BIJBELVERHALEN
OT
In ballingschap - Jeruzalem: soldaten van ver land marcheren door de poort
- Het volk moet in ballingschap à Die mannen wil hier nu de baas
zijn dus wij moeten naar het land van de soldaten (Babylonië)
- Het bestuur van de stad, de rijke mensen, iedereen die kan lezen
en schrijven moet in ballingschap. Ook de dienaren van de
tempel, priesters en muzikanten.
- Enkel boeren en werklui blijven hier om als slaven het land te
bebouwen en om voor de koning van de soldaten te werken.
- In Babylonië: 2 grote rivieren, tien keer zo breed als de Jordaan.
(Tigris en Eufraat)
- Zouden ze ooit nog terugkeren naar Jeruzalem?
Jakobs droom - Jabbok= rivier waardoor ze moesten trekken. Ooit had Jakob hier
ook door getrokken ook op weg naar Babylonië (het land tussen
de twee grote rivieren)
- Omdat Judith en Tobias niet kunnen slapen vertelt oom Ben over
Jakob en hoe hij moest vluchten naar daar omdat hij ruzie had
met zijn broer Esau. Jakob had een droom: hij zag een traptoren
die de hemel raakte, engelen stegen langs de trap omhoog en
daalden erlangs af.
In Babylonië - Lange barre tocht, mochten geen sabbat vieren van de soldaten
- Tuinen op de hellingen van de heuvels: vol bloemen (de
Babyloniërs hadden water genoeg à 2brede rivieren stroomden
door het land: Tigris & Eufraat)
- In de stad Babel stond tempel van de god Marduk, prachtig
gebouw met hoog oprijzende trappentoren zoals in Jakobs droom
- De ballingen uit Israël mochten samen wonen, huizen van leem,
kregen stuk land om geiten op te laten grazen + groenten
verbouwen.
- Oom Ben’s sabbatlamp ging stuk, heilige boeken, en vaders lier
niet.
De toren van Babel - Oom Ben leest boeken uit de tempel, Tobias vindt dat: wooww
- Vader heeft Oom Ben’s sabbatlamp gemaakt
- Tobias vraagt nu aan oom Ben waarom hij de toren van de
Marduktempel te hoog vindt. Oom Ben legt het uit met een
verhaal:
- Lang geleden woonden alle mensen v.d. wereld bij elkaar,
dezelfde taal. Ze gingen een grote stad bouwen met een toren die
1
, met zijn top de hemel reikt, Babel zal onze stad heten = Poort van
God.
- Ze hadden het hoog in de bol, ze dachten dat ze zelf God waren
- God zag ze die toren bouwen en ging dichterbij kijken. Hij
geloofde niet dat het goed was dat al die mensen daar op een
kluitje zaten en in 1 taal al die gekke dingen verzinnen. Hij ging
hun taal verwarren, zodat ze elkaar niet meer verstonden. Hij ging
ze ook over de aarde verspreiden.
- Zo hielden ze op met bouwen, verlieten de stad en zwermden in
groepjes naar alle kanten.
- Babel in Babylonisch: Poort van God
- Babel in Israël betekent: Verwarring
Sabbat - Vrijdagavond, de zon ging onder: sabbat brak aan.
- Iedreen droeg mooiste kleren
- Wit kleed op tafel, sabbastsbrood, kruikje wijn
- Moeder stak de gemaakte sabbatslamp aan en sprak een gebed
uit.
- Judiths vader: ‘Sabbat is een prinses, de sabbat is een mooie bruid
die iedere week je huist betreedt. Er is veel veranderd, één iets
niet: Gods engelen brengen haar steeds bij ons, ook hier, ver van
huis.
- Daarna bogen ze zich richting de deur
- Oom Ben legde ene hand op Judiths hoofd en de andere op die
van Tobias en gaf hun de zegen
- Ze gingen aan tafel, wijn ging rond, kinderen mochten slokje
- Oom Ben brak het brood en deelde uit ‘Brood van God’ zei hij
- Dampende schotel met vis op tafel
- Het woord sabbat betekent: ophouden. Een mens moet van
ophouden weten. Ophouden met draven, koken, spitten,
hameren in de smederij. Je leeft niet om te werken, je werkt om
te leven.
- We gaan op sabbat naar de tempel om dat steeds opnieuw te
horen
- Maar er was geen tempel dus ze konden zaterdagochtend niet
gaan.
In het begin - Ze begonnen verhalen van hun volk te verzamelen en op te
schrijven, als ze die verhalen kwijt zijn, zijn ze alles kwijt en
verdwijnen ze zelf stilaan.
- Het eerste verhaal van het boek zou worden: ‘Het begin’
- Dit verhaal gaat over de schepping, de schepping duurt in dit
verhaal precies een week
- In zes dagen maakt God alles, maar ook hij neemt sabbat.
- In het begin: enkel water en duisternis. God riep: ‘Laat er licht
zijn’. En er was licht: niet het licht van de zon en de maan, die
2
, komen pas de 4e dag. Het is een geheimzinnig licht, hetzelfde licht
als in de huizen iedere vrijdagavond, licht dat je maakt door
samen te zingen. Het licht noemde God dag, de duisternis
noemde hij nacht. God schiep de tijd
- 2e dag: tijd om ruimte te maken: ‘Laat er een koepel zijn in het
midden van de wateren boven de aarde en de wateren eronder.
