VRIJHEID, BURGERSCHAP EN DEMOCRATIE LES 1
Inleiding
Democratie verwijst naar een specifieke organisatievorm van het politieke samenleven van mensen.
Er zijn ook andere organisatievormen, zoals een monarchie, een aristocratie, een tirannie/dictatuur,
een oligarchie en een totalitaire samenleving.
Monarchie = een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon berust.
Aristocratie = een regeringsvorm waarbij de heerschappij in handen is van de
‘aanzienlijkste’/ ‘besten’ in die samenleving.
Tirannie/dictatuur = de heerschappij van iemand die op een strenge, wrede manier alleen
regeert.
Oligarchie = de macht is in handen van een kleine groep mensen die behoren tot een
bevoorrechte klasse of stand.
Democratie verwijst ook naar een aantal waarden. Naar die waarden wordt in de regel verwezen
wanneer de democratie bedreigd wordt van buitenaf (fundamentalistisch terrorisme) of van
binnenuit (particratie of populisme). Men gebruikt in die context vaan de term “democratische
waarden” en verwijst daarbij naar de fundamentele waarden van de Verlichting.
“We moeten onze democratie waarden gaan verdedigen” omdat de democratie een aantal
fundamentele waarden in bescherming neemt. Particratie bedreigt de democratie. Populistische
partijen: zij zien het volk als een geheel, als diegene die het slachtoffer zijn van een duidelijke elite
die aan de macht is. Een bepaalde elite die aan de macht is worden op een bepaalde manier
geframed, en wij het volk zijn daar voortdurend het slachtoffer van, naar ons wordt niet geluisterd.
Democratische waarden:
1. Vrijheid, gelijkheid en gelijkwaardigheid
→ vrije meningsuiting, levensovertuiging, equality i.p.v. sameness, gender gelijkheid, rassen
gelijkheid…
2. Scheiding van kerk en staat, pluralisme, tolerantie
3. Rechtstaat of ‘rule of law’: de grondslag van de macht ligt in het recht, wat betekent dat de
uitoefening van de macht in al haar gedaanten onder het toezicht of het gezag van het recht
wordt toegepast, mensenrechten
4. Zelfbestuur, inspraak, medezeggenschap, representatie, vrije publieke ruimte, transparantie
van de machtsuitoefening, checks and balances: overheidsbevoegdheid is verdeeld over
verschillende organen, elk orgaan is bij de uitoefening van haar bevoegdheid verantwoording
verschuldigd van een ander orgaan
→ verkiezingen, persvrijheid, takken van het rechtssysteem…
Garandeert democratie als politieke organisatievorm van een samenleving deze waarden, of slaagt
een andere politieke organisatievorm daar beter in? Of zijn er waarden die belangrijker zijn dan de
opgesomde democratische waarden en die dus een andere politieke organisatievorm van de
samenleving verkieslijker maken?
1
,“Democratie is de beste staatsvorm” – John Stuart Mill (19e eeuwse filosoof)
∗ Strategisch argument: een democratie is een samenlevingsvorm waarin op niveau van het
politieke samenleven, de meeste mensen aan bod kunnen komen → niemand voelt zich
benadeeld + stabiliteit + minder kans op conflicten.
∗ Epistemologisch argument: een democratie garandeert dat de theoretische kwaliteit van de
besluiten hoger is → er wordt bestuurd met kennis van zaken (verschillende perspectieven).
∗ Moreel argument: een democratie maakt de burgers moreel betere mensen→ rekening
houden met anderen, open-minded, oog hebben voor het gemeenschappelijke belang.
“De filosoof koning” – Plato (4e eeuw voor Christus) soort monarchie: algemeen goed
∗ Gebrek aan expertise bij de burgers: democratie afschaffen en macht leggen bij experts, zij
weten wat het beste is voor de samenleving.
∗ Gevaar van demagogie: ‘wanneer je burgers mee laat beslissen over staatszaken, dan krijg je
enkel die experten aan de macht die expert zijn in het winnen van verkiezingen’. ‘Expert zijn
in het winnen van verkiezingen is niet hetzelfde als expert zijn in het juist beantwoorden van
de vraag wat het beste is voor de mensen in de samenleving, laat het over aan experten’.
∗ Oplossing: staat waarin de filosoof koning is → de filosoof als ideaalbeeld van de wijzen die
ook het centrale gezag beheert.
“Een staat met absolute macht” – Thomas Hobbes (16e-17e eeuws) absolutisme
∗ Strijd van allen tegen allen: mensen zijn niet in staat om het perspectief in te nemen van
mensen die gericht zijn op het algemeen belang van die samenleving. Elk individu is een van
de vele en zullen nooit een stem hebben die zo zwaar weegt, dat het beleid in hun voordeel
zal zijn. → sektarisme + verdeeldheid en instabiliteit.
