Nederlands 2.1
Hoofdstuk 1: Wat is goed taalvaardigheidsonderwijs?
1. Zeven principes van een taalkrachtig onderwijs
1. Stimuleert een positieve talige grondhouding
Dit principe is een belangrijk basis voor alle andere principes. Bij
taalontwikkeling stimuleren, hou je rekening met de motivatie van leerlingen
en met andere sociaal-emotionele factoren. Je moet voor de leerlingen een
sociale omgeving creëren waarin ze taal kunnen en durven oefenen. Een
leerling moet zich veilig voelen om te durven experimenteren. Wanneer
leerlingen voelen dat ze fouten mogen maken, creëer je een positieve
omgeving die nodig is om taal te laten groeien.
Taal leren is een individueel proces : Leerkracht moet aanvaarden dat
leerlingen op een verschillende tempo taal oppikken. Belangrijk is om te tonen
dat je apprecieert wat ze al kunnen, daarbij kan je als leerkracht interesse
tonen in de talen die de leerlingen spreken en je waarderen dat ze talen
kennen.
Door te tonen dat je hoge verwachtingen hebt, geef je de leerlingen de
boodschap dat iedereen kan leren en krijgen de leerlingen meer
zelfvertrouwen. Leerlingen houden ervan om uitgedaagd te worden, ontdekken
wat ze nog kunnen leren en erin geloven dat ze dat kunnen. Hoge
verwachtingen hebben brengt een veilige oefencontext niet in gevaar
aangezien je toont dat je in hun taalproces gelooft.
2. Functioneel
Taalonderwijs wordt functioneel voor leerlingen als taal dient om doelen te bereiken
en een manier is om betekenisvolle taken op te lossen.
3. Contextrijk
Door te zorgen voor een brede taalaanbod binnen een betekenisvolle context ,
krijgt taal invulling en betekenis. Een context rijk maken kan je doen door in te
gaan op de interesse en voorkennis van de leerlingen en aan te sluiten op hun
leefwereld, verhalen en activiteiten. Je moet vertrekken vanuit concrete
materialen, vragen en situaties en deze verbinden met meer abstracte
inhouden. Dit zorgt voor herkenbaarheid en uitdaging.
Context moet ook ondersteunend zijn: Het woord ‘vlieg’ of ‘vliegen’ leren we
niet door een definitie vanbuiten te leren, maar door dat we deze woorden
steeds te horen krijgen op het moment dat we onze aandacht geven aan een
vliegend dier. Het talig begrip krijgt dan een betekenis, omdat de context een
visuele ondersteuning biedt. Ook bij moeilijke begrippen moeten de leerlingen
de kans krijgen om dit te gebruiken in een bepaalde context. Woorden leren
zonder context, is heel moeilijk.
Leren / lezen maak je contextrijk via visuele ondersteuning, reële ervaringen,
authentiek materiaal, zorgen voor rijk taalaanbod en ondersteuning, nieuwe
leerstof verbinden met voorkennis of ervaringen.
4. (inter)Actief
Leerlingen moeten zoveel mogelijk kansen krijgen om taal actief te gebruiken.
Door een term of zinsconstructie 1x te horen of lezen, is niet genoeg om deze
ook te onthouden. Leerlingen moeten veel mondeling en schriftelijk taalaanbod
1
, krijgen, daar veel op kunnen reageren en voldoende feedback krijgen op hun
taaluitingen.
Leraar-leerling interactie: Leerlingen moeten genoeg persoonlijk taalaanbod
krijgen en voldoende feedback krijgen op wat ze zeggen of schrijven.
Daarnaast moet je als leerkracht reageren op taaluiting van leerlingen,
hierdoor zullen de gesprekken van leerlingen verrijken, verbreden en beter
worden.
o Belang van een goede vraagstelling: Vragen die het denken stimuleren
zijn goed voor het taalproces van leerlingen. Leerlingen zullen hun best
moeten doen om te kunnen antwoorden.
Leerling-leerling interactie: Leerlingen moeten vaak de kans krijgen om per
twee of in groepjes aan taken samen te werken waarbij ze elkaars hulp/input
nodig hebben. Je kan als leerkracht zelf kiezen wie mag samenwerken (en
kiezen voor homogene of heterogene grepen), maar verdeling is afhankelijk
van de doelen. Je moet rekening houden met de voorkennis van de leerlingen,
taalniveau, samenwerkingsvaardigheden, interesses, …
5. Geeft ondersteuning
Ondersteuning bieden kan je doen door feedback te geven. Feedback geven
wanneer de leerlingen aan het werk zijn, werkt goed.
Kwaliteitsvolle feedback: Combinatie van feedback, feed-up en feedforward.
Feedback: beschrijving van de huidige stand van zaken.
Feed-up: beschrijving van wat er gewenst wordt.
Feedforward: beschrijving van de stappen die nodig zijn om tot gewenst
resultaat te komen.
