Nederlands: taalbeschouwing deel 1
INLEIDING
1. Taalbeschrijving
a) Lexicon
Het lexicon bevat de elementen van een taal. Dat zijn:
- Woorden en uitdrukkingen (vaste combinaties van woorden)
- Morfemen
Kleinste betekenisdragende elementen van een taal
Bv: aap, loop, on-, -etje,…
Bouwstenen van woorden
Kan ook puur grammaticaal (bv: de goede fiets)
- Fonemen (notatie: /… /)
Kleinste betekenisonderscheidende elementen van een taal
Bv: /k/ ≠ /z/ want kat ≠ zat
Kleinste eenheden in het klaksysteem van een taal
b) Grammatica
De grammatica is een systeem van regels om taalelementen te verbinden tot grotere gehelen.
- Syntaxis
Focus: verbinding van woorden tot woordgroepen en van woordgroepen tot
zinnen
- Morfologie
Focus: verbinding van morfemen tot woorden
Concreet focust de morfologie op de volgende fonemen:
Vervoeging (bv: loop + t = loopt)
Verbuiging (bv: masker + s = maskers)
Woordvorming (bv: corona + crisis = coronacrisis)
- Fonologie
Focus: verbinding van fonemen tot morfemen
- Semantiek
Focus: betekenis
Lexicale semantiek: focus op de betekenis van woorden en morfemen
Grammaticale semantiek: focus op semantische beperkingen op
grammaticale verbindingen
- Bij de bespreking van woordsoorten zullen vaak drie aspecten terugkomen:
Morfologische kenmerken: kan het woord verbogen of vervoegd worden?
Syntactische kenmerken: met welke andere woordsoorten kan je de
woordsoort in kwestie combineren?
Semantische kenmerken: wat is de typische betekenis van de woordsoort?
,2. Traditionele grammatica
Waarom focussen we op de traditionele grammatica?
Studie van vreemde talen, taaladviezen, taalprofessionals
a) Algemeen
- Ontworpen voor het Latijn en het Grieks
- Later toegepast op volkstalen zoals het Nederlands
- Synoniem: schoolgrammatica
- Bestaat uit:
Woordleer = woordontleding = taalkundige ontleding
Zinsleer = zinsontleding = redekundige ontleding
b) Woordleer
Synoniem: woordontleding, taalkundige ontleding
Overzicht van de woordsoorten:
- Het zelfstandig naamwoord (substantief)
- Het lidwoord (artikel)
- Het voornaamwoord (pronomen)
- Het telwoord (numerale)
- Het bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
- Het bijwoord (adverbium)
- Het werkwoord (verbum)
- Het voorzetsel (prepositie)
- Het voegwoord (conjunctie)
- Het tussenwerpsel (interjectie)
c) Zinsleer
Synoniem: zinsontleding, redekundige ontleding
Zinsdelen worden onderscheiden op basis van hun functie in de zin.
Overzicht van de zinsdelen:
- Gezegde: werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Voorwerpen: LV, MV, BV, VzV,…
- Bijwoordelijke bepaling: tijd, plaats, reden,…
- Andere bepalingen (bv: niet)
3. Algemeen Nederlandse Spraakkunst (ANS)
- 1984: eerste editie, 1997: tweede editie
- 2002: E-ANS (online)
- Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe editie die enkel nog online zal verschijnen
- Belgisch-Nederlandse samenwerking
- Financiering: o.a. Nederlandse Taalunie
- Karakter: descriptief
,DEEL 1: HET WOORD
1. Morfologie
Dit komt later in de cursus terug.
