Dit is een document met alle informatie die prof M. Van Der Haegen (vervanger van D. Heirbaut) gezegd heeft tijdens de lessen. Voor het examen moet je alleen kennen wat er in de les gezegd geweest is en dat staat allemaal in dit document. Het deel intern recht staat er niet in.
, HOOFDSTUK 1: DE PERIODISERING VAN
DE RECHTSGESCHIEDENIS
Romeinse periode
- Oud Romeinse recht (753 – 520): stichtingsjaar van Rome, Rome wordt een stadstaat
- Voor – Klassieke recht (250 – 0): Romeinse rijk begint te groeien (wereldrijk)
- Klassieke recht (0 – 250): Romeinse rijk op zijn hoogtepunt
- Na – klassieke recht (250 – 527): verval van Rome, het Romeinse Rijk wordt in 2 delen
verdeeld => West – Romeinse rijk (hoofdstad Rome) en Oost Romeinse rijk (Byzantium).
- Justinianus (527 – 565): er komt een herstel van de Romeinse macht + ook op vlak van het
recht.
Na de Romeinen
- Costumiere periode (476 – 1100): gewoonte
- Ius communne (1100 – 1800): er ontstaat een gemeenschappelijk recht (wel lokale gewoonte)
- Verlichting (ca. 1800): Franse revolutie, Industriële Revolutie
- Nationaal recht (1800 – nu): nationaal wettenrecht
- Toekomst: Europese en lokale comeback
3 bedenkingen over de periodisering
1. Periodisering is gebrekkig
- De veranderingen gebeuren geleidelijk en niet op 1 bepaald moment.
- Veranderingen gebeuren niet altijd gelijktijdig
- Het oude blijft soms voortbestaan => overlappingen
2. Chronologie wijkt af van gebruikelijke periodisering
• In onze chronologie maken we een sterke opdeling in de Romeinse periode die we
in de andere periodisering niet maakten.
• Wij zien een breuk in 1100 die we anders in 1500 zagen
Verantwoording vanuit rechtsgeschiedenis
o Herontdekking van het Romeinse recht in 1100
o In 1500 zien we geen verandering in het recht
o In 1800 is er door de verlichting wel een verandering in het recht (Napoleon)
Verantwoording algemene geschiedenis:
o Rond 1100 zien we een stijging in de landbouwproductie, er was minder
hongersnood => bevolkingstoename => verstedelijking => bloei van handel
en nijverheid => minder analfabetisme => universiteiten => betere
organisatie kerk en staat
o Rond 1500: continuïteit: ontdekking van Amerika (expansiebeweging met
kruistochten) + boekdrukkunst (oude informatie verspreiden) + reformatie
(kerk valt uiteen maar bleef religieus gericht) + absolutisme
o Rond 1800: Industriële revolutie => minder hongersnood, politieke
revolutie, verlichting
o Renaissance: belang voor de rechtsgeschiedenis moet gerelativeerd
worden. Ontdekking van de Grieken, de Romeinen waren het belangrijkste
voor het recht. Het was ook niet de eerste renaissance.
3. Dit is de chronologie van West – Europa, ergens anders is een andere chronologie
Het is een west – Europese chronologie. Als we naar een ander land kijken is er daar een
andere chronologie. Ook geldt deze periodisering niet voor elke rechtstak, dit geldt voor
het privaatrecht maar voor het sociaal recht zal men deze periodisering niet echt kunnen
gebruiken.
3
, HOOFDSTUK 2: DE OUDROMEINSE
PERIODE
A. ROME IS NOG PRIMITIEF
- Rome is opgericht in 753 v.Chr. maar dit is eerder een mythisch/ legendarisch jaartal. Het is
eerder in de 7de eeuw v. Chr. ontstaan.
- Rome is zeer primitief => primitieve instellingen, rechtsbronnen en procedures
- Rome was zeer agrarisch
- De familia was de belangrijkste entiteit => landbouwbedrijf en iedereen in de familia werkt
voor dit bedrijf. Ook het vee en de gebouwen behoorde tot de familia. Het hoofd van de
familia was de pater familias
- Voorbeelden uit het recht: de schuldeiser mag de schuldenaar gevangenhouden +
gewichten aan hem hangen, doden, verkopen als slaaf (twaalftafelenwet).
