DE GLOBALE ECONOMIE
Simon Kuhn
HOOFDSTUK 18. MACRO-ECONOMISCHE ANALYSE
INLEIDING
De macro-economie verkrijgt men niet door louter een optelsom te maken van de micro-economische
activiteiten. Volgende redenen verklaren waarom het geheel meer inhoudt dan de som van de delen:
1. verband tussen de markten van finale goederen en markten van productiefactoren
→ veranderingen in de ene markt, brengen veranderingen teweeg in de andere markt
⇒ wet van Say (paragraaf 1)
2. het gebruik van geld speelt een grotere rol op macro-economisch vlak
→ ontregelingen van de geldstroom kunnen desastreuze effecten hebben op de wereldmarkt
⇒ paragraaf 2
3. over verschillende markten heen is een informatie- en coördinatieprobleem onvermijdelijk
→ de macro-economische analyse bestudeert ook de negatieve impact van deze aspecten
⇒ paragraaf 3
1. ECONOMISCHE KRINGLOOP & WET VAN SAY
De macro-economische analyse probeert te begrijpen hoe de som van transacties over verschillende
markten heen samen evolueert en verandert. We nemen aan dat er N verschillende goederen en
diensten worden aangeboden:
Toch is macro-economie meer dan de optelsom van de hoeveelheden met hun prijzen
ONDERZIJDE = bestedingszijde (door consument)
→ bedrijven verkopen producten aan consumenten
→ totale opbrengst over alle markten heen: P Q
BOVENZIJDE = inkomenszijde (voor consument)
→ consumenten verkopen hun productiefactoren (arbeid / kapitaal)
en worden vergoed met lonen of dividenden
De totale opbrengsten worden zo integraal uitbetaald aan de
consumenten → samenhang tussen productie en inkomen
⇒ terugkoppelmechanismen
Omdat productie vanzelf tot een vraag naar goederen en diensten leidt, geldt de Wet van Say:
"Elk aanbod creëert zijn eigen vraag" waaruit 2 inzichten af te leiden zijn:
1. in de macro-analyse zijn er terugkoppelmechanismen die afwezig zijn in de micro-economie
2. het klassieke "evenwichtsdenken" werkt niet wanneer consumenten ook sparen
m.a.w. volgens de wet van Say is sparen niet mogelijk
Opmerkingen:
1) Sparen zorgt voor een "spaarlek" omdat er minder wordt uitgegeven en dus minder inkomen
wordt gecreëerd waardoor men minder kan sparen (cfr. infra)
2) De micro-economische analyse is te beperkt op macro-economisch vlak:
Stel P ↑ dan zal Q niet noodzakelijk helemaal afnemen want:
P ↑ → inkomen ↑ → koopkracht ↑ → gevraagde hoeveelheid ↑ op korte termijn
,2. HET BELANG VAN GELD
Alle transacties die plaatsgrijpen in de markten van finale goederen en diensten en in de markten van
productiefactoren maken gebruik van een algemeen ruilmiddel: geld.
In de micro-economische analyse kunnen we ervan uitgaan dat, omdat de
geldstroom en de reële stroom dezelfde onderliggende realiteit weergeven,
geld neutraal is. Met andere woorden, geld heeft geen effect op de economische
kringloop (factor- en goederenmarkt)
In de macro-economie interpreteren we het nieuwe inzicht dat
geld NIET neutraal is en wel degelijk effecten heeft op reële grootheden.
- M (= hoeveelheid geld) en P (= som van prijzen, BBP-deflator) zijn voorraadvariabelen en zijn
dus gemeten op één bepaald tijdstip.
- Q (= som van hoeveelheden, reëel BBP) en V (= omloopsnelheid van geld) zijn
stroomvariabelen en zijn dus gemeten over een bepaald tijdsinterval
⇒ PQ = MV (identiteit van Fisher)
⇒ de nominale waarde van de stroom van goederen en diensten op elk ogenblik moet gelijk zijn aan
de geldstroom die gebruikt wordt om deze transacties mogelijk te maken
3. INFORMATIE- EN COÖRDINATIEPROBLEMEN
Bij volmaakte mededinging:
het prijsmechanisme coördineert de markt bij bv. een vraagoverschot door de prijs
te doen stijgen en de gevraagde hoeveelheid te verlagen.
