Hoofdstuk 1: Bouwstenen voor een levenslooppsychologie
1ste steenlegging: startdefinitie
® Het vakgebied van de ontwikkelingspsychologie omvat de studie van de evolutie van het
normale functioneren/gedrag van het individu doorheen het leven
Meer bepaald:
- Biologische ontwikkeling
- Motorische ontwikkeling
- Cognitieve ontwikkeling
- Affectieve ontwikkeling
- Sociale ontwikkeling
Hoekstenen: basisbegrippen en basisinzichten
® Differentiatie, integratie en organisatie
o Differentiatie
- Verfijning (bv. motoriek, emoties,…)
o Integratie
- Samenwerking (bv. oog-hand-coördinatie)
o Organisatie
- Complexere gedragingen (bv. combinatorisch denken)
o Maar: ook omgekeerde processen!
- Bv. gedrag gaat minder differentiatie vertonen (achteruitgang van motoriek op
oudere leeftijd)
® Continu versus discontinu ontwikkelingsverloop
o Continue kijk (iedereen)
- Ontwikkeling verloopt als een zich geleidelijk en continu opbouwende lijn
- Ontwikkeling loopt gestaag: verschillende gedragsmogelijkheden komen voort uit en
bouwen voort op eerder bestaande mogelijkheden
- Ontwikkelingen zijn sluimerend reeds aanwezig en vloeien organisch uit elkaar voort
- Pro continu:
1. Plotse overgangen zijn er niet
2. Verschillende ontwikkelingstaken in verschillend tempo
3. Interindividuele (en geslachtelijke) verschillen
o Discontinue kijk (cursus)
- Ontwikkeling verloopt in sprongen, met soms abrupte veranderingen
- Op bepaalde momenten manifesteren er zich heel nieuwe gedragsmogelijkheden,
die niet te voeren zijn tot eerder bestaande mogelijkheden
- Gedrag ondergaat gedaanteverandering, metamorfose
- Denken in termen van ontwikkelingsfasen of ontwikkelingsstadia
- Pro discontinu:
1. Makkelijker, overzichtelijker
à Aangezien de verschillende ontwikkelingsdomeinen niet in gelijke tred ontwikkelen, kan er
geen sprake zijn van een gebundelde, plotse overstap naar een volgende fase (discontinu)
, Dragende muren: 3 theorieën
1) Psychoseksuele ontwikkelingstheorie (Freud)
® Basisprincipes en uitgangspunten, Freud hanteerde 2 modellen:
1. Topografisch model: Bewuste, Voorbewuste en Onbewuste
(beschrijving van de ‘plaats’ (topos) waar psychische fenomenen zich kunnen afspelen)
o Psychische fenomen kunnen zich dus afspelen in het:
Bewuste
- inhouden zonder meer rechstreeks toegankelijk
- hier-en-nu-ervaringen
- plek waar reflectie plaats vindt
- vormt een grens tussen ‘buitenwereld’ en ‘binnenwereld’
- bijvoorbeeld: gedachten, waarnemingen,…
Voorbewuste (onderbewuste)
- inhouden die zich net onder de bewustzijnsdrempel bevinden
- relatief éénvoudig bewust te maken zijn door er aandacht op te richten
- bijvoorbeeld: herinneringen, opgeslagen kennis,…
Onbewuste
- instincten en inhouden die nooit toegang tot het bewustzijn hebben
verkregen, uit het bewustzijn werden verwijderd
- bijvoorbeeld: zeer gewelddadige impulsen, traumatische ervaringen,
onaanvaardbare seksuele verlangens,…
2. Structurele model: Es, Ich, Über-Ich: driftvat, koorddanser en geweten
(basispersoonlijkheidstructuur)
Het Es (Id/Het)
o Lustprincipe (= opzoeken van lust, vermijden van onlust)
o Levensdrift = Eros - libido
- Ik - driften (zelfbehoud) bv. eten
- Seksuele drift (soortbehoud) bv. seks
o Daarnaast ook doodsdrift = Thanatos (suicidale ideeën) zelfdoding &
remming Es vernietiging van anderen
Het Ich (Ego/Ik)
o Realiteitsprincipe (= het Ich beslist of het Es dan wel het Über-Ich gevolgd
zal worden op basis van de gegeven realiteit)
o Modeert tussen Es en Über-ich (knoop doorhakken Es of Über-Ich volgen)
o Gebruik van afweermechanismen
Het Über-Ich (Super-Ego/Opper-ik)
o Moraliteitsprincipe (de morele regels volgen)
- Ik-ideaal (grotendeels onbewust)
- Geweten (bewust)
,® Model over de ontwikkeling
1. Es, Ich, Über-Ich
o Bij geboorte: enkel Es (1e levensjaar)
o Door ervaringen (o.m. uitstel van bevredigingen): ontstaan van het Ich (2e t.e.m. 4e
levensjaar)
o Na Oedipuscomplex (= complex waarbij zoons een diepere relatie met de moeder
