Samenvatting van het het vak Vitale Functiekunde: Medische Kennis van de minor Intensief Klinische Zorg (IKZ) aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Deze samenvatting is geschreven a.d.h.v. de leerdoelen die per bijeenkomst aan bod komen.
Minor Intensief Klinische Zorg
Vitale Functiekunde: Medische Kennis
Algemene informatie:
Deze cursus heeft een nauwe relatie met klinisch redeneren volgens de ABCDE-methode in de
acute zorgsituaties. Verpleegkundigen moeten tijdig de situatie van de patiënt inschatten. Om de
situatie van de patiënt in mate van urgentie in te kunnen schatten maak je gebruik van klinisch
redeneren. In deze cursus leer je een gestructureerde benadering van de vitale functies vanuit
het principe: ‘Treat first what kills first’. De methode die we gebruiken voor klinisch redeneren
in acute situaties is de Airway Breathing Circulation Disabilities Exposure (ABCDE-)methode.
De cursus bestaat uit interactieve hoorcolleges over anatomie, fysiologie, symptomen, en
behandeling van ziektebeelden ter ondersteuning voor de werkcolleges waar casusgericht
geoefend zal worden met de ABCDE-methode. Daarnaast werk je met 2 redeneerhulpen National
Early Warning Score (NEWS) en Eye opening, best Motor response, best Verbal response (EMV-
score) om de mate van urgentie in te schatten.
Competenties:
Dit programma draagt bij aan de volgende competenties (complexiteitsniveau 2 en 3):
1. De verpleegkundige stelt o.b.v. klinisch redeneren de behoefte aan verpleegkundige zorg
vast op lichamelijk, psychisch, functioneel en sociaal gebied, indiceert en verleent deze zorg
in complexe situaties, volgens het verpleegkundig proces, o.b.v. EBP.
2. De verpleegkundige werkt zowel binnen als buiten de eigen organisatie samen met andere
beroepsbeoefenaren of instanties waarin zij/hij als autonome professional een bijdrage
levert aan de kwaliteit en continuïteit van zorg
Studiepunten: 5 ECTS/140 SBU.
Programmadoelen:
De student kan:
1. redeneren volgens de ABCDE-methode:
a. afwijkende vitale functies interpreteren,
b. verklaren hoe de vitale functies met elkaar samenhangen,
c. het verpleegkundige beleid dat nodig is voor stabilisatie van de patiënt beredeneren,
d. het waarschijnlijke effect van een te kiezen verpleegkundige interventie beredeneren,
2. bepalen wanneer de scorelijsten NEWS en EMV-score ingezet kunnen worden en welke
handeling volgt op grond van de (totaal)score;
3. informatie op systematische wijze overdragen aan een arts via de SBAR-methode;
4. beredeneren welk aanvullend onderzoek aangevraagd moet worden;
5. de anatomie en pathofysiologie van de (hoogcomplexe) ziektebeelden behandeld in de
lessen in eigen woorden uitleggen;
6. de oorzaken, symptomen, gevolgen en behandeling van de ziektebeelden die behandeld
worden in de lessen beschrijven;
7. na een zorgvuldige evaluatie de juiste prioritering van interventies beargumenteren bij
hoogcomplexe patiënten (prognostisch en therapeutisch redeneren);
8. het klinisch verloop en prognose voorspellen bij hoogcomplexe patiënten (prognostisch
redeneren).
Lijst met belangrijkste ziektebeelden:
- Respiratoire insufficiëntie
Klaplong
Pneumonie/ontsteking
- Diabetes mellitus met evt. ketoacidose
- Hemodynamisch instabiel zoals hypovolemie door bloeding
- Chronische nierinsufficiëntie
- Leverfalen door onder andere alcoholabuses
- Sepsis/ARDS
- Excited delirium syndrome
, Minor Intensief Klinische Zorg
Vitale Functiekunde: Medische Kennis
Bijeenkomst 1: Het herkennen en beoordelen van de vitaal bedreigde patiënt via de
ABCDE-methode – Ademhaling
De student kan de gezonde en pathologische veranderingen in anatomie en fysiologie van
het ademhalingsstelsel beschrijven en toelichten.