B. INSTELLINGEN
1. IN DE KONINGSTIJD (TOT 510 V.C.)
Er was een monarchie waar de koning alle macht had. De koning was opperpriester, opperrechter,
aanvoerder van het leger, enige bestuurder. Onder de koning waren er 3 standen in de
maatschappij:
1. Patriciërs = aristocratie, grootgrondbezitters die het voor het zeggen hadden
2. Plebejers = mensen van de lagere klasse maar niet zo arm dat ze afhankelijk waren van de
Patriciërs. Het waren nog altijd mensen die zich in hun eigen onderhoud konden voorzien
maar ze hadden het niet zo breed. Vb. kleine boeren, handelaars. Men kon als plebejer wel
rijk worden maar men bleef plebejer.
ð Sterke aflijning tussen deze 2 standen, je mocht niet trouwen met iemand van een
andere stand
3. Clientes = deze stand was zo arm dat ze voor bescherming afhankelijk waren van de
Patriciërs. Ze moesten hand en span diensten verlenen voor Patriciërs en in ruil kregen zij
eten en bescherming. Dit waren vrijgelaten slaven, boeren die hun grond hadden verloren,
vreemdelingen. Als je niets hebt kom je in een vrijwillig contract met een patrones.
2. NA 510: DE REPUBLIEK
De koning wordt verdreven door de Patriciërs en er komt een republiek in de plaats. De Plebejers
waren niet blij dat de Patriciërs de macht hadden. De plebejers waren met heel veel waardoor ze in
staking gaan. Ze verlaten de stad waardoor de winkels werden gesloten en de stad stil viel.
Hierdoor moesten er een paar toegevingen gedaan worden. Een toegeving was bv de oprichting
van de volkstribuun.
A) DE SENAAT
Aanvankelijk konden alleen Patriciërs een lid worden van de senaat. De plebejers werden hiervan
uitgesloten maar later mochten ook plebejers lid worden wanneer de plebejers ook een ambt van
magistraat mochten bekleden. Oorspronkelijk waren het de familiehoofden die lid konden worden
4
,van de senaat maar later vooral oud – magistraten. De senaat was een permanent orgaan (moet
niet bij elkaar geroepen worden) + de senaat kon heel veel invloed uitoefenen op het beleid van de
magistraten. Hierdoor was de senaat het zwaartepunt van de politiek.
Het verschil tussen de senaat van toen en de senaat van nu
Rome Bij ons
• Ouderen (mannen) • Ook jongeren (vanaf 21 jaar)
• Rijken • Niet alleen de rijken
• Voor het leven • Voor 5 jaar
• Heeft de macht (de facto) • Heeft niet alle macht
• Benoemd • Aangewezen of gecoöpteerd
• Ervaring als rijke oude man • Betere juristen?
B) DE VOLKSVERGADERINGEN
De volksvergaderingen waren de bijeenkomsten van het volk. Er waren er 4:
• 3 comitia = verzamelingen van plebejers en Patriciërs
• 1 concilium plebis = enkel de plebejers
Deze organen waren niet permanent, ze moesten bijeengeroepen worden. Ze mochten enkel ja –
nee stemmen. Ze hadden geen amenderingsrecht. Ze waren ook niet echt democratisch omdat er
met de parameters werd gespeeld waardoor de rijken het voor het zeggen hadden. Deze
volksvergaderingen werden minder belangrijk omdat Rome groter werd.
C) DE MAGISTRATEN
Bij ons is een magistraat een functie die zich afspeelt in de rechterlijke wereld maar bij de Romeinen
zijn dit overheidspersonen. De magistraten worden verkozen door het volk voor een jaar. Het
meeste van deze functies zijn collegiaal, ze worden gedeeld, 1 functie wordt door meerder
personen bekleedt. Dit werd gedaan zodat niemand echt te machtig kan worden. Dit zorgde ervoor
dat er altijd iemand de beslissing van een andere kon tegenwerken. Er was altijd een consul die ging
meewerken met de senaat en iemand die ging tegenwerken tegen de senaat. De collegialiteit
bestond niet voor elke functie (1 preator, dictator). Deze collegialiteit kende dus veel voordelen
maar ook nadelen. Elke consul kreeg een leger en bij een grote oorlog werden deze bij elkaar
gevoegd maar deze kwamen niet altijd met elkaar overeen. Ze maakten gebruik van de
alternerende bevoegdheid (de ene dag mag jij en de andere dag ik). De magistraten waren geen
specialisten, ze waren van de gegoede klasse die aan hun politieke carrière begonnen. Het was de
gegoede klasse want deze functies werden niet betaald en ze moesten wel een dure campagne
betalen om verkozen te worden.
