Jung)’
- Waren geen psychologen maar geneesheren
- Minder dan 10% van de APA-leden onderschrijven hun ideeën (ideeën van de psychoanalyse)
- Echte psychologen die onbekend zijn bij het grote publiek: Skinner, Hubel & Wiesel, Herbert Simon,
Kahneman & Tversky ➔ buiten Skinner allemaal Nobelprijswinnaars (in de economie/geneeskunde)
Het Freudprobleem = de associatie van psychologie met de psychoanalyse (Freuds methode van onderzoek =
afleiden van wetmatigheden uit klinische gevalstudies ➔ niet representatief voor gangbare psychologische
onderzoeksmethoden)
Methodologische eisen voor wetenschappelijk onderzoek
Belangrijke kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
1) Systematisch empirisme
- Wetenschappelijke kennis wordt verzameld door systematisch empirisme = het systematisch
waarnemen van de werkelijkheid
- Geen gezagsargumenten voor wetenschappelijke kennis
- Gebrek aan systematisch empirisme kan leiden tot wetenschappelijke dwalingen:
vb. Benjamin Rush: gele koorts epidemie kon genezen worden door aderlatingen
vb. Poppers: kritiek op Freuds psycho-analyse want de basisideeën waren afgeleid uit therapiesessie
met een beperkt aantal patiënten
, Prof. Gert Storms TEW 1e bach (2020)
2) Publiek verifieerbare kennis
- Kennis moet repliceerbaar zijn m.a.w. zelfde procedure ➔ zelfde observatie = zelfde resultaten
- Peer review als controle: voor publicatie worden bevindingen eerst anoniem beoordeeld door
collega’s
3) Toetsbare theorieën
- Falsifieerbaarheid: het moet mogelijk zijn om aan te tonen dat een uitspraak foutief is
- Wat wel of niet onderzoekbaar is, kan variëren doorheen de tijd
vb. Probleem voor psychoanalyse: werkt voortdurend met post hoc verklaringen = verklaringen die
bedacht zijn na het bekijken van de onderzoeksresultaten
vb. Nixons Oeidpale drang naar falen: Hoe zou Nixon gestorven zijn voor het Watergateschandaal?
vb. Syndroom van Gilles de la Tourette: mensen vertonen oncontroleerbare tics, grommen en
vocalisaties
Het vijfstapsproces van de wetenschappelijke methode:
1) a. Hypothese ontwikkelen
b. Verschillende variabelen uit hypothese operationeel definiëren
vb. Methode A werkt beter dan methode B om kinderen te leren lezen
vb. 30 kinderen leren lezen met methode A en 30 met methode B, op het einde v.h. jaar leestest om te
kijken hoeveel fouten ze lezen en hoe snel ze lezen
➔ Operationele definities: exacte procedures om experimentele condities en metingen van resultaten
vast te leggen
2) Gecontroleerde test toepassen
- Onafhankelijke variabele: de variabele die door de onderzoeker gemanipuleerd wordt
vb. Methode A vs. methode B
vb. kinderen op school in Broechem krijgen methode A en in Emblem methode B (geen randomisatie)
➔ Randomisatie: enkel gebruik maken van toeval voor het vastleggen van de aanbiedingsvolgorde van
de stimuli of toewijzen van proefpersonen aan condities
3) Objectieve gegevens verzamelen
- Gegevens (data): informatie verzameld door de onderzoeker voor het testen van de hypothese
- Afhankelijke variabele: het gemeten resultaat van een studie; de responsen van deelnemers in een
studie
vb. hoeveel fouten ze lezen en hoe snel ze lezen = afhankelijke variabelen
4) Analyseren van resultaten
- Gebaseerd op statistische analyse van de resultaten: aanhouden of verwerpen v.d. hypothese
5) Publiceren, bekritiseren en repliceren van de resultaten
Conclusie: Doel wetenschappelijke methode? Effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele
nagaan
Types van wetenschappelijk psychologisch onderzoek = onderzoeksmethoden:
0) Naturalistische observatie = 1ste stap in een meer gecontroleerd onderzoek
- Een observatiestudie in de natuurlijke situatie
- Opgepast: mensen/dieren kunnen hun gedrag wijziging wanneer ze weten dat ze geobserveerd
worden
vb. Ik merk dat kinderen in buurt die veel TV kijken waarin geweld voorkomt, veel ruzie maken
➔ Is er een verband tussen kijken naar geweld op TV en zelf geweld plegen/agressief gedrag?