∗ Oplossing: staat met absolute macht → iemand waaraan iedereen absolute gehoorzaamheid
verplicht is.
Deel 1: vrijheid
Isaiah Berlin: 2 concepts of liberty 1958
Achtergrond: radicaal verzet tegen de vrijheidsgedachte die de totalitarisme van de 20e eeuw
schraagt.
Totalitarisme =
- De geschiedenis van de mensheid kent een noodzakelijk verloop: de partij (of dictator) is
enkel een fase in dat verloop → iemand nodig die dat noodzakelijke verloop
vertegenwoordigd en verpersoonlijkt + aan de grote massa de weg wijzen die de
geschiedenis heeft uitgestippeld (de geschiedenis staat aan het hoofd maar de fuhrer leidt
het volk want enkel hij kent de geschiedenis)
- Het individu is enkel vrij wanneer het die noodzakelijkheid of dat noodzakelijke
(onvermijdelijke) verloop erkent (er zich niet tegen verzet), bereid is zijn rol in dat proces op
te nemen en zijn leven in het teken te stellen van die historische missie → de betekenis van
het leven van een individu komt volledig in het teken te staan van de historische missie van
het volk die gepersonaliseerd wordt door de fuhrer.
2
,2 opvattingen over vrijheid:
∗ Negatieve concept = liberale concept
∗ Positieve concept = een concept van vrijheid dat uiteindelijk aanleiding zal geven tot het
ontstaan van ideologieën die wanneer ze verder evolueren, verworden tot totalitaire
samenlevingsvormen omdat ze de mens in naam van een bepaald vrijheidsideaal stellen en
dat leidt tot een opoffering van de negatieve vrijheid aan de staat en aan de geschiedenis
1) Het begrip ‘negatieve vrijheid’
“Gewoonlijk wordt gezegd dat ik vrij ben in die mate waarin geen mens of instantie van mensen zich met mijn
handelen bemoeit. Zo is politieke vrijheid eenvoudigweg het gebied waarbinnen iemand, ongehinderd door
anderen, handelend kan optreden. Indien anderen mij verhinderen iets te doen wat ik anders wel zou kunnen
doen, ben ik in die mate onvrij; en als dit gebied door andere mensen tot beneden een bepaald minimum wordt
beperkt, kan ik worden beschreven als iemand die aan dwang blootstaat of wellicht tot slaaf wordt gemaakt”
(TO: 12)
Slaaf zijn = leven in een toestand waarin de dwang die andere mensen op u uitoefenen zo groot is,
dat de ruimte waarbinnen je kan doen wat je wil zo klein wordt, dat je eigenlijk niet meer kan doen
want je zelf wil → Alles wat je doet omdat je er door iemand anders tot gedwongen wordt en niet
omdat je er zelf voor gekozen hebt.
Vrij zijn = voor zover ik kan doen wat ik wil doen, zonder daarbij gehinderd te worden door anderen.
“Het begrip dwang omvat echter niet elke vorm van onmacht. (…) Dwang impliceert de doelbewuste
tussenkomst van andere mensen in het gebied waar ik in andere gevallen zou kunnen handelen. Je mist politieke
vrijheid alleen wanneer je door mensen wordt verhinderd een doel te bereiken. Het louter niet bij machte zijn
een bepaald doel te bereiken is nog geen gebrek aan politieke vrijheid” (TO:12)
Dwang = gedwongen worden door iemand, onvrij gemaakt worden (het begrip dwang ≠ onmacht →
iets niet kunnen ≠ onvrij zijn) = de doelbewuste tussenkomst van anderen in datgene dat je wil doen.
- Verschil tussen iets wat je niet kan, de talenten/capaciteiten niet hebben om het te doen en
de beperking van vrijheid door een doelbewuste tussenkomst van een ander persoon
“Het criterium voor onderdrukking is de rol die andere mensen mijns inziens, al dan niet opzettelijk, direct of
indirect, spelen bij het frustreren van mijn wensen. Met vrij-zijn in deze zin bedoel ik dat anderen zich niet in
mijn zaken mengen. Hoe ruimer het gebied van deze niet-inmenging, des te groter mijn vrijheid” (TO: 13)
Thomas Hobbes: “Een vrij man is hij die (…) niet wordt belet datgene te doen wat hij wil doen” (TO: 14 vtn)
De klassieke Engelse politieke filosofen verwijzen volgens Berlin dus naar een gebied of een
levensdomein wanneer zij het woord ‘vrijheid’ gebruikten: een gebied of levensdomein waarin het
individu niet mag worden gehinderd in wat het wil zijn of doen.
