Economie A – Inleiding Micro – Economie
Praktisch
Leerstof: kennen voor examen
Leesstof: goed als achtergrond, moet je niet kennen
!!! zoeken naar ppt op ufora met praktische info!
Handboek is leerstof! Aanvullen met notities en presentaties
Inhoud:
● Basisconcepten
● V&A
● Welvaart
● De gezinnen
● Bedrijven
● Marktvormen
→ rest is voor economie b
Oefeningen online representatief voor de examenoefeningen 1/3 e van de punten!
Meerkeuze examen!
→ veel definities maar je moet ze niet zelf geven
→ alle vragen!
→ 2/3 meerkeuze
→ 1/3 oefeningen
→ geen open vragen!
→ geen gis - correctie (wss hoge censuur)
Elke week mc vraag over les van vorige week → kan terugkeren op examen!!!
Op examen enkel rekenmachine van boekenpakket toegestaan
,DEEL 1: BASISCONCEPTEN
BASISCONCEPTEN
1. Wat is economie? Wat doet een econoom?
Economie gaat over systemen van consumptie en productie.
Consumptie wordt uitgevoerd door consumenten, productie wordt uitgevoerd
door producenten.
Producenten gaan niet alleen produceren voor het binnenland, maar gaan ook
uitvoeren naar het buitenland.
Buitenland, banksector, overheid zullen ook meespelen in het economisch
systeem.
Je kan ook zowel producent als consument zijn -> Prosumenten.
Prosumenten: consumenten die ook goederen en diensten aanbieden die
traditioneel door die producenten werden aangeboden. Vb; elektriciteit, logies,
taxi,…
Micro-economie= gedrag van de consumenten en producenten. Je kijkt
individueel naar de producenten en consumenten.
Als we hieraan de rol van de overheid, buitenland, banksector -> spreken we
over macro- economie.
Mens staat centraal => economie is een sociale wetenschap.
Het concept van keuze staat zeer centraal in de economie. Als consument heb
je onbeperkte behoefte, u behoefte zijn eindeloos. Schaarse goederen zullen
moeten zorgen voor een invulling van een deel van u behoefte. Als je al je
behoefte wilt bereiken heb je veel geld nodig en dat heb je meestal niet. Je
wordt geconfronteerd met budgetbeperking.
Budgetbeperking= leidt tot een keuze probleem. Met schaarse goederen een
maximale behoefte invulling bekomen.
Economie:
Economische wetenschap bestudeert:
- Keuzes inzake consumptie als gevolg van schaarste.
- Keuzes inzake productie als gevolg van schaarste.
- Gevolgen van deze keuzes voor de maatschappij.
,Schaarste
Schaarste= centraal begrip in economie als wetenschappelijke discipline
= een middel is schaars wanneer de mogelijke aanwendingen ervan de
beschikbaarheid van dat middel overstijgen.
= een middel is schaars als het meer gewild is dan het beschikbaar is.
= een middel is schaars als er productiemiddelen moeten worden voor
opgeofferd.
Schaarste ≠ zeldzaamheid
- Zeldzaamheid is weinig voorkomend
Vb goud is weining voorkomend. Goud is geen schaars
goed.
- Zonder vraag is zeldzaam goed NIET schaars
Vb vraag naar goud is beperkt
- Niet- zeldzame zaken kunnen schaars zijn.
Vb. Drinkbaar water is op wereld vlak niet zeldzaam, maar op sommige
plekken wel schaars.
Schaarste is subjectief (voor de ene persoon niet hetzelfde dan voor de
andere)
- Wil je steeds meer; dan ervaar je schaarste
Bv groter kot, mooiere wagen, …
- Ben je tevreden met wat je hebt, dan ervaar je geen schaarste.
Schaarste evolueert
- Schaarste evolueert in de tijd als gevolg van economie & technologische
ontwikkeling.
Vb. 18e eeuw tekort aan voeding.
- Als gevolg van keuzes ga je welvaart creëren
Welvaart= de mate waarin de schaarste wordt verminderd.
Economische behoefte
= zijn verlangens van de mens waaraan hij/zij slechts kan voldoen door het
inzetten van schaarste goederen.
- Behoefte uiten zich door ervaring van een “tekort”
- Behoefte zijn immaterieel
<-> het goed/dienst dat aan de behoefte voldoet.
o Een flesje handgel vult de behoefte aan veiligheid tegen corona
o Een wagen, vult de behoefte aan mobiliteit in
, o Een smartphone vult de behoefte aan bereikbaarheid/
connectiviteit in.
o Een zwembadabonnement vult de behoeft aan fysieke paraatheid.
