Persoonlijkheidspsychologie II
HFST 1 p. 9-14
Klassieke theorieën: meestal vanuit een universele benadering (fundamentele psych processen en
knm die gelden voor alle mensen, algemeen beschrijven van mensen)
Hedendaags onderzoek: nadruk op individuele en groepsverschillen (universeel) en elke
onderzoeker vertrekt vanuit eigen perspectief (Elk perspectief omvat delen van de WH)
Kennisdomein: een gespecialiseerd gebied binnen de wetenschap van psychologie, gericht op het
leren over specifieke en beperkte aspecten van de msl natuur
6 kennisdomeinen
1. Dispositionele
Centrale doel: fundamentele disposities identificeren (meest belangrijke manieren waarop
individuen verschillen)
> Doorkruist alle andere domeinen omdat het gericht is op manieren waarop individuen verschillen
van elkaar
2. Biologische
Msn zijn verzamelingen van bio systemen en die systemen zijn bouwstenen voor gedrag, denken en
emoties
3. Intrapsychische
Gericht op mentale mechanismen van pslh, vaak niet bewust
> Motieven voor behoeften (power, achievement, projectie etc.)
> Zie Freud’s klassieke theorie en moderne benaderingen vd psychoanalyse (onderdrukking,
ontkenning, projectie etc.)
4. Cognitief en ervarings-
Aandacht voor cognitie, subj ervaringen zoals bewuste gedachten, gevoelens, overtuigingen,
verlangens
> Zelf/zelfconcept, streefdoelen, emo ervaringen, IQ
5. Sociale en culturele
Onderzoek naar cult verschillen tss groepen, ind verschillen in cult (hoe komt pslh tot uiting in soc
context?)
> Pslh beïnvloedt en wordt beïnvloed door cult en soc contexten
6. Aanpassing
Pslh als sleutelrol bij coping en aanpassen aan gebeurtenissen in dagelijks leven
> pslh staat in verband met gezondheid en ivm problemen bij coping/aanpassing
> pslh stoornissen
,HFST 3 Traits en trait taxonomieën
Dispositionele domein: aspecten van pslh die stabiel zijn over tijd, relatief consistent over situaties
en die bij msn verschillen. Bestaat uit de studie van trekken/disposities (verwijst naar inherente
neiging zich op een bep manier te gedragen)
Persoonlijkheidscoherentie: trekken VS toestanden
Persoonlijkheidscoherentie: trekken = stabiel bij een persoon over langere tijd (continuïteit), maar
uiting kan veranderen
Toestanden variëren over tijd en situatie
Wat is een trek? 2 opvattingen
1. Trekken als interne causale eigenschappen
- Interne eigenschappen brengen verlangen, noden, behoeften naar voor in verschillende situaties
> Deze verlangens en noden zijn causaal: ze verklaren gedrag vh individu
=> Gevolg: gedrag is verschillend van een trek. Trekken zijn eigenschappen die ook aanwezig zijn als
het overeenkomstige gedrag niet aanwezig is.
=> Wetenschappelijke bruikbaarheid trekken: interne oorzaken van gedrag dus verklaren v gedrag
adhv andere oorzaken is uitgesloten
2. Trekken als louter samenvattende beschrijvingen
Geen assumptie van internaliteit of causaliteit, beschrijven enkel trends in gedrag.
Trek is een verzameling van al dan niet tonen van gedragingen.
Voorbeeld trekken als samenvattende beschrijving: Act Frequentie formulering van trekken
> Vertrekt van het standpunt dat trekken wijzen naar verzamelingen/ categorieën van gedragingen.
Iemand bezit een trek als deze veel daaronder vallende gedragingen stelt.
,Hoe trekken onderzoeken in deze benadering:
> Act nominatie: identificeren welke gedragingen behoren tot welke trekken
> Prototypicaliteits beoordelingen: welke acts zijn prototypisch voor elke trek categorie bv. Agressie
meewerken of niet meewerken
> Vaststellen van gedrag bij mensen: welk gedrag mensen stellen in hun dagelijks leven
Kritiek op act frequentie benadering
- Specifieert niet hoeveel context belangrijk is bij de beschrijving van de trait-relevante handeling.