, Prof. Gert Storms TEW 1e bach (2020)
1) Gevalstudies = casestudies
- Zeer uitvoerige studie van 1 persoon of 1 geval (omdat er vaak maar 1 is)
- Gebruikt door Freud om psychoanalyse te ontwikkelen: beperkt aantal patiënten zeer gedetailleerd
onderzocht
- Veelgebruikt in neuropsychologie
- Opgepast: getuigenisverklaringen over het effect van een bepaalde behandeling zijn vaak zeer
onbetrouwbaar (vb. placebo-effect) + veralgemening naar iedereen is niet gegarandeerd
vb. uit 1 geval, 1ste patiënte Anna O, heeft Freud allerlei wetmatigheden afgeleid over de mensheid in z’n
geheel
vb. Australische spoorwerker krijgt metalen staaf door hersenen en blijft leven, maar karakter en gedrag
verandert volledig
2) Interview
- Directe bevraging van respondenten
- Opgepast: neutraliteit van degene die interviewt is belangrijk + niet sterk genoeg om
causaliteit/oorzakelijkheid aan te tonen
vb. bij 1500 jongeren die men bestudeerd heeft in de VS via interviews blijkt er een duidelijk verband te zijn
tussen kijken naar geweld op TV en agressief gedrag ➔ het kan zijn dat ze zich agressiever gedragen omdat
ze meer geweld zien op TV, maar het kan ook omgekeerd zijn, namelijk dat jongeren die zich agressief
gedragen meer kijken naar geweld op TV
3) Survey
- Verzamelen van een steekproef van opinies over een onderwerp (op systematische manier),
waarna er een besluit wordt getrokken voor heel de populatie
- Opgepast: steekproef moet voldoende groot + representatief voor de populatie zijn
vb. Humo doet geregeld enquêtes over seks, liefde & relaties en moet dit goed aanpakken
vb. Presidentskandidaten Truman vs. Dewey in VS: krant deed survey voor verkiezingen waaruit bleek dat
Dewey zou winnen, maar Truman won ➔ krant had voldoende mensen opgebeld, maar enkel ‘rijkeren’
konden zich een telefoon permitteren + in VS: verband tussen rijkdom burgers en de partij waarop ze
stemmen
4) Psychologische tests
- Meten van allerlei variabelen: intelligentie, persoonlijkheid, attitudes…
a. Cognitieve test vs. persoonlijkheids- en attitudetest
o Cognitieve tests (schoolvorderingen en intelligentietests) (beter)
vb. leerachterstand door lockdown van kinderen v.h. 6de leerjaar uit minder bedeelde gezinnen
is veel groter dan verwacht
o Persoonlijkheids- en attitudetests (vragenlijsten en projectieve tests/technieken) (minder
goed)
➔ Redenering: door een zeer vage stimulus te geven aan proefpersoon en er vragen bij stellen, weet je
dat alles wat persoon zegt uit zichzelf komt en zegt iets over zichzelf
➔ Kritiek: Kan je er werkelijk iets uit leren over persoon zelf? Kan de psycholoog dat dan nog eens
interpreteren op juiste manier (m.a.w. zonder iets van zichzelf erin te leggen)?
o vb. Rorschachtest: inkt uitkappen op blad, symmetrisch vouwen en vlek gebruiken als vage
stimulus
o vb. TAT-test (Thematische apperceptietest): ‘Wat gebeurt hier? Wat is eraan voorafgegaan? Hoe
gaat het verder?’
o vb. Szondi-test: 8 foto’s van ofwel psychiatrische patiënten ofwel criminelen: 2 meest
sympathieke + 2 minst sympathieke mensen uitkiezen
b. Individuele test vs. collectieve test
o vb. meest gebruikt: Raven’s Progressive Matrices: minimale instructies vereist
, Prof. Gert Storms TEW 1e bach (2020)
c. Wanneer is test goed?
3 belangrijke kwaliteitseisen voor een test:
o Standaardisatie: ‘Hoe moet ik precies meten?’
= test moet altijd op dezelfde manier worden afgenomen
o Betrouwbaarheid: ‘Hoe precies kan ik meten?
= test moet zo sterk mogelijk correleren met zichzelf (= zo nauwkeurig mogelijk zijn en het
meetresultaat varieert niet doorheen de tijd)
➔ Uitgedrukt met getal tussen 0 en 1 (laag-hoog)
o Validiteitseis: ‘Meet de test wat men beoogt te meten?’