- Soorten behoeften:
o Primaire behoeften:
Behoeften die zijn aangeboren, niet aangeleerd
Sterk verbonden met lichamelijke zelf
Vb. Behoeften aan eten, drinken, slapen, onderdak, …
o Secundaire behoeften:
Behoeften die niet zijn aangeboden, maar aangeleerd
Sterk sociaal georiënteerd
Vb. Behoefte aan cultuur, onderwijs, ontspanning,..
o Tertiaire behoeften:
Behoeften naar luxe.
Vb. Behoeften aan merkkledij, groot huis,…
Behoeften evolueren in de tijd
Vb. Digitale connectiviteit, wooncomfort, werkschema, ecologie,…
Behoeften zijn onbeperkt
- Na elke ingevulde behoefte is er een verlangen naar een nieuwe niet-
ingevulde behoefte
Verklaring: toename van economische productie & technologische
ontwikkeling.
o Er ontstaan nieuwe goederen/ diensten waar de mens finaal naar
verlangt
- Theoretische verontstelling duurzaamheidsdenken anno 2020
,Duurzame ontwikkeling
(Brundtlandt- definitie)
= duurzame ontwikkeling komt tegemoet aan de noden van het heden zonder
de behoeftevoorziening van de toekomstige generaties in het gedrang te
brengen.
- Dubbele focus:
o Zowel intergenerationeel => heden: binnen zelfde generatie
o Als intergenerationeel => toekomst tussen generaties
- Geanalyseerd aan de hand van 3 termen:
o Economie
o Milieu
o Welzijn
- Om dat te bereiken heeft Europa een aantal doelstellingen geformuleerd
(Sustainable Development Goals (SDG’s) deze moeten bereikt worden
tegen 2030 om die doelstelling van duurzame ontwikkeling te bekomen.
1.1 keuze, afruil en opportuniteitskost.
Keuze
- de behoefte zijn onbeperkt
- de middelen om aan de behoefte te voldoen zijn schaars.
DUS: de economische agenten gaan keuzes moeten maken.
Economie:
- de wetenschap van de keuzes die gemaakt worden als gevolg van
schaarst.
- Een set van beslissingsregels die in diverse contexten inzetbaar zijn.
Economische problemen:
, - Keuzeproblemen
- Afwegen van kosten en baten ten opzichte van elkaar.
o Kosten: Nadeel van de keuze: ingezette middelen zijn niet meer
beschikbaar. Incl opportuniteitskost
o Baten: de voordelen van de keuze
Opportuniteitskost
= de niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke alternatief voor de
gemaakte keuze.
- Economisch begrip ≠ boekhoudkundige invulling van “kost”.
- Vb1, beschikbare financiële middelen bedrijf
o Alternatieven? Keuzemogelijkheden?
Geld op de bank
Aankoop aandelen andere onderneming
Investeren in project A, B, C
o Stel: keuze valt op project A op de tweede plaats had project B
gekomen, maar je kan je geld maar één keer investeren.
- Vb2,, beschikbare tijd student
o Alternatieven? Keuzemogelijkheden?
Studeren
Studentenjob
Vrijwilligerswerk
o Stel: keuze valt op studeren (boven studentenjob)
Economische kost is inclusief gederfde baten van het best mogelijk alternatief.
- Vb1, de aankoop van project A, door voor project A te kiezen, verlies je
ook het rendement van project B. DUS kosten zijn de aankopen voor
project A + het verlies van het rendement van project B.
- VB2, de aankopen van boeken, internet, energie + het gederfde
opbrengst van studentenjob.
Vaak het belangrijkste deel van de (economische) totaalkost.
Wordt gebruikt om de economische winst te bepalen.
Economische winst: de opbrengsten – de (economische) kosten. Met
inbegrepen in de (economische) kosten de opportuniteitskosten.
,1.2 kosten tegenover baten; shortcuts of de marginale analyse.
Marginaliteit.
= kosten en baten worden afgewogen in “marginaliteit”.
- In termen van bijkomende eenheden.
o Per stuk
o Per verpakking
o Per tijdsbestek
o …
Vb, nog één pint, nog één bijkomend kledingstuk, nog één jaar extra studeren,
…
Volgens marginale kosten (MK) en marginale baten (MB of MO)
Marginale kosten: bijkomende kost voor een bijkomende eenheid inspanning,
output of productie.
Marginale baten: bijkomende opbrengst van een bijkomende eenheid,
inspanning, output of productie.
Vb, optimale schaakstudieduur.
