ECONOMIE : HST 0
Wat belangrijk is: is dat je overal het gedrag van de mensen moet analyseren en zo geraak
je verder in de hotelwereld en ook in de economie.
0.1 Het doel van de economische wetenschap
Economie is een keuze, je hebt oneindig veel keuzes maar je kan niet alles betalen dus
moet je kiezen. Kiezen is een probleem =>het probleem van keuzes
0.2 Welvaart en welzijn
Welvaart is iets dat je uitdrukt in geld
Welzijn is je goed voelen, gelukkig zijn
Zonder welvaart is welzijn moeilijk.
0.3 Soorten goederen
Everything has a price !
Zuiver individuele goederen Rivaliserend: Wanneer jij een zak chips koopt, kan die niet
meer gekocht worden door iemand anders of het kan ook niet-rivaliserend zijn: wanneer jij
een abonnement koopt voor je mobiele telefoon. Het is iets exclusief van mij
Zuiver collectieve goederen Niet splitsbaar goederen. Als ze er zijn, kán iedereen er
gebruik van maken. Je kunt ze dus niet per persoon verkopen. De overheid moet ze leveren
en betalen met belastinggeld. VB: als jij ‘s avonds profiteert van straatverlichting, gaat dat
niet ten koste van andere weggebruikers in die straat.
Quasi collectieve goederen individueel leverbaar goederen, maar toch als een soort
collectief goed door de overheid laten leveren. Onderwijs kun je per persoon leveren.
Wanneer je niet betaalt, is het mogelijk om je uit te sluiten van lessen. Maar we kiezen
ervoor om het collectief, betaalt met belastinggeld, te leveren.
Consumptiegoederen ik consumeer ze en ze zijn op
Verbruiksgoederen zoals een smartphone dat je continue gebruikt
Gebruiksgoederen Meer dan 1 keer gebruiken bv brood, een tent,…
Investeringsgoederen meestal duurzame goederen die we voor een l.t kunne gebruiken
(machines voor gsm’s te maken of zand die we gebruiken om cement te maken)
Kapitaalgoederen gebouwen, machines,wegen, scholen +-1jaar levensduur
Vlottende investeringsgoederengrondstoffen,hulpmateriaal
Een schaarse goed is: de gevraagde hvlh is groter dan de beschikbare hvlh als het gratis ter
beschikking staat.
0.4 consumptie en productie
We zijn meer bezig met te produceren dan te consumeren.
Productiefactoren zijn arbeid natuur en kapitaal.
,0.5 Methode
inductie werkt volgens het systeem vb: als productie duurder zijn kopen er mensen minder
van. Want ze “denken” dat er een wet is. Dus al de rest volgt. Vb de prijzen van iphone zijn
duur dus minder mensen kopen als ze verlagen kopen meer mensen er.= neg. Verband
tussen prijs en gevraagde hvlh.
deductie is dat je kijkt wat er gebeurd en als je iets ziet gebeuren maak je er zelf een wet
van. Vb.: buiten regent het dus is het “logisch” dat alles wat buiten ligt nat is.
0.6 ceteribus paribus
vb: de kans dat een vrouw slaagt op een examen is 40% hoger dan een man. Dan ga ik er
vanuit dat alle andere factoren constant blijven zoals de leeftijd,…
0.7 Micro,macro,meso
Micro is een kleine gegeven, de economie van een gezin, succesvolle relaties met klanten
op bouwen. Vb: bij thomas cook zijn de klanten de micro want zonder hun vertrouwen kan je
geen klanten hebben en werkt thomas cook dan niet
Meso de economie in de omgeving (sector, regio, bedrijf).
Macrode economie van België (globaal, grote landen, nationale inkomen)
ECONOMIE : HST 1
+ doordat producten duurder worden (inflatie) ben je geneigd om NU direct te kopen. En zo
is het dan elk jaar. De economie is heel slim
Het probleem van de economie is : het afwegen van je behoeftes met je budget
1.1.2 Preferenties
Sociologische factoren sociale klasse, religie, woonplaats
psychologische factorenpersoonlijkheid, attitude, wie ik wil zijn
!SUBJECTIEF! afhankelijk van de individu, wie of wat je liever hebt. Subjectief is een
persoon
!WET VAN GOSSEN! Wet van het dalend grensnut.
De consument hecht minder nut aan de aankoop van extra eenheden van een product dat ze
interesseert.
VB: 1ste paar Adidas schoenen is fantastisch en zal zonder twijfel beter zijn dan het 2de paar
schoenen dat ik zal kopen, het nut daalt dan want de eerste was beter. Na 10 paar schoenen
Adidas ben je het gewoon en is het niet meer fantastisch.
Budgetlijn= PxQ + PxQ = een restrictie
Ik kan alles kopen maar dan ben ik alles kwijt ofwel koop ik niet alles en spaar ik.
Het principe van de economie= siteribus paribus
Economie= botsing tegen behoefte en budget
,P14:Het evenwicht van de consument ligt in de keuze van de optimale goederencombinatie
en dit lijd tot het maximale nut
P17:We zijn permanent op zoek naar zoveel mogelijk nut met ons budget
Wat als de prijs van liedjes goedkoper word= dan kan je met datzelfde geld veel meer kopen
en verandert dus de helling van de budgetlijn.
1.2.1 De individuele vraagcurve
DE VRAAGCURVE=wat is de vraag in een land voor een bep. Product
- Welke hvlh de consument bereid is om een goed de kopen tegen een reeks van
prijzen.