Scaffolding: Hoe gerichter de ondersteuning, hoe meer de ondersteuning iets
biedt. Juiste hoeveelheid ondersteuning om te leerlingen een trapje hoger te
brengen.
Modeling: Modelgedrag van leerkracht wordt ingezet om zo de leerlingen te
helpen hun doelen te bereiken.
Persoonlijke ondersteuning geeft kans tot differentiatie . Hierbij helpt de
leerkracht om de kloof tussen wat ze wel kunnen en kennen, en wat nog niet,
kleiner te maken. Een persoonlijk gesprek tussen leerkracht en één of
meerdere leerlingen kan hierbij helpen.
Hele klasgroep loopt vast: Leerkracht moet leerlingen gericht ondersteunen.
Gewoon het juiste antwoord te vertellen, heeft weinig zin. Je moet aandacht
besteden aan het taalproces dat voorafgaat aan die van einduitkomst. De
leerlingen moeten nadenken en vooral zelf het probleem proberen op te
lossen. Dat kan je bereiken door betekenisonderhandeling, een ander
probleem voor te leggen waarover ze moeten reflecteren, leerlingen uit te
dagen en hen op maat te ondersteunen.
6. Aandacht voor impliciet en expliciet leren
Impliciet leren: Nieuwe taal wordt onbewust opgepikt.
Taalkansen creëren: door herhaling en cyclisch te werken (= linken leggen
met thema’s en doelen die eerder behandeld werden)
Expliciet leren: Er wordt bewust stilgestaan bij vormelijke en theoretische
aspecten van taal zoals woordenschat, spelling of taalbeschouwing.
Taalkansen creëren: bewust inzoomen op bepaalde talige aspecten,
woordenschat, … die eerder al aan bod kwamen en deze ook benoemen.
2
, Focus on form: Leerlingen laten stilstaan bij de taalelementen die ze gebruiken
en samen met hun nadenken over de criteria waaraan hun taalproduct moet
voldoen.
Incidenteel taal leren: Bepaalde woorden, constructies, … worden toevallig in
de klas gebruikt. Je hebt als leerkracht niet op voorhand gepland om deze te
bespreken in de klas.
Intentioneel taal leren: Leerkracht plant en behandeld doelbewust talige
aspecten.
Aandacht voor strategieën: Belangrijk om tijdens talige opdrachten hiervoor
aandacht te hebben. Zo heb je als een leerling moeilijkheden heeft, een
aanknopingspunt.
7. Kansen tot reflectie
Door te reflecteren werk je expliciet aan de taalcompetentie van leerlingen.
Leren en reflecteren gaan hand in hand : Reflectiemomenten zijn belangrijk om
het leren te ondersteunen en leerlingen gericht te laten verder leren. Het doen
de leerlingen inzien dat alles wat ze oppikken, aangevuld kan worden.
Verschillende momenten en niveaus:
Reflectie door leerkracht:
o Nieuwe les of bij het beginnen van een taak de leerlingen laten
nadenken wat ze al weten over het nieuwe onderwerp, hieraan kan je
lesdoelen koppelen. Door uit te leggen aan de leerlingen wat ze zullen
leren, gaan leerlingen bewuster aan de slag met nieuwe inzichten.
o Na opdracht: Je kan met de leerlingen zowel over het proces als over
het product reflecteren door goede vragen te stellen.
Reflectie door medeleerling: Deze manier is een meerwaarde voor wie
de feedback krijgt, maar ook voor diegene dat de feedback geven.
Tijd en ruimte: Er moet genoeg tijd en ruimte zijn om reflectie en
ondersteuning een plaats te geven in de lessen. Door leerlingen goed te
observeren, kan de leerkracht zich een beeld vormen over hun noden en
daarop inspelen door te variëren in werkvormen, groeperingsvormen en
opdrachten.
2. Taal in en buiten de taalles: inzoomen en uitzoomen
Uitzoomen: Niet taallessen bieden ook een rijk taalaanbod en een rijke context die nodig
is om de nieuwe taal een betekenis te geven. Uitzoomen biedt een breder perspectief dat
ervoor zorgt dat leerlingen hun talige competentie inzetten en versterken, verbreden en
verdiepen.
Inzoomen:
3. Taalbeleid: Taalkrachtig onderwijs op de hele school
Taalbeleid: Structurele en strategische poging van een schoolteam om de
onderwijspraktijk aan te passen aan de taalleerbehoeften van de leerlingen met het
oog op het bevorderen van hun gehele ontwikkeling en het verbeteren van hun
onderwijsresultaten.
Doel taalbeleid: Taalvaardigheid van leerlingen versterken en prestatiekloof te
verkleinen. Taalbeleid moet ervoor zorgen dat schoolteams een gezamenlijke
taalpraktijk uitwerken, om taalkrachtig onderwijs te kunnen bieden van de eerste
kleuterklas tot en met het zesde leerjaar.
3