en dochters met de vader hebben): ontstaan Über-Ich (5e levensjaar)
2. 5 psychoseksuele ontwikkelingsfasen (erogene zones)
1) Orale fase (0-1 jaar)
- mondzone
- (on)afhankelijkheid
2) Anale fase (1-3 jaar)
- intresse voor de ontlasting
- trots, schaamte, protest, koppigheid
- controle
3) Oedipale/fallische fase (3-6 jaar)
- belangstelling voor de genitaliën
- ambivalente (= tegenstrijdige) relaties (liefde-haat, aantrekking-angst)
4) Latentieperiode (6-12 jaar)
- meer ‘gepolijst’ met driften omgegaan
- defensiemechanismen
Sublimatie (= maatschappelijk sociaal onaanvaardbaar verlangen, op
een toch aanvaardbare manier uiten) bv. ruwe spelletjes om agressie
af te reageren)
Reactieformatie (= op een overdreven manier tegenovergestelde
gedragingen of houdingen vertonen)
5) Genitale fase en puberteit (vanaf 12 jaar)
- in zekere zin maakt men opnieuw de oedipale/fallische fase door
- verschil: liefde niet meer gericht binnen gezin, maar naar liefdesobjecten
buiten gezin (eerste liefje)
- ‘volwassen’ liefde
o Mogelijk probleem: fixatie of regressie
- Fixatie = iemand komt (tijdelijk of langdurig) vast te zitten in een bepaalde
fase (bijvoorbeeld: fixatie in anale fase -> onleefbare koppigheid vertonen)
- Regressie = (tijdelijk of langdurig) terugvallen naar een vorige psychosociale
ontwikkelingsfase (bijvoorbeeld: zindelijkheid verliezen)
o Pro’s en contra’s
- 3 pro’s (voor)
1. ‘Ontdekking’ en belang van het onbewuste
2. Driftmatige, niet-rationele impulsen in de mens
3. Nauwkeurige observaties van menselijke gedragingen
- 3 contra’s (tegen)
1. Beperkte observaties & lage wetenschappelijke waarde
2. Onterechte generalisering van selectieve steekproef (vnl. rijke Weense vrouwen)
, 3. Té gedetermineerde mens, té sterke nadruk op (seksuele) driften en
verwaarlozing van zelfbepaling
2) Psychosociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
® Basisprincipes en uitgangspunten
o Epigenetisch principe:
- de ontwikkeling verloopt volgens een ruw plan, maar met individuele variaties
- ontwikkelingsfasen, gekenmerkt door noodzakelijke crisissen (kernconflicten) die
telkens het gevolg zijn van de psychosociale omgeving die een bereikt evenwicht
uitdaagt
Ofwel: nieuwe, steviger psychosociale identiteit (bv. taakrijpheid)
Ofwel: verzwakking psychosociale identiteit (bv. onzekerheid)
o Belang van het Ego (Ich): integratie van tegenstellingen (bv. tussen binnenwereld en
buitenwereld) leidt tot stijgende egosterkte
o Belang van de psychosociale omgeving (ouders, peers, …)
o Ontwikkelingsfasen voor de gehele levensloop (5 freudiaanse fasen bewerkt + 3 eigen fasen)
® Model over de ontwikkeling: 8 ontwikkelingsfasen
1. Oraal-sensorische fase (0-1 jaar):
- Basisvertrouwen vs. basiswantrouwen (hechtingsfiguur)
2. Anaal-urethrale fase (1-3 jaar):
- Autonomie/eigenwaarde vs. twijfel/schaamte
- Machtsstrijd met verzorgingsfiguren
3. Locomotorisch-genitale fase (3-6 jaar):
- Initiatief/creativiteit vs. onvrijheid/schuld
- Leren omgaan met en onderling integreren van:
Binnenwereld: fantasievermogen, cognitieve vermogens, taal, …
Buitenwereld: motoriek, lichaamsbesef, ruimte, …
4. Latentiefase (6-12 jaar)
- Bekwaamheid/vlijt vs. minderwaardigheid (school)
5. Adolescentie (12-20 jaar)
- Identiteit vs. identiteitsverwarring (identiteitscrisis)
- Los komen van ouders, neigen naar peers, experimenteren
6. Jongvolwassenheid (20-30 jaar)
- Intimiteit vs. isolement
- Relatie tot de ‘reële’ partner met behoud van eigen identiteit
7. Volwassenheid (30-65 jaar)
- Generativiteit vs. stagnatie
- ‘Het eigen leven doorgeven’ aan de volgende generatie(s)
- Mensen in deze levenfase: eminence grise -> hun wijsheid
8. Ouderdom (65 jaar - …)
- Integriteit vs. wanhoop
- Bevredigende balans opmaken over het eigen leven
® 3 pro’s (voor)
1. Positiever, optimistischer dan Freuds theorie
2. De ontwikkeling eindigt niet na de adolescentie
3. Realistischer dan Freud: Erikson houdt ook rekening met biologische en psychosociale
invloeden