= test moet zo sterk mogelijk correleren met criterium
Opgepast: Test kan betrouwbaar zijn en niet valide MAAR als test valide is, moet die ook betrouwbaar zijn
= test kan nauwkeurig meten, maar iets anders dan ik bedoel MAAR als een test meet wat ik bedoel, moet die
ook nauwkeurig zijn (anders kan die niet meten wat ik bedoel)
5) Correlationeel onderzoek
- Men doet een steekproef, noteert karakteristieken van elk onderdeel en gaat na of er een verband
is tussen deze karakteristieken
- Correlatiecoëfficiënt (= r) geeft de mate weer waarin er een rechtlijnig verband bestaat tussen 2 of
meer variabelen (met -1.0 ≤ r ≤ +1.0)
- Beperkt tot het beschrijven van bestaande toestand, namelijk het verband tussen 2 variabelen en
toont geen causaal verband aan
o r = +1.0 ➔ perfect lineair verband (alle punten op 1 rechte die stijgt)
▪ Waarde van de ene variabele kan perfect voorspeld worden gegeven de waarde van
de andere variabele
▪ Hoe hoger de ene waarde, hoe hoger de andere waarde
o r = -1.0 ➔ perfect omgekeerd lineair verband (alle punten op 1 rechte die daalt)
▪ Waarde van de ene variabele kan perfect voorspeld worden gegeven de waarde van
de andere variabele
▪ Hoe hoger de ene waarde, hoe lager de andere waarde
o r = 0 ➔ geen (rechtlijnig) verband
▪ Waarde van de en variabele bevat geen informatie over de waarde van de andere
variabele
- Opgepast: Het is mogelijk dat 2 variabelen correleren, maar dat geen 1 van de 2 variabelen
oorzakelijk inwerkt op de andere ➔ derde variabele zou een oorzakelijk effect kunnen hebben op
beide variabelen (die onderling weinig met elkaar te maken hebben)
vb. K. Pearson: TBC en erfelijkheid
o 2 variabelen correleren: (TBC en ouders) en (TBC en kinderen)
o Correlatie tussen ouders en kinderen heeft niks met erfelijkheid te maken, maar
veroorzaakt door omgevingsinvloeden (ouders en kinderen bevinden zich in éénzelfde
milieu)
vb. tienerzwangerschappen in Taiwan en aantal elektrische apparaten
o 2 variabelen correleren maar de 3e variabele, namelijk levensstandaard, is het oorzakelijk
effect
- Opgepast 2.0: Een correlationeel verband toont NOOIT een causaal verband aan
vb. dyslexie en oogbewegingen
6) Experimentele methode = ‘koninginnenmethode’
- Onderzoeker creëert een situatie die gecontroleerde observatie toelaat = onderzoeker
manipuleert de werkelijkheid
o Stap 1: Representatieve steekproef wordt op een zuiver toevallige manier in twee (of meer)
groepen verdeeld
o Stap 2: Beide groepen krijgen een behandeling die enkel verschilt in het systematisch
manipuleren van één (of meerder) kritische variabele(n)
o Resultaat: Indien resultaten systematisch verschillen, kunnen deze verschillen enkel
toegeschreven worden aan de gemanipuleerde variabele(n)
, Prof. Gert Storms TEW 1e bach (2020)
- DOEL = causaliteit te achterhalen
- Opmerking: onafhankelijke variabele = gemanipuleerde variabele
afhankelijke variabele = variabele waarop de onafhankelijke variabele een mogelijk
effect heeft
- Een goed experiment heeft een hoge interne en externe validiteit:
o Interne validiteit: experiment is foutloos opgezet en uitgevoerd
▪ Dubbelblind experiment: onderzoeksleider kent de specifieke predicties niet
o Externe (of ecologische) validiteit: resultaten van het experiment kunnen veralgemeend
worden naar situaties buiten het laboratorium, in het degelijks leven
5 exemplarische voorbeelden van onderzoeksmethoden
Gevalstudie (E. Warrington)
1984: vier patiënten met hersenvliesontsteking veroorzaakt door herpes simplex hebben moeilijkheden met taal
- Zeer slecht op vlak van dieren en planten
- Zeer goed op vlak van artefacten (door mens gemaakt)
1987: één patiënt met volledig omgekeerd ziektebeeld
- Zeer goed op vlak van dieren en planten
- Zeer slecht op vlak van artefacten
Hypothese?
- 2 soorten informatie hebben verschillende centrale kenisstructuren
o Artefacten: functioneel
o Natural kinds: perceptueel (= zintuigelijk)
Verder onderzoek?