Vrij zijn = de ruimte hebben om ongehinderd te doen wat ik wil doen → genieten van non-
interference, verwijst naar een gebied van niet-inmenging
3
, 2) De omvang van de vrijheid
(…) niet onbeperkt “(…), omdat er dan een situatie zou ontstaan waarin alle mensen zich naar hartenlust met
alle andere mensen zouden bemoeien. Een dergelijke ‘natuurlijke’ vrijheid zou tot maatschappelijke chaos
leiden, waarin niet meer zou worden voldaan aan de elementaire levensbehoeften van de mensen; of waarin
anders de vrijheden van de zwakken zouden worden onderdrukt door de sterken” (TO: 14)
Vergelijk met de gedachte van Thomas Hobbes, die zich de ‘natuurstaat’, de ‘natuurlijke toestand’ of de
hypothetische natuurtoestand van de mens (de situatie waarin mensen leven wanneer er geen stelsel van wetten
is) voorstelt als een oorlog van allen tegen allen (bellum omnium in / contra omnes). Menselijke doeleinden en
activiteiten zijn niet vanzelfsprekend op elkaar afgestemd. In het belang van andere waarden zoals recht, geluk,
cultuur, veiligheid, uiteenlopende vormen van gelijkheid, en uiteraard ook in het belang van de vrijheid zelf, moet
het terrein van het vrije handelen van de mens door wetten worden afgebakend (TO: 14)
Vrijheid = de ruimte waarin niemand zich met mijn leven komt moeien, met wie ik wil zijn en met wat
ik wil doen → hoe groter de ruimte, hoe vrijer ik ben en omgekeerd. Wanneer die ruimte verdwijnt
ben ik slaaf, volledig onder dwang.
De omgang van de vrijheid kan onmogelijk absoluut/onbeperkt zijn: zonder enige dwang kunnen
leven en volledig mogen doen wat je wil zal leiden tot conflicten met anderen → de absolute vrijheid
van de ene wordt gekocht met de onvrijheid van de andere.
Thomas Hobbes stelt zich de ‘natuurstaat’ voor als een oorlog van allen tegen allen → de situatie
waarin mensen leven wanneer er geen stelsel van wetten is.
Berlin verwijst naar een ruimte die niet onbeperkt zal zijn:
- Hoeveel vrijheid geven we elkaar?
- Hoe groot mag zo’n ruimte zijn?
Er is een minimum aan vrijheid nodig om van persoonlijke vrijheid te kunnen spreken !
“Maar tegelijkertijd waren zij van mening, in het bijzonder libertaire denkers als Locke en Mill in Engeland, en
Constant en Tocqueville in Frankrijk, dat er een bepaald minimum aan persoonlijke vrijheid moest bestaan dat
onder geen beding mocht worden geschonden; want anders heeft het individu te weinig ruimte om – al is het
maar minimaal – zijn natuurlijke talenten te ontwikkelen, die het mogelijk maken de verschillende doeleinden
die de mensen goed, juist of heilig vinden na te streven of zelfs maar onder woorden te brengen” (TO: 14-15)
“Hieruit volgt dat er een grens moet worden getrokken tussen het gebied van het privéleven en dat van het
openbaar gezag. Waar die grens moet worden getrokken is een kwestie van argumentatie zo niet van
onderhandeling. Mensen zijn op grote schaal wederzijds van elkaar afhankelijk en niemands handelen is zo
volstrekt persoonlijk, dat het geen enkele invloed zal hebben op het leven van anderen. ‘Vrijheid voor de snoek
is de dood voor de witvissen’“ (Berlin citeert Richard Henry Tawney) (TO: 15)
Absoluut maximum bestaat niet maar er is wel een minimum grote waaraan de ruimte moet voldoen
om van persoonlijke vrijheid te kunnen spreken. We geven via afspraken de macht aan het openbare
gezag om de vrijheid in te perken en om ervoor te zorgen dat eenieder van zijn vrijheid kan genieten.
Wel wordt er een grens getrokken tussen dat openbare gezag dat onze vrijheid mag inperken om
ervoor te zorgen dat iedereen vrij kan zijn en het privé leven (individuele ruimte), die groot genoeg
moet zijn om nog van persoonlijke vrijheid te kunnen spreken.
Je zou het belang van dit minimum aan persoonlijke vrijheid kunnen relativeren door te verwijzen
naar de situatie van de meest behoeftigen of hulpbehoevenden onder de mensen:
“Als we mensen die halfnaakt, analfabeet, ondervoed en ziek zijn politieke rechten of waarborgen geven tegen
bemoeienis van de Staat, lijkt het alsof wij de spot drijven met hun situatie; zij hebben medische hulp of onderwijs
nodig, voordat zij een toename van hun vrijheid kunnen begrijpen of benutten. Wat betekent vrijheid voor hen
die er geen gebruik van kunnen maken? Wat is de waarde van vrijheid zonder adequate voorwaarden voor het
gebruik ervan?” (TO 15)
4