Seksuele psychopathologie:
theorieën en concepten (L. Gijs)
Inhoudsopgave
1. INLEIDING.................................................................................................................................................. 2
1.1. INTRODUCTIE.....................................................................................................................................................2
1.2. TERMINOLOGIE EN DEFINITIES...............................................................................................................................2
2. METATHEORETISCHE PERSPECTIEVEN......................................................................................................... 5
3. PREVALENTIE........................................................................................................................................... 12
3.1. ALGEMENE PREVALENTIES..................................................................................................................................12
3.2. GENDER- EN CROSS-CULTURELE VERSCHILLEN........................................................................................................13
4. THEORETISCHE VISIES............................................................................................................................... 18
4.1. PSYCHOLOGISCHE THEORIEËN.............................................................................................................................18
4.2. BIOLOGISCHE THEORIEËN...................................................................................................................................21
5. DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING.............................................................................................................. 27
5.1. ALGEMEEN......................................................................................................................................................27
5.2. DIAGNOSTIEK...................................................................................................................................................28
5.3. INTERVENTIES..................................................................................................................................................30
6. SPECIFIEKE ILLUSTRATIES.......................................................................................................................... 36
6.1. BDSM........................................................................................................................................................36
6.2. HYPERSEKSUALITEIT..........................................................................................................................................40
1
,1. Inleiding
1.1. Introductie
Wat is (ab)normaal?
o wat is natuurlijk en wat niet?
o belang van toestemming
o wet buiten beschouwing laten voor dit college
o vb. eproctophilia (windjes), zoofilie (dieren), deaf-wannabe, opblaaspop
o medische ingrepen in het kader van seksuele verlangens (vb. been amputeren)?
zijn er geen niet-permanente oplossingen?
dokter mag geen schade toebrengen zonder medische reden (MAAR wat dan
met mensen met GD?)
o seksuele deviatie vs. seksuele variatie
Eenheid in veelvormigheid?
o onderliggend seksueel en etiologisch patroon?
o onderliggend patroon in persoonlijkheid?
o en misschien wel meest belangrijke van alle: wat mee te doen?
Classificatie van parafilieën
o indeling
state (tijdelijke toestand die kan veranderen)
trait (stabiele persoonlijkheidstrek, dus blijvend)
type (categoriale classificatie, vb. als je type 1 bent heb je eigenschappen xyz, bij
type 2 eigenschappen abc)
gedrag (vb. verkrachting)
o geaardheid of niet?
o invloed op behandeling en kansen op “genezing”
1.2. Terminologie en definities
Heel wat verwarring over termen: bv. perversie, seksuele deviantie, seksuele obsessies
en compulsies, hyperseksualiteit, seksueel geweld, enz.
o heel wat termen al gebruikt, maar vaak kleine (of grote) verschillen
belangrijk dat je weet wat de termen die je gebruikt inhouden
incl. emotionele connotaties en stigmatiserende/discriminerende effecten
o maar: niet (hier) op in gaan en werken alsof er overeenstemming is dat parafilieën
object-variatie of objectstoornissen zijn (lees: niet hetero, homo, of bi)
o strafwet hier ook buiten beschouwing: in sensu strictu heeft parafilie/parafiele stoornis
conceptueel geen relatie met strafwet (vanuit psychologisch/psychiatrisch oogpunt)
Definities
o crimineel seksueel gedrag: elk gedrag dat als zodanig gedefinieerd wordt door een
wet (bv. homoseksueel gedrag in sommige landen)
o seksueel geweld: interpersoonlijk seksueel gedrag zonder toestemming
o parafilie / parafiele stoornis
2
, attractie tot “atypisch seksueel object” (parafilie)
distress en/of schade (parafiele stoornis)
beleving; intrapsychische categorie
sommige parafilieën: risicofactor voor seksueel geweld (theoretisch + empirisch)
o hyperseksualiteit / seksuele verslaving / seksuele compulsie / seksuele obsessie
disfunctionele regulatie van seksueel gedrag, ondanks distress en aversieve
gevolgen
kan bij alle oriëntaties en parafilieën
Link tussen parafilie en seksueel geweld
o Seto: Motivation-Facilitation Model of Sexual Offending
redenering: seksueel-psychologische factoren (parafilie, sterk seksueel
verlangen, inspanning om
sekspartners te hebben) stuwen
naar bepaald gedrag (vb.
aangetrokken tot kinderen kan
leiden tot neiging om seksueel
gedrag met kinderen te stellen)
invloed van
persoonlijkheidskenmerken
(vb. psychopathie)
invloed van tijdelijke factoren
(vb. woede, alcohol, frustratie)
invloed van situatie (alleen in de Sahara vs. in New York: situatie veilig,
afgelegen/centrale locatie, veel mensen etc.)