Een act kan wijzen op verschillende trekken naargelang context
- Wat met coverte gedragingen? (want alleen toepasbaar op observeerbaar gedrag
- Wat met complexe trekken die niet te vatten zijn in enkelvoudige gedragingen (bv. Emotionele
labiliteit)
- Atheoretisch: geen antwoord op welke trekken belangrijk zijn en geen verklaring van verschillen in
act frequenties over de tijd
Verwezenlijkingen van act frequentie benadering
- Expliciet benoemen gedragingen
- Vaststellen gedragsfenomenen (bv. Mensen die snel beslissen, zeggen sneller wat ze denken;
impulsiviteit)
- Betekenis helpen achterhalen van moeilijk te bestuderen trekken bv. Impulsiviteit, creativiteit
- Kan helpen verschillen en overeenkomsten vinden tss culturen
Identificeren van de belangrijkste trekken, 3 benaderingen
1. Lexicale benadering
Assumptie: trektermen belangrijk voor mensen om te communiceren
=> Lexicale hypothese: alle belangrijke verschillen zijn vastgelegd in taal doorheen de tijd
> Synoniem frequentie: hoe meer woorden er zijn om een trek te beschrijven, hoe belangrijker de
trek
> Cross-culturele universaliteit: hoe belangrijker een trek, hoe meer talen waarin het woord te
vinden is
Beperkingen lexicale benadering
- Woorden vaak ambigu of metaforisch
- Pslh komt ook tot uiting in andere woorden dan adjectieven (en non verbaal)
Conclusie: een goed vertrekpunt maar wordt best niet exclusief gebruikt
2. Statistische benadering
Doel: achterhalen van belangrijke dimensies van pslh, vertrekt van grote verzameling van
persoonsbeschrijvende items (vaak obv lexicale benadering om verzameling aan te leggen)
Factor analyse: stat techniek die groepjes variabelen identificeert die samen voorkomen met andere
groepjes variabelen => middel om te weten te komen welke persoonlijkheidsbeschrijvende woorden
samen voorkomen. Dus hetzelfde beschrijven, gemeenschappelijke basis hebben of niet.
+ Bruikbaar om grote verzameling pslh beschrijvende termen te reduceren in kleiner aantal
onderliggende knm waarbij factor lading aangeeft hoeveel vd variatie in een item verklaard wordt
door een factor
, - Nadeel: onderliggende dimensies hangen volledig af van welke items je oorspronkelijk in de factor
analyse hebt gestoken
3. Theoretische benadering
Vertrekt vanuit theorie die nauwkeurig opstelt welke variabelen, trekken belangrijk zijn voor het
beschrijven van verschillen tussen mensen. Kwaliteit van theorie bepaalt plus en minpunten.
Evaluatie van benaderingen om belangrijke traits te identificeren
In praktijk vaak een combi van benaderingen zodat zwakheden opgevangen worden bv. Norman &
Goldberg startten met lexicale benadering en gebruikten FA om aantal te reduceren
Combinatie van benaderingen: komt tegemoet aan belangrijke uitdagingen in onderzoek naar pslh;
zoektocht naar belangrijke domeinen van individuele verschillen en probleem om structuur te
identificeren + beschrijven (= start naar een omvattend systeem voor individuele verschillen)
Taxonomieën van persoonlijkheid
Eysenck’s hiërarchisch model van pslh
> obv 3 supertrekken die Eysenck in hoge mate erfelijk beschouwde en psychofysiologische basis
hebben (Psychoticisme, Extraversie/introversie, Neuroticisme/emotionele stabiliteit)
> Hiërarchische structuur: elk gedrag kan in ruimer geheel geplaatst worden => nested model
- Op 2de niveau minder brede trekken bv. Agressie, angst
- Op 3de niveau habituele gedragingen bv. Ruzie, reizen
- laagste niveau specifieke acts bv. Gevecht
P, E, N hebben matige overerfbaarheid van 30-50%
Identificeerbaar fysiologisch substraat > causale oorzaken voor persoonlijkheidstrekken
P: meer testosteron en minder MAO inhibitor
E: minder makkelijk aroused CZS, minder autonoom reactief
N: meer veranderlijk CZS
Cattell’s taxonomie: 16 pslh factoren
Doel: basistrekken pslh identificeren, kwam op 16 factoren vanuit verschillende soorten gegevens,
maar niet altijd repliceerbaar
The Wiggins circumplex taxonomie
- Startte vanuit lexicale assumptie: trektermen specifiëren verschillende wijzen waarop mensen van
elkaar knn verschillen
- Focus op interpersoonlijke trekken: interacties tussen mensen waarbij mensen dingen uitwisselen
zoals gedachten, vragen, dingen…
=> 2 factoren die soc uitwisseling bepalen zijn liefde en status