NEDERLANDS SPREKEN EN
LUISTEREN
LEESBEVORDERING
GENRES BINNEN DE KINDERLITERATUUR
We hebben 10 verschillende soorten:
o Het hier en nu verhaal
o Het sprookje
o Het dierenverhaal
o Het detectiveverhaal
o Het SF-verhaal
o Het verhaal uit een andere cultuur
o Het griezel verhaal
o Het fantasie verhaal
o Het oorlogsverhaal
o Het historische verhaal
DE 6 FUNCTIES VAN KINDER – EN JEUGDBOEKEN
1. de ontspannende functie spanning en humor
2. de informatieve functie feiten, kennis
3. de zingevende functie waarden en normen
4. de emotieve functie herkenbare gevoelens, identificatie
5. de creatieve functie verbeelding en verrassing
6. de literair-esthetische functie taalspel en illustraties
Wat is er mooi? Dit is voor iedereen persoonlijk
Enkel aanwezig wanneer de andere functies niet overheersen
DE ONTSPANNENDE FUNCTIE
Belangrijkste leesmotivatie
o Prettig gevoel
o Lachen
o Volwassenen = spanningen
o Ontspannende, grappige effecten door:
Humoristische
Speelse taal
Meeleven met spannende verhalen
o Spanning oproepen door:
Onbeantwoorde vragen
Tijd manipuleren door spannende, suggestieve beschrijvingen
1
,Einde verhaal spanning ontladen zucht verlichting
DE INFORMATIEVE FUNCTIE
Behoefte aan kennis en nieuwsgierigheid
Boeken kunnen
o Kinderen wijzer maken
o Bijdragen tot ontwikkeling
o Verrijken taal lezer
DE ZINGEVENDE FUNCTIE
Waarden en normen worden in een maatschappij vastgelegd over goed en slecht, in een maatschappij gelden
een aantal regels maar de kinderen leren ook wat kan en wat niet kan, wat aanvaard wordt en wat niet.
o Behoefte aan zingeving en moreel houvast
Zin geven aan het bestaan, vragen oproepen, stof tot discussie, doen nadenken over wat
belangrijk is
Expliciet + impliciet normen en waarden meegeven
DE EMOTIEVE FUNCTIE
o Gevoelens aanspreken en oproepen
o Lezer ervaart emotie door inleven in verhaal
Rol van personage ‘overnemen’ identificatie
Identificatie op basis van gelijkenissen en bewondering
o Personages tot leven door indirecte typering
DE CREATIEVE FUNCTIE
o Verbeelding en fantasie
o Fantasieverhalen
Originele, beeldende, creatieve taal
Wens vervullend
Zorgen vergeten, monsters en problemen overwinnen
Lezer loswrikken uit vaste patronen
DE LITERAIR-ESTHETISCHE FUNCTIE
Geen functie of doel opzich, maar boeken met meerwaarde, trekt de aandacht voor schoonheid, o.v.v. taal,
illustraties, inhoud. ( enkel aanwezig wanneer geen een van de andere aanwezig is)
o Behoefte aan schoonheid
Genieten van het mooie op zich
Geen echt doel
o Aandacht op woorden, illustraties zelf
o Eenheid vorm en inhoud
o Kracht van taal/ verwoording
2
,INTERACTIEF VOORLEZEN
We hebben twee manieren van voorlezen:
1. Traditionele voorlezen
- Verhaal volledig voorgelezen
- Geen interactie met het kind
- Genieten + luisterhouding
- Passief
2. Interactief voorlezen
- Meer dan expressief voorlezen
- Interactie met kind (onderhandeling over verhaal)
- Voorspellingen, vragen stellen
- Actief
- Verbanden in en buiten tekst
- Woordenschat en tekstbegrip neemt toe
- Spreken en luisteren
WAT IS INTERACTIEF VOORLEZEN?
IVL = manier van voorlezen waarbij interactie bestaat tussen degene die voorleest en de luisteraars die er uit
bestaat dat het voorleesverhaal gekoppeld wordt aan de ervaringen van kinderen en vanuit die situatie de
taalontwikkeling wordt bevorderd.
Vorm van begrijpend luisteren
- Voorbereiding op begrijpend lezen
- Begrijpend luisteren gaat begrijpend lezen vooraf
Vorm van voorlezen
- Waarbij leraar in interactie gaat met leerlingen
- Leerkracht praat niet tegen maar met leerlingen
- Leerkracht laat leerlingen voorspellen, vertellen en concluderen
Wat zorgt ervoor dat je een tekst begrijpt?
- Relatie taal/beeld
- Woordenschat
DOELEN INTERACTIEF VOORLEZEN
Doelen
- Vergroten woordenschat
- Inzicht in zinsbouw
- Verhaalbegrip
- Communicatievaardigheid
- Boekoriëntatie
- Spelenderwijs werken aan herkennen + begrijpen relaties in verhaal
3
, Ideale cyclus
- 1ste keer traditioneel voorlezen
- 2de keer interactief voorlezen
- Tijd om verhaal op te nemen/ te verwerken
- Actieve deelname
- Tussen 1ste en 2de keer taalspel of muzische verwerking (inleidend)
KENMERKEN VAN HET INTERACTIEF VOORLEZEN
- De interactie tussen leraar en leerlingen voorafgaand, tijdens en na voorlezen tekst
- Voorafgaand aan voorlezen:
o Leraar stelt vragen in kader van boekoriëntatie of verhaalbegrip zoals wijzend op de
voorkant: Waar denk je dat het verhaal over gaat?
- Tijdens voorlezen:
o De leraar stelt voorspellende of projecterende vragen Hoe zou hij zich voelen?, Hoe zal hij het
oplossen?, Wat is er nu aan de hand?
- Daarnaast ingaan op relatie tussen tekst en illustraties en op betekenis onbekende woorden.
- Na voorlezen:
o Leerlingen praten met elkaar en leraar over de inhoud boek, de personages, thematiek,
verhaalopbouw, enzovoort.
VRAGEN STELLEN
De verschillende vragen doen een beroep op verschillende cognitieve taalfuncties. Bij het stellen van vragen is
het belangrijk aan te sluiten bij de taalvaardigheid en het cognitieve niveau van de leerlingen.
1. Indeling naar (didactische) doel
- Informatievragen:
o Peilen naar informatie uit het boek of algemene kennis, zijn gesloten vragen
- Denkvragen:
o Zetten leerlingen aan het nadenken, redeneren
- Belevingsvragen:
o Dagen leerlingen uit over hun eigen beleving, ervaringen te vertellen
- Beoordelingsvragen:
o Nodigen leerlingen uit een oordeel, hun mening, een evaluatie uit te spreken
2. Indeling naar vorm
- Gesloten vragen:
o Ja/nee vragen en vragen waar maar één bepaald antwoord op mogelijk is
- Open vragen:
o Leraar vraagt leerlingen zelf antwoord te formuleren
4