MK: lidgeld, nieuw schaakspel, boeken, vervoer. MAAR ook minder vrije tijd,
lager diploma hoger onderwijs, lager inkomen studentenjob.
MB: verbetering van schaakniveau, beter inzicht, …
,1.2 het gebruik van moddelen en aannames.
Wetenschappelijke benadering.
Economie: de wetenschap van de keuzes die gemaakt worden als gevolg van
schaarste.
- Wetenschap maakt gebruikt van moddelen.
o Y= f(x)
o Doel: impact van x op y verklaren.
o Vereenvoudiging van de werkelijkheid.
Model zorgt ervoor dat we complexe werkelijkheid beter
begrijpen.
o Noodzaakt het gebruik van aannames:
De behoeften zijn onbeperkt
Economisch eagenten kiezen rationeel
De optimale keuze is die waar MO=MK
Keuzes worden gemaakt uit eigenbelang.
Het nastreven van eigen maximale nut.
Houdt rekening met verlies van beste alternatief.
Opportuniteitskost.
Ceteris paribus
Perfecte informatie.
Ceteris paribus
= de veronderstelling dat bij de studie van de impact van x op y, alle andere
factoren (z,…) ongewijzigd blijven.
Vb. Impact van Pvliegtuigtickets op de Vvliegtuigticktes.
- V= f(P)
- Verwacht verband?
Negatief: hoe hoger de prijs, hoe lager de vraag
- Veronderstelt: alle andere vraagbepalende factoren zijn constant.
o Geen impact van gezondheidsrisico’s als gevolg van corona
o Geen impact van wijziging in vertrouwen van consument in
vliegtuigmaatschappij.
o Geen impact van vrees voor terrorisme
o Geen impact van ecologische discussies (voetafdruk)
,Perfecte informatie.
- Bij keuzes weegt men MK en MB af
- Aanname: economische agenten beschikken over perfect info.
o Afweging MK en MB is maar correct bij perfecte informatie.
Perfecte informatie veronderstelt dat alle economische agenten op hetzelfde
moment volledig op de hoogte zijn van alle belangrijke factoren in
economische transactie.
Vb, bij koop/verkoop hebben koper/verkoper alle kennis over prijs, nut ,
kwaliteit, productiekosten, … van het goed/ dienst.
Realiteit: kosten bij producent? Betalingsbereidheid koper? Wat is de
kwaliteit?...
Imperfecte en asymmetrische info is de realiteit -> perfecte markt is de
uitzondering.
Gebruik maken van mental shortcuts.
Mental shortcuts
Bij keuzes weegt men MK en MB af.
- Met toekomstperspectief= prikkels om je keuze te maken.
o Onzekerheid mee gemeld
- Consument heeft niet alle info… imperfecte/ beperkte informatie.
Noodzaakt het gebruik van vuistregels (mental shortcuts)
= intuïtieve beslissingsregels die bij gebrek aan volledige informatie gebruikt
worden bij het maken van een keuze.
Vb, beslissingen op basis van gewoontes, advies van derden,
verwachtingen, de specifieke situatie/omstandigheden,….
, 1.4. het eerste model: de grens van de productiemogelijkheden.
De productiemogelijkhedengrens
Veronderstel: vereenvoudig werkelijkheid = model
- Kleine economie
- Productie van slechts ananas en kokosnoot
- Beschikt over productiefactoren landbouwgrond en arbeid
- Technologie blijft constant
- De PMG als grafische weergave van de maximale output
Productie?
Productiefactoren?
PMG?
Basisbegrippen productie
Productie: de activiteit waarin productiefactoren en intermediaire goederen
worden ingezet om via een transformatieproces andere economische goederen
voort te brengen.
Productiefactoren: de schaarse middelen die de producenten inzetten om tot
productie te komen.
- Arbeid: arbeidsprestaties van intellectuele en fysieke aard
- Kapitaal: voorraad aan kapitaalgoederen die ingezet worden.
- Natuur: natuurlijke rijkdommen. water, lucht, licht, natuurlijke
grondstoffen.
Intermediaire goederen: verwerkte grondstoffen, hulpstoffen, half afgewerkte
producten,… die een verdere verwerking vergen.
Economische goederen: materiële zaken of immateriële prestaties die ontstaan
uit de inzet van productiefactoren.
Productiemogelijkhedengrens: geeft voor elk productieniveau van een bepaald
goed weer hoeveel er maximaal van een ander goed kan geproduceerd
worden, gegeven de productiefactoren en de productiviteit.
Productiviteit: geeft het verband weer tussen de gerealiseerde output en de
daartoe ingezette productiefactoren.