sterkte van een verlangen speelt ook een belangrijke rol
veel aandacht voor pedofilie in de literatuur: empirisch overduidelijk risicofactor
voor seksueel grensoverschrijdend gedrag
o ook empirisch onderzoek geeft belangrijke info over relatie tussen parafilie en
seksueel geweld (analoge redenering is te maken mbt strafbaar seksueel gedrag)
pedofilie – pedoseksueel gedrag/seksueel misbruik van kind
sterkere pedofilie (meer algemene seksuele deviantie) ~ hoger recidiverisico
wat differentieert personen met pedofilie die geen kind misbruiken met
personen die wel een kind misbruiken
Ø sterkere aantrekking
Ø meer antisociaal gedrag
Ø meer seksueel misbruik in eigen geschiedenis
Ø meer gebruik van geestelijke gezondheidszorg
frotteurisme (tegen iemand aanwrijven) & exhibitionisme (iemand je genitaliën
laten zien zonder toestemming)
prevalentie
Ø NB: merendeel van zulke onderzoeken zijn bij westerse steekproeven, dus
belangrijk voor niet-generaliseerbaarheid
Ø mannen bevraagd: 7,9-35% (Johnson et al., 2014)
Ø maar let op: soms geen onderscheid tussen verlangen en gedrag
(levensloop)prevalentie: slachtofferstudie (N = 459 studenten) (Clark et al.,
2016)
Ø frotteurisme: mannen 7%; vrouwen 24%
Ø exhibitionisme: mannen 12%; vrouwen 40%
3
, Ø minstens 1: gehele groep 40%
Ø langdurige negatieve effecten
frotteurisme: M 14.3%; V 34,6%
exhibitionisme: M 7.7%; V 15,3%
van exhibitionisme naar verkrachting (McNally & Fremouw, 2014):
Ø recidivisme bij exhibitionisme: 25 %
Ø ook verkrachting: 5-10%
Onderscheid tussen parafilieën, seksueel geweld en aanverwante stoornissen:
o kort door de bocht; simplistische versie
P = individuele eigenschap mbt ‘object’ van seksuele opwinding en attractie (wel
een kanttekening bij te maken: wat is het nu precies waarnaar de persoon zich
aangetrokken voelt?)
SG = interpersoonlijk (grens)overschrijdend gedrag (zegt dus niets over de
determinanten van dat gedrag)
seksuele addictie = kern: ontregeling van normale seksualiteit
geen controle meer (ondanks negatieve consequenties)
hyperseksuele frequentie
aversief ervaren
o Nederlandse strafwet: uitgangspunten
wilsbeschikking
lichamelijke integriteit
extra bescherming indien nodig (vb. kinderen + mensen in afhankelijke posities:
docent-student, leraar-leerling, therapeut-cliënt, religieuze functie-anderen)
o variatie = (ab)normaal? waar en hoe de grens leggen?
4
, 2. Metatheoretische perspectieven
Pathologiserende vs. normaliserende
visie
o waar de grens (conceptueel)
getrokken? ≠ makkelijk en vele
(verhitte) debatten hierover
(minderheidsvisie krijgt alsmaar
meer aanhangers)
o de representatie van parafilieën in
de DSM: parafiele variatie is een
stoornis (of kan dat zijn)
“wie een goede ontwikkeling
heeft gehad, ontwikkelt geen parafilie”
klinische implicatie dat preventie belangrijk is
o en alternatief gezichtspunt: variatie is het basisfenomeen
“iedereen heeft zijn eigen seksuele smaken waarvan die er sommige tot gedrag
omzet”
brede normale (normatieve) variatie
geen stoornis, maar sociale categorie
Klassieke opvatting (langste en meest invloedrijke traditie)
o DSM
DSM-IV-TR (2000) definitie van een “mental disorder”: “Een ‘psychische stoornis’
wordt omschreven als een klinisch relevant gedragsmatig of psychologisch
syndroom of patroon dat optreedt bij een individu en verbonden is met huidig
lijden (bijv. een pijnlijk symptoom), handicap (d.w.z.: beperking in één of meer
belangrijke functioneringsgebieden) of een belangrijk verhoogde kans op dood,
pijn, handicap of een aanzienlijk verlies van vrijheid. Dit syndroom of patroon
dient een manifestatie te zijn van een gedragsmatige, biologische,
psychologische of biologische disfunctie bij het individu en niet slechts een
voorspelbare en cultureel gesanctioneerde reactie op een bijzondere gebeurtenis
(zoals de dood van een geliefd persoon), een vorm van afwijkend gedrag (bijv.
politiek, religieus, seksueel), of een conflict tussen individu en maatschappij)”
functieverstoring die leidt tot schade, beperkingen, lijden
niet enkel conflict tussen maatschappij en persoon (want dat is sociale
stoornis, geen psychopathologie)
DSM-5 (2013) definitie van een “mental disorder”: “Een psychische stoornis is een
syndroom, gekenmerkt door klinische significante symptomen op het gebied van
cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een
uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelings-
processen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Psychische
stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met significante lijdensdruk of beperkingen
in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke
bezigheden”
niet een begrijpelijke reactie op veel voorkomende stressor, niet sociaal
deviant gedrag, niet conflict tussen individu en maatschappij (Nederlandse
vertaling, 2014, p. 72)
5