- Neg. Verloop.
- Naarmate de prijs stijgt word de vraag kleiner
- Naarmate de prijs daalt word de vraag hoger
DE beweging van een curve is het gevolg van een inkomensverschuiving, het verandert niet
aan de preferenties.
Een afname van een inkomen bereid de consument minder te kopen en de vraagcurve
verschuift naar links en omgekeerd.
P23:Verandering in preferenties= verschuiving op de budgetlijn met hetzelfde budget
gaan we plotseling andere dingen willen kopen.
De marktvraag dus de vraagcurve wijzigt permanent het beweegt niet alleen door de
prijsverandering maar ook door u preferenties, inkomen, vermogen=naarmate ik meer heb,
ga ik meer uitgeven.
!!Complementaire goederen!! Goederen die mekaar nodig hebbe als de smaak of de prijs
in het ene goed verandert zal de vraag in het andere goed ook veranderen bv auto en
benzine of bv iphone en oortjes als de prijs van de iphone daalt zal de vraag van de oortjes
stijgen. Bv een hotel in Barcelona is 20% duurder dus zal de ijsjes op de plaats
dalen .goederen en diensten hebben impact op elkaar zonder da je daar iets kan aan doen.
Je lokt klanten met goedkope Adidas schoenen en je hoopt dat ze dan de sokken erbij
kopen.
Substitueerbare goederen als het ene duurder word ga je dan naar een andere vlucht/het
ene word vervangen door het andere. Goederen die elkaar kunnen vervangen. Bv boter en
margarine
Collectieve vraag = de marktvraag, het geeft weer welke hvlh alle consumenten kopen tegen
een reeks van prijzenopstelling van de individuele vraagcurve dus das de som van ons
allemaal. De mens is een collectief wezen, we zijn permanent onder invloed van elkaar.
Snobeffect=naarmate iets gangbaar is word het minder cool en neemt plotseling de vraag
af.bv als je voor een festival een kei mooi kleedje gekocht en iemand heeft hetzelfde vind je
het minder cool
Bandwagoneffect=de hvlh die men van een bep. Goed vraagt stijgt omdat men bemerkt dat
andere consumenten het kopen(cool-insta influance)
Pigou-effect=een daling van de prijzen maakt dat mensen het meer gaan kopen zelf als ze
het ni nodig hebben. Bv in action: omdat het ni duur is gaan de mensen daar veel meer
kopen dan dat ze nodig hebben.
, Prijselasticiteit van de vraag=geeft weer in welke mate de gevraagde hvlh veranderd als
gevolg van een prijsverandering
Volkomen inelastisch=wat je ook doet van prijs, de vraag blijft hetzelfde er verandert
niets(voedsel, kleding, levensnoodzakelijke producten)
Volkomen elastisch=vakantie, internet. Het omgekeerde
Kruiselingse elasticiteit=als de prijs van het ene goed verandert wat gebeurd er met het
andere goed? Als boter duurder kost gaan mensen margarine kopen. Het effect van een
prijsverandering in 1 goed op de vraag van een ander goed.
Inkomenselasticiteit van de vraag geeft weer in welke mate de gevraagde hvlh verandert bij
verandering van inkomen.
- Wet van engel: stijging van het inkomen doet de uitgave voor voeding procentueel
dalen en die voor luxegoederen procentueel stijgen
- Engelkromme= het verband tussen gevraagde hvlh van een goed en het inkomen
van het consument grafisch voorgesteld
Hoe meer ik inkomen ik heb, hoe exponentieel ik meer ga vragen
LES 3: Het consumentengedrag in Belgie
1.4 Waar geven we geld aan uit en wrm?
We consumeren veel te veel. Je hebt behoeften, je hebt mss ni veel geld maar toch gaat je het
uitgeven omdat je vertrouwen hebt in de toekomst. Bv: door te studeren ga je later werken,..
Het spaargedrag
P43: Levenscylcusmodel van ModiglianiAls je jong ben gaat u loon stijgen gedurende u leven en je
gaat meer inkomen hebben dan dat je uitgeeft. Op een bep. Moment heb je je pensioen en ga je
ontsparen. Je laatste levensjaar is je duurste jaar. Ziek zijn, ziekenhuis, hulp nodig. Netto vermogen
gaat snel naar beneden tijdens u pensioen. Hoe meer geld je hebt hoe meer dat je verspilt. Sparen
om later te ontsparen.
P:44 België heeft een heel hoge spaarquote maar dat ik de laatste jaren onder het gem gevallen van
Europa doordat de rente jaren lager is. Het inkomen is gestegen met anderhalf procent terwijl mijn
consumptie is gedaald.
P45:CPIconsumptieprijsindex: Hoe meet je prijzen en wrm? Inflatieprijsstijging en men meet dat
via een index.
INDEXom evolutie te meten. (nieuw-oud/oudx100)
P48: Het inflatiepercentage De prijzen stijgen jaarlijks in België tussen de 2-5%. Prijsstijgingen is
goed en ook niet goed. Inflatie lijdt tot uitgave. Als de consumptieprijzen stijgen gaan onze lonen ook
stijgen maar altijd ietjes vertraagd(België is het enige land die dat heeft)
Hyperinflatieprijzen stijgen iedere dag het lijdt tot geen vertrouwen meer. Wrm zou je sparen als je
geld niks meer waard is. Maar je kan niet vooruit gaan zonder iets te sparen. Als je spaart dan heb je
plannen.