In de werkelijkheid:
informatieproblemen bij onvolmaakte mededinging zorgen ervoor dat het
coördinatiemechanisme vaak niet perfect functioneert.
VOORBEELD 1: INVESTERINGEN
Bij een onzekerheid tijdens het investeren kijken veel bedrijven naar hun directe concurrentie.
Als die investeren, zal de volgende onderneming volgen en stijgt de productie
→ optimisten worden bevestigd in hun optimisme ⇒ investeringsboom
Hetzelfde kan ook in tegengestelde richting gebeuren wanneer één bedrijf de productie terugschroeft
en de rest volgt → pessimisten worden bevestigd in hun pessimisme ⇒ investeringsbust
Kortom, informatieproblemen resulteren in coördinatieproblemen.
→ cyclische bewegingen in de productie (vlagen van optimisme en pessimisme)
→ Keynes: Animal Spirits want bedrijven/investeerders kijken naar elkaar (= bandwagon effect)
VOORBEELD 2: SPAARDERS
Stel dat men meer wil sparen:
→ vraag (= consumptie) neemt af
→ aanbod (= productie) neemt af
→ inkomen neemt af (want aanbod → totale opbrengst = inkomensverdeling)
→ men kan minder sparen!
De individuele spaarder houdt geen rekening met collectieve effect van "meer willen sparen".
Kortom, individuele rationaliteit kan leiden tot negatieve collectieve uitkomsten.
→ Keynes: spaarparadox
,VAN KEYNES NAAR DE KLASSIEKEN EN TERUG
KLASSIEKEN
→ Adam Smith, Thomas Malthus, Ricardo,...
→ evenwichtsbenadering (Wet van Say)
MAAR waarom geen evenwichtsherstel tijdens de Grote Depressie?
KEYNESIANEN
→ Keynes, Hicks,...
→ onevenwichtsbenadering (door marktimperfecties)
→ marktmechanisme stimuleren met beleidsbeslissingen (budgettair)
MONETARISTEN
→ monetair beleid is efficiënter dan het budgettair beleid
NIEUW-KLASSIEKEN
→ Robert Lucas, Thomas Sargent, Finn Kydland, Edward Prescott,...
- Terug naar klassieke evenwichtsdenken
- Goed functionerende markten (micro-economische onderbouwing)
→ Resultaat: Real Business cycle (RBC) theorie (jaren 80)
HOOFDSTUK 19. DE NATIONALE REKENINGEN
BRUTO BINNENLANDS PRODUCT
Bruto Binnenlands Product = de totale waarde van wat er binnen een economie gedurende een
bepaalde periode geproduceerd wordt.
→ slaat op finale goederen
→ maatstaf voor economische gezondheid en activiteit
BRUTO: er wordt geen rekening gehouden met depreciatie van de kapitaalstock
⇔ Netto Binnenlands Product
BINNENLANDS: bbp is een territoriaal concept
→ het gaat om wat binnen bepaalde geografische grenzen wordt geproduceerd
⇔ Bruto Nationaal Product slaat eerder op de inwoners dan het territorium
zo zal een Belg die in Nederland werkt het BBP van Nederland en het BNP van België
beïnvloeden, maar niet andersom.
PRODUCT: bbp meet de creatie van "toegevoegde waarde" tijdens het productieproces
→ productie = besteding = inkomen = toegevoegde waarde
Monetaire benadering?
- bbp bevat uiteenlopende goederen en diensten (staal, bananen,...)
- het is niet ideaal en zelfs onmogelijk om verschillende fysieke eenheden bij elkaar op te tellen
⇒ alle goederen / diensten uitgedrukt met de marktprijs
Finale goederen?
- intermediaire goederen: goederen die dienen als input bij de productie van andere goederen
- moesten we intermediaire goederen optellen krijgen we dubbeltellingen
⇒ bij de berekening van het bbp maken we enkel gebruik van finale goederen
Export en import?
- export: altijd finale goederen want er wordt geen waarde meer toegevoegd in ons land
- import: soms finale goederen, soms intermediaire goederen → aftrekken van bbp
,Het bbp berekenen kan vanuit 3 perspectieven. De uiteindelijke uitkomst moet uiteraard idem zijn.