2. Het zelfstandig naamwoord (substantief)
a) Semantisch
Soortnaam Eigennaam
Behoort tot een soort of categorie Iets unieks
Concreta
= waarneembaar
- Voorwerpsnaam:
Persoonsnaam Schilder Rubens
Kabouter Plop
Diernaam Konijn Piet
Beer Baloe
Zaaknaam Stad Brugge
Rivier Schelde
- Stofnaam Hout /
Beton
-Verzamelnaam Gebergte Ardennen
(collectiva) Vee Antillen
Abstracta Schoonheid Beerschot
= niet waarneembaar Geluk Woensdag
Mei
- Voorwerpsnamen verwijzen niet alleen naar voorwerpen
- Zaaknamen verwijzen niet altijd naar tastbare zaken
- De termen ‘voorwerpsnaam’ en ‘zaaknaam’ zijn geen synoniemen
- Eigennamen worden met een hoofdletter geschreven (uitzondering: sommige abstracta)
b) Morfologisch
1. Getal (numerus)
Een substantief heeft een enkelvoud (singularis) en een meervoud (pluralis). De overkoepelende term
voor enkelvoud en meervoud is getal (numerus). In het Nederlands vormen we het meervoud met de
volgende suffixen:
- Meervoud op -en: boeken, stoelen, schermen,…
- Meervoud op -s: computers, vogels, maskers,…
Sommige substantieven hebben zowel een meervoud op -s als op -en. Meestal is er geen
betekenisverschil tussen beide vormen (bv: appels/appelen, groentes/groenten), maar soms wel
(benen/ beenderen, stuks/stukken, letters/letteren).
Sommige substantieven hebben enkel een enkelvoudsvorm of enkele een meervoudsvorm. Dit worden
singularia tantum (bv: kennis, hoop, zand,…) en pluralia tantum (bv: hersenen, manen, mazelen,…)
genoemd.
, 2. Naamval (casus)
Een naamval laat zien welke functie een woord heeft in de zin. Basisprincipe: als de functie van een
woord in de zin verandert, verandert (vaak) ook de vorm (uitgang) van het woord. Deze
vormverandering noemen we verbuiging of declinatie. Het Nederlands had vroeger 4 naamvallen
(nom, acc, gen, dat) Vandaag is enkel nog de genitief productief, als bezitsvorm van eigennamen. Hier
volgen enkele voorbeelden van genitiefvormen.
Bv: Verhulsts roman, Christina’s recept,…
Maar ook uitdrukkingen: de heer des huizes, de tand des tijds
En tijdsaanduidingen: ’s avonds, ’s maandags
c) Syntactisch
- Een substantief kan je combineren met het lidwoord de of het
Bv: de bus, de trein, het paard, de fiets,…
- De keuze van het lidwoord wordt bepaald door het genus (mv: genera) van het substantief
(synoniem: grammaticaal geslacht)
Mannelijk (bv: de boer) = de-woorden
Vrouwelijk (bv: de boerderij) = de-woorden
Onzijdig (bv: het paard) = het-woorden
- Verwijzing naar een substantief met een persoonlijk voornaamwoord (hij, ze, het)
Mannelijk (bv: de boer is gestrest) = hij is gestrest
Vrouwelijk (bv: de boerderij is groot) = ze is groot
Onzijdig (bv: het paard eet gras) = het eet gras
- Verwijzing naar een substantief met een bezittelijk voornaamwoord (zijn, haar)
Mannelijk: de boer houdt van zijn boerderij
Vrouwelijk: de boerderij heeft haar eigen boomgaard
Onzijdig: het paard loopt naar zijn stal
- Namen van steden en landen zijn onzijdig (zijn, het)
Bv: het prachtige Antwerpen, het Parijs van mijn jeugd,…
- Grammaticaal geslacht ≠ biologisch geslacht
Bv: het meisje biologisch geslacht = vrouwelijk, grammaticaal geslacht = onzijdig (het)
Biologisch geslacht (= natuurlijk geslacht): traditioneel wordt een onderscheid
gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke wezens
Grammaticaal geslacht (= genus): traditioneel worden er voor het Nederlands drie
genera onderscheiden, namelijk mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
- Sommige woorden kunnen zowel gecombineerd worden met de als met het, de keuze van het
lidwoord bepaalt soms de betekenis
Bv: de pad (amfibie) en het pad (weggetje)