Anatomie ademhalingsstelsel
De tractus respiratorius bestaat uit:
- Cavitas nasi = neusholte
- Cavitas ori = mondholte (+ tong)
- Farynx = keelholte
- Larynx = strottenhoofd
- Trachea = luchtpijp
- Bronchiën = luchtpijptakken
- Longen
Bronchiolen = kleinste vertakkingen
Alveoli = longblaasjes
uitwisselingsoppervlakken
Fysiologie
Functies ademhalingsstelsel: lucht verplaatsen van en naar uitwisselingsoppervlak (alveoli)
voor gaswisseling tussen lucht en circulerende bloed, ademhalingsstelsel en andere weefsels
verdedigen tegen ziekteverwekkers, geluid vormen en reukprikkels doorgeven naar het CZS.
Functies ademhaling: opname van O2 in longen en afgifte van CO2, gasuitwisseling met het
bloed, gasttransport door het bloed, biologische oxidatie van voedingsstoffen onder vrijmaking
van energie en verwijderen van daarbij vrijkomende kooldioxide uit het lichaam.
Fysiologie ademhaling = alle processen die noodzakelijk zijn voor een adequate verbranding
van voedingsstoffen in de lichaamscellen. Er zijn 5 processen van belang voor het tot stand
komen van een functionele ademhaling (gaswisseling tussen cel en buitenlucht):
1. Ademprikkels = regulatie van de ademhaling door de hersenstam. Reageert op
chemoreceptoren; gevoelig voor CO2 en pH.
Betrokken delen: hersenstam/ademcentrum.
Afhankelijk van perifere sensoren, ademcentrum, prikkelgeleiding,
autonoom/willekeurig/gevoeligheid.
2. Ademarbeid/longventilatie = het verversen van de lucht in de longen ter verversing van de
lucht in de alveolaire ruimte (longblaasjes). Hiervoor is drukverschil nodig; door in- en
uitademen verplaatst het middenrif.
Betrokken delen: thoraxkooi (ribben en wervelkolom, tussenribspieren, diafragma),
(hulp)ademhalingsspieren en abdominale spieren.
Afhankelijke van: longvolumes, spieren/thorax, compliantie en uithouding.
3. Distributie/gastransport = verdeling van zuurstof/lucht in verschillende delen van longen.
Betrokken delen: ademweg (hoge/lage luchtwegen), bronchiën en bronchioli.
4. Diffusie = uitwisseling van O2 en CO2 tussen bloed en lucht in de longen en de uitwisseling
van O2 en CO2 tussen bloed en weefsels het verplaatsen van deeltjes.
Betrokken delen: alveoli.
5. Perfusie = doorstroming van de longen en weefsels met bloed. Het transport via het bloed
van O2 van de longen naar de weefsels en het vervoer van CO2 van weefsels naar de longen.
Ventilatie/perfusie-verhouding:
- Ventilatie = perfusie.
- Dode ruimte: perfusie < ventilatie.
- Shunting: ventilatie < perfusie.
Betrokken delen: circulatie (hart, bloedvaten, Hb).
, Minor Intensief Klinische Zorg
Vitale Functiekunde: Medische Kennis
Het uiteindelijke product van de 5 samenwerkende processen is
dat de opname van O2 in het bloed gelijk is aan het metabole
verbruik van het lichaam en dat de afvoer van CO2 uit het bloed
gelijk is aan de metabole productie hiervan. De processen moeten
zich dus aanpassen aan de metabole behoefte.
Respiratoir systeem functionele processen uitgebreid:
1. Ademprikkels = regulatie van de ademhaling door hersenstam.
Het ademcentrum in het centrale zenuwstelsel (CZS) stuurt de
ademhalingsspieren aan en hun onderlinge coördinatie; het zendt
ritmisch impulsen naar de inspiratiespieren, waardoor een
actieve ademhaling ontstaat, gevolgd door passieve uitademing.
Medulla oblongata (verlengde merg) = deel van hersenstam, het regelcentrum voor de
ademhaling, krijgt informatie over de concentratie van bloedgassen van chemosensoren.
Chemosensoren zijn gevoelig voor bloedgasspanningen (pCO2/pO2) en pH van bloed.
- Centrale chemosensoren: liggen in de hersenstam. Reageren op verandering van
concentratie CO2 en pH van extracellulair vloeistof (ECF) in medulla, die in contact staan
met liquor cerebrospinalis (hersenvocht). Onder normale omstandigheden wordt de
ademhaling vrijwel uitsluitend bepaald door de centrale chemosensoren. In lichamelijke
rust wordt longventilatie m.n. gestuurd door pCO2.
Stijging van pCO2 of daling van pH prikkelt het ademcentrum ademhalings-
bewegingen gaan elkaar sneller/dieper opvolgen toename AF en HMV.