1) productiebenadering
→ produceren = creëren van toegevoegde waarde = "oorsprong van het bbp"
⇒ som van alle toegevoegde waarden binnen dezelfde economie (territoriaal)
2) inkomensbenadering
→ toegevoegde waarde = inkomen
⇒ "verdeling" van de toegevoegde waarde over de productiefactoren
3) bestedingsbenadering
→ inkomen = mogelijkheid tot consumptie
⇒ som van marktwaarden van alle finale goederen + waarde export - waarde import
PRODUCTIEBENADERING
= som van omzet van alle ondernemingen (PQ)
+ voorraadwijzigingen → we meten de totale productie, niet de verkoop
- waarde van lopende inputs en intermediaire goederen / diensten
(+ toegevoegde waarde van de overheid + kadastraal inkomen)
Opmerkingen:
1) Het bbp zou gelijk zijn aan de totale winst als alle productie verkocht zou worden.
2) bbp = som van alle bruto toegevoegde waarden in dezelfde economie
3) De productiebenadering omvat ook de toegevoegde waarde van alle niet-verkochte goederen
Toegevoegde waarde van de overheid?
Publieke goederen worden per definitie niet verkocht → er bestaat geen marktprijs voor
→ de overheid realiseert geen exploitatie-overschot (geen "winst" naast de vergoeding voor arbeid)
→ benadering van publieke goederen aan kostprijs
⇒ toegevoegde waarde door de overheid = lonen die de overheid uitkeert (politie,...)
Uitkeringen (pensioenen, kinderbijslag,...) zijn transfers en zijn slechts een herverdeling van elders
gecreëerde toegevoegde waarde. Dus net alle overheidsuitgaven dragen bij tot het BBP.
Toegevoegde waarde van het gezin?
- groenten kweken, kinderen opvoeden,... → wordt opnieuw niet verkocht op een markt
- geen mogelijkheid om lonen uit te keren → huiselijke productie wordt amper opgenomen in het bbp
- uitzondering: kadastraal inkomen
Verder is het bbp een sterk concept, maar in de realiteit wel chaotisch:
- zwartwerk en andere illegale praktijken worden niet opgenomen in het bbp
- dubbeltarieven
- overheidsproductie en huiselijke productie wordt niet correct gereflecteerd door het bbp
⇒ De productiebenadering van het bbp ( BBPprod ) berekent dus de binnenlandse productie als de
totale bruto toegevoegde waarde gerealiseerd binnen de verschillende ondernemingen, door de
overheid en (in zéér beperkte mate) door de gezinnen.
EVOLUTIE VAN HET BBP
In Europa en België:
- bijdrage van landbouw is verwaarloosbaar
- vooral diensten worden belangrijker
Azië en China:
- geen desindustrialisering (groot belang aan
landbouw en industrie)
,INKOMENSBENADERING
In een productieproces kan alleen waarde worden toegevoegd aan de intermediaire inputs door het
inzetten van productiefactoren arbeid en kapitaal.
De gerealiseerde toegevoegde waarde wordt verdeeld over de eigenaars van de productiefactoren.
⇒ optellen van de uitgekeerde factorvergoedingen = tweede manier om bbp te berekenen.
BBPink = Yarb + Yven + Tind
- Yarb = inkomen uit arbeid → factorvergoeding over eigenaars van arbeid (werknemers)
- Tind = netto indirecte belastingen = bruto indirecte belastingen - subsidies
→ marktprijzen bevatten indirecte accijnzen die niet uitgekeerd worden
maar wel deel uitmaken van de toegevoegde waarde
- Yven = bruto-exploitatieoverschot + gemengd inkomen
→ bruto: depreciatie wordt bij het bbp niet in rekening gebracht
→ exploitatieoverschot: vermogensinkomens (interesten & dividenden)
→ gemengd inkomen: wanneer onderscheid L & K niet gemaakt kan worden
Opmerkingen:
1) Het bruto-exploitatieoverschot wordt volledig gerealiseerd door bedrijven want overheden kunnen
per definitie geen exploitatieoverschot teweeg brengen.
2) bbp tegen marktprijzen =/= uitgekeerde factorvergoedingen (indirecte belastingen zijn cruciaal)
BESTEDINGSBENADERING
We kunnen het bbp ook uit het perspectief van consumptie bekijken.