Functies:
Dictator Werd voor een bepaalde tijd aangesteld (6 maand) in uitzonderlijke situaties.
Deze mocht niet te machtig worden.
Priesters Wanneer de koning verdreven was werd zijn functie verdeeld onder de priesters
en de consuls. De priesters namen de religieuze bevoegdheden over. Ze hadden
ook een bevoegdheid voor het recht maar dat is later afgezwakt naar het
religieus recht.
Consuls Militaire en politieke bevelhebbers (eerste minister van nu)
5
, Praetor Nemen de juridische bevoegdheden over van de consuls. Eerst was er maar 1
maar later meerdere.
Censor Oud – consuls => moesten waken over de goede zeden. Konden beslissen over
het vermogen van iemand om senator te worden of kon iemand uit de senaat
verwijderen als hij te arm geworden was of als hij de goede zeden niet
respecteerde.
Aedielen Jongere mensen die verantwoordelijk waren voor de openbare spelen, openbare
gebouwen en openbare markten.
Quaestor Staatsfinanciën
Volkstribuun Plebejer die grote macht had want ze hadden een vetomacht, ze konden een
veto stellen op elke beslissing van een magistraat. Ze waren ook onschendbaar.
Ze konden echt onrust stoken in de maatschappij. Er waren er 2.
+ ook nog veel lagere magistraten
C. RECHTSBRONNEN
1. DE GEWOONTE: DE MOS MAIORUM (GEWOONTE VAN DE VOOROUDERS)
Rome was een primitieve maatschappij waardoor ook het recht primitief was. Het gewoonterecht
was een voorbeeld van dat primitieve recht. Veel regels stammen uit dat mos maiorum.
2. DE WET
Later is er ook wetgeving gekomen omdat initieel de rechtsprekende functies enkel voor de
patriciërs waren weggelegd. Als je als plebejer voor die preator komt dan wilt u op een correcte
manier behandeld worden maar met dat gewoonterecht was dat moeilijk. De magistraten gingen
het recht zo gebruiken zodat ze de plebejers slecht konden behandelen.
A) DE WET DER TWAALF TAFELEN
Onder druk van de plebejers is de wet der twaalf tafelen er gekomen. Het gaf geen volledige
omschrijving van het geldende Romeinse recht in die tijd maar ze namen die stukken eruit waar het
gewoonterecht niet duidelijk was. Dit gebeurde om de willekeur van de magistraten te
verminderen. Het is vooral strafrecht en een klein beetje privaatrecht.
B) ANDERE WETGEVING
De volksvergadering konden wetten uitvaardigen. De comitia konden echte wetten (lex – leges)
maken. Deze waren geldig voor patriciërs en plebejers. De concilium plebis kon plebiscieten
uitvaardigen. Deze waren enkel geldig voor de plebejers.
In 287 vC kwam de Lex Hortensia en die zorgde voor de gelijkschakeling tussen plebescieten en
leges met als gevolg dat ook de plebiscieten leges werden. Een nog steeds belangrijke wet van
toen was de lex Aquilia (onrechtmatige daad – aansprakelijkheid). Het was eerst een plebisciet
maar daarna werd het een wet door de gelijkschakeling. Verder zorgde die wet er ook voor dat de
beslissingen van de concilium plebis ook van toepassing waren op de patriciërs ook al zitten er daar
gaan Patriciërs in. Dit moest wel gerelativeerd worden want het was de senaat die het staatsbudget
moest regelen en die kon dus beslissen of die hervormingen moesten doorgevoerd worden van de
conilium plebis. De rol van die volksvergadering nam af naarmate Rome groeide maar dit was
vooral het geval voor de comitia maar minder voor de concilium plebis.
6
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur DDH. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.