God noemde die koepel ‘hemel’.
- Er was nu tijd, er was nu ruimte, maar verder enkel water, het
droge bestond niet.
- 3e dag: God had mensen en dieren al in gedachten, zij zouden
harde grond nodig hebben. ‘Laten de wateren onder de hemel
naar één plaats samenvloeien, zodat het droge tevoorschijn
komt’. Omdat het droge zo kaal was, maakte Hij er meteen mooi
groen bij: gras en struiken en bomen met vruchten eraan. God
zag dat het goed was.
- 4e dag: De hemelkoepel was nog erg kaal: ‘Laten er lichten zijn
aan het hemelgewelf om de dag en nacht van elkaar te scheiden,
om maanden en jaren aan te wijzen en om licht te geven op
aarde’. Het grote licht: overdag, het kleine licht: ’s nachts
- 5e dag: God schiep de vogels in de lucht, de vissen in de zee.
- 6e dag: Hij maakte de wilde dieren en het vee + alles wat over de
aarde kruipt. De engelen dachten dat God nu klaar was. Niet zo:
God had niet zomaar alles geschapen, dat was voor de mensen.
God wilde dat zij voor alles zouden zorgen. God maakte de
mensen, vrouwen en mannen en zegende hen.
- 7e dag: God heeft gerust. Hij genoot ervan, hij hoopte dat de
mensen dat later ook zouden doen. De sabbat moest een heilige
dag zijn, dag van rust en vrede
In de tuin - Dit is het tweede scheppingsverhaal
- God had hemel en aarde gemaakt, maar er was niemand om de
aarde te bewonen, er te werken. God was alleen
- God schiep toen de mens: stof van de akker, met een hoofd, een
romp, twee armen, twee benen. Die mens van keli kon nog niet
lopen, praten, denken en voelen. Toen blies God de levensadam
in en de mens begon te ademen, lopen, denken en voelen.
- Adam was zijn naam, Mens.
- God zette hem neer in prachtige tuin in Eden = Het paradijs, De
hof van Eden
- God zei tegen Adam dat hij er goed moest voor zorgen , hij mag
doen wat hij wilt. Één ding mag niet: van die ene boom in het
midden mag je niet eten, de boom van de kennis van goed en
kwaad.
- Adam zag allerlei dingen, maar kon ze niet benoemen, hij moest
van God alles zelf een naam geven.
3
, - Adam was moe en sliep. God zag hoe alleen hij was en besloot
een vrouw voor hem te maken. Hij nam een rib uit Adam en
maakte er een vrouw van.
- Adam verschoot opeens zag hij een mens als hij maar toch
anders, mooi anders. Adam bloosde
- Ze waren allebei naakt, maar schaamden zich niet.
- God was blij maar herhaalde dat ze niet van die ene boom
mochten vruchten eten.
- Opeens kwam een slang door de bomen die alles had gehoord
- Die slang wou niet dat mensen gelukkig waren
- Hij maakte Gods naam zwart bij Adam en Eva
De slang zette hen aan toch te eten van de boom
- De vrouw nam de vrucht van de boom en samen aten ze ervan.
Ze kregen opeens ander zicht, schaamden zich voor elkaar,
schaamden zich voor God. Ze maakten van vijgenbladeren
schorten.
- God was niet blij, hij maakte toch nog kleren voor hen. Adam gaf
zijn vrouw een naam: Eva, moeder van alle levenden.
- Samen verlieten ze de tuin, naar het oosten
Kaïn en Abel - Eva werd moeder van twee zonen. Eerst Kaïn: Schepsel
- Tweede zoon kwam ook, maar daar was Kaïn niet blij mee. Hij
moest nu alles delen. Kaïn vond het maar niets.
- Tweede zoon: Abel, niets, lucht
- Kaïn wou nooit met Abel spelen, gingen later ieder andere kant op
- Kaïn: landbouwer
- Abel: schaapherder
- Ze zagen elkaar niet veel, maar op een dag wel: Kaïn wou God
bedanken voor de oogst, er stond prachtig koren op zijn land,
druiventrossen vol sap, en mooie vruchten aan de bomen.
Kaïn vulde er mand mee en ging naar heilige plaats op de heuvel
om de Heer te danken voor dit. Net toen hij dankgebed wou
uitspeken, hoorde hij gemekker van bokje achter zich.
- Hij keek om, daar stond Abel. Kaïn dacht ohnee
- Abel had eigenlijk juist hetzelfde bedacht: lammetjes waren
geboren en bokjes in zijn kudde, hij wilde ook naar de heilige
plaats
- God wilde kijken hoe de jongens het maakten, zag ze de heuvel
op komen. God keek enkel naar Abel, hij koos altijd de kleinste, de
minste.
- Kaïn was boos hij kon God en Abel wel vermoorden. Hij liep weg
- De aarde kleurde rood van het bloed, want Kaïn wou zijn broer
vermoorden. De eerste mens die uit een vrouw werd geboren
was een moordenaar geworden. De eerste dode was een
vermoorde. Een vermoorde broer.
4