→ om dubbeltellingen te vermijden: enkel finale goederen
→ finale goederen kunnen opgesplitst worden in consumptiegoederen en investeringsgoederen
+ consumptie van gezinnen: C (private consumptie)
+ consumptie van de overheid: G (=/= totale toegevoegde waarde van overheidsproductie)
+ investeringen: I (voornamelijk bedrijven en overheid, maar ook consumenten met bv. huizen)
⇒ C + G + I = bruto binnenlandse vraag / absorptie
+ export naar het buitenland: E
- import uit het buitenland: Z
⇒ BBP - E + Z = C + G + I (want binnenlandse absorptie omvat eigenlijk al E en Z)
⇒ BBPbest = C + G + I + E - Z
Opmerkingen:
1) Sommige investeringsgoederen (auto, meubilair,..) worden als consumptiegoed tot C gerekend
2) G consumeert haar eigen output, maar niet de geproduceerde investeringsgoederen
3) Transfers zijn herverdelingen van de toegevoegde waarde, maar geen creatie
4) Investeringen: - vaste kapitaalvorming ("de" investering zoals wij dat kennen)
- voorraadvorming (voorraadoverschot is ook een soort investering)
5) Inetto = Ibruto - Depreciatie
6) Het niveau van netto-export zegt niets over de grootte van de handelsbalans
→ import/export-ratio van totaal BBP is meer betekenisvol
7) NBP = BBP - Dep. = C + G + Inetto + E - Z
C: 50 - 60% ⇒ gezinsconsumptie is enorm belangrijk in de Belgische economie
G: 15 - 25% ⇒ toename tijdens recessie in 2009
I: 20 - 30% ⇒ afname tijden recessie in 2009
E-Z: laag percentage, af en toe een handelstekort
1982: devaluatie van de Belgische frank → grotere export van België uit
We zien ook dat import/export-ratio een goede indicator is van de openheid van een economie ⇒ hoe
kleiner het grondgebied, hoe opener de economie
, We kunnen besluiten dat:
→ toegevoegde waarde = inkomen = besteding
→ BBP prod = BBP ink = BBP best
HET NATIONAAL INKOMEN
Nationaal inkomen: totaal verdiende inkomen van een bepaald land in een bepaalde periode.
Nationaal: in tegenstelling tot het territoriale concept bij BBP, wordt het NI berekend op basis
van de nationaliteit.
→ een "Belg" wordt algemeen gezien als iemand die bed & keukentafel in België heeft staan
NATIONAAL INKOMEN
- Inwoners krijgen ook factorvergoedingen van factoren die ze inzetten in het buitenland
- Inwoners ontvangen soms ook transfers van buiten de landsgrenzen
- Een deel van het binnenlandse inkomen stroomt soms naar het buitenland
⇒ nood aan een begrip dat deze uitzonderingen omvat:
→ bruto nationaal inkomen (bni)
→ netto nationaal inkomen (nni)
→ netto nationaal beschikbaar inkomen (nnbi)
Voorbeelden:
1) loon van inwoner Amsterdam die in Antwerpen werkt:
→ invloed op Belgisch BBP en Nederlands BNI
2) dividenden van Microsoft aan Belgische aandeelhouders:
→ invloed op Belgisch BNI maar niet op Belgisch BBP
1. Bruto Nationaal Inkomen
BNI = Bruto Binnenlands Product (BBP)
+ instroom van factorvergoedingen uit het buitenland (FIBin)
- uitstroom van factorvergoedingen naar het buitenland (FIBuit)
BNI = BBP + (FIBin - FIBuit)
= BBP + NFIB
met NFIB = netto factorinkomens
Afhankelijk van de relatieve grootte van inkomende en uitgaande factorinkomens, kan het netto
factorinkomen positief of negatief zijn.
→ België heeft een NFIB van 0,2 ⇒ bbp is bijna gelijk aan bni
→ Luxemburg heeft een NFIB van -44,1 ⇒ grote uitstroom van geld naar het buitenland
→ Japan heeft een NFIB van 4,0 ⇒ grote instroom van geld uit het buitenland
Concreet: BBP > BNI ⇒ NFIB < 0 ⇒ buitenlandse investeerders, inkomende arbeid
BBP < BNI ⇒ NFIB > 0 ⇒ buitenlandse investeringen, uitgaande arbeid
2. Netto Nationaal Inkomen
NNI = BNI - Dep.
= BBP + NFIB - Dep.