- Vier patiënten
o Zeer slecht op vlak van dieren en planten OOK zeer slecht op vlak van muziekinstrumenten
o Zeer goed op vlak van artefacten OOK zeer goed op vlak van lichaamsdelen
- Één patiënt
o Zeer goed op vlak van dieren en planten OOK zeer goed op vlak van muziekinstrumenten
o Zeer slecht op vlak van artefacten OOK zeer slecht op vlak van lichaamsdelen
Conclusie?
- Hypothese Warrington bevestigd want:
o Lichaamsdelen = functioneel
o Muziekinstrumenten = perceptueel
➔ Beide bronnen van informatie worden functioneel afhankelijk van elkaar bewaard in het geheugen
Correlationele studie (W. Claeys)
5 persoonlijkheidstrekken = The Big Five
- extraversie/introversie
- vriendelijkheid
- gewetensvolheid
- neuroticisme
- algemene cultuur
Hoe beste voorspelling van concreet gedrag maken?
- 3 zelfrapporteringsmethodes
a. ‘Klassieke’ persoonlijkheidsvragenlijst (14 vragen met zevenpuntenschaal)
b. Vrije zelfbeschrijving (‘beschrijf jezelf zo volledig mogelijk a.d.h.v. 10 adjectieven’)
c. Één-itemmethode (‘hoe … bent u?’)
- Criteriumgegevens (= datgene dat de onderzoeker wil voorspellen):
o 5 gedragingen per trek, toegepast op verschillende situaties (‘thuis onmiddellijk opstaan bij
wakker worden’…)
o Ingevuld door 3 personen: vader + moeder + vriend
, Prof. Gert Storms TEW 1e bach (2020)
Resultaten?
- Intercorrelatie tussen 3 zelfrapporteringsmethodes: tussen .50 en .70 ongeacht gebruikte methode
- Correlatie tussen zelfrapporteringsmethodes en gedragscriteria
o Tussen .15 en .30, ongeacht gebruikte methode (geen van de drie methodes levert duidelijk
hogere correlaties met de gedragsscores op dan de andere twee)
o Slechts 2.25 tot 9% variantie verklaard (= vragenlijsten zijn in staat o slechts dit percentage
van de variabiliteit in de gedragsscores te voorspellen op basis van de resultaten van de
zelfbevragingen)
- Validiteit v.d. 3 methoden is het hoogst indien de vrij zelfbeschrijving eerst wordt afgenomen (=
logisch want eerst dwingen tot nadenken)
- Ons gedrag is weinig stabiel doorheen de tijd en in verschillende situaties
Correlationele studie (Kuppers)
William James (1902): heel ons leven staat in het teken van streven naar geluksgevoel
Twee componenten aan geluksgevoel:
- Cognitieve component: cognitieve evaluatie van algemene levenstevredenheid
- Affectieve component: positieve emoties en negatieve emoties
➔ Hoe hangen 2 componenten samen?
Experiment?
- 10000 proefpersonen uit 46 landen (elk werelddeel) waarvan 90% tussen 18 en 27j, 2% jonger, 8%
ouder
- Algemene levenstevredenheid
o 5 vragen (‘als ik mijn leven opnieuw zou mogen beginnen, zou ik bijna niets veranderen’…)
op zevenpuntenschaal
- Emoties
o 14 emoties op negenpuntenschaal (6 pos. + 8 neg.): hoe frequent ervaren afgelopen week?
- 2 bijkomende indices per land
o Individualisme vs. collectivisme
o Overleven vs. zelfexpressie (welvaart)
Resultaten?
- Algemene levenstevredenheid
o Hangt op positieve manier samen met de frequentie van het ervaren van positieve emoties
o Hangt op negatieve manier samen met de frequentie van het ervaren van negatieve
emoties
MAAR
- Negatieve emoties
o Sterker effect in landen met individualisme
o Zwakker effect in landen met collectivisme
- Positieve emoties
o Sterker effect in landen met hoge zelfexpressie
o Zwakker effect in landen met lage zelfexpressie (overleven)
Conclusie?
➔ Positieve emoties worden universeel als wenselijk en negatieve emoties als onwenselijk ervaren, maar
levenstevredenheid wordt ook gekleurd door culturele waarden
Experimentele studie
Empathisch vermogen van mannen en vrouwen nagaan:
- Stereotype vrouw: beter in aanvoelen van gedachten en gevoelens van anderen dan man
- Stereotype man: actiegericht, moeilijk in ‘lezen’ van anderen…
➔ Misschien is zwakkere empathie gewoon het resultaat van zwakkere motivatie (empathie is misschien
minder belangrijk voor het zelfconcept van mannen)?