Hebben het vermogen zich aan te passen: als pH van bloed gedurende lange tijd is
verlaagd of pCO2 verhoogd (bv. bij emfyseem), wordt dit als normaal geïnterpreteerd.
- Perifere chemosensoren: liggen in aortaboog en linker/rechter a. carotis (= halsslagader).
Zijn ook gevoelig voor CO2 en de pH, maar in mindere mate. Reageren als enige als de pO2 in
het bloed sterk is gedaald.
Hebben een korte latentietijd: staan onmiddellijk in contact met arteriën en hebben dus
grote doorbloeding, waardoor ze het ademcentrum snel kunnen informeren over
veranderingen in bloedgaswaarden vooruitmelding.
Actief onder bijzondere omstandigheden (bv. hoog in bergen, bij ernstige ademhalings-
problemen) waarbij pO2 in bloed sterk kan dalen. Perifere sensoren gaan AF bepalen.
Stijging van PCO2, daling van pH en PO2 verhogen de ontladingsfrequentie van de
sensoren, waardoor de longventilatie toeneemt.
o Bij een lage pO2 (hypoxie) worden er meer ademprikkels afgegeven.
o Gevoeligheid voor hypoxie komt door overgang naar anaerobe stofwisseling,
waarbij lactaat (melkzuur) vrijkomt.
Hypoxic drive: zuurstofprikkel wint van andere prikkels pCO2 in bloed wordt lager.
, Minor Intensief Klinische Zorg
Vitale Functiekunde: Medische Kennis
2. Ademarbeid/ventilatie
Longventilatie = ritmisch proces door activiteit van de inademingsspieren, die daartoe worden
aangezet door het ademcentrum. Longventilatie vindt plaats doordat telkens een hoeveelheid
buitenlucht wordt ingeademd die zich voor een deel vermengd met de longenlucht, waarna een
gelijke hoeveelheid lucht wordt uitgeademd Adem-/teugvolume (VT) = 450-600 ml/ademteug.
Deze wordt door diepte van adembewegingen bepaald en is afhankelijk van lichaamsgrootte/-
getraindheid, Daarnaast hebben adembewegingen een bepaalde frequentie (f): aantal in-en
uitademingen/min normaal in rust bij volwassene: 12-15/min.
Ademminuutvolume (V) = ademfrequentie (f) x teugvolume (VT) = 6000 ml/min in rust.
Alveolaire ventilatiesnelheid = (teugvolume – dode ruimte) x ademfrequentie = 4200ml/min (rust).
Door frequente in- en uitademing blijft de samenstelling van de alveolaire lucht op peil.
Het basale/variabele metabolisme moeten een continue aanvoer van O2 krijgen en een continue
afvoer van CO2 hebben (gaswisseling). De ademhaling moet zich voortdurend aanpassen
(ademhalingssnelheid en -diepte) aan 3 variabele factoren:
- Fysieke-/activiteitenfactor: activiteiten van skeletspieren, inspanning, praten en hoesten.
- Stressfactor: bv. infectie/ziekte (toename van stofwisseling en daarmee toename van O2-
verbruik en CO2-productie), trauma en emotionele factoren.
- Verhoogde lichaamstemperatuur
Ademarbeid is afhankelijk van longvolumina, thorax/spieren, compliantie en uithouding.
Ademarbeid wordt groter bij toename van ventilatie (grotere volumeveranderingen, hogere AF)
en/of bij hogere weerstand in respiratoire systeem. Spierarbeid bij inspiratie is afhankelijk van:
- Luchtwegweerstand zo klein mogelijk voor een optimale gasuitwisseling in de longen.
Wordt beïnvloed door:
Lengte van de luchtwegen
Diameter van de luchtwegen wordt beïnvloed door:
o Autonome zenuwstelstel sympathisch
Neurotransmitter: (nor)adrenaline
Receptoren: adrenerge receptoren/ β2-adrenoreceptoren
- Stimulering? verslapping en bronchodilatatie
o Parasympathische zenuwstelsel
Neurotransmitter: acetylcholine
Receptoren: cholinerge receptoren en irritatiereceptoren
- Stimulering? constrictie
Weerstand wordt vergroot bij ademhaling door neus en bij ademhalingsstoornissen
(obstructieve luchtwegaandoeningen) door verhoogde wrijvingsweerstand door
vernauwde diameter van lagere luchtwegen expiratoire stridor.
- Retractiekracht = weerstand van longen tegen uittrekken. 2 factoren spelen een rol:
Elastinevezels in alveolaire wand rekbaarheid van longweefsel. Problemen bij:
o Longemfyseem: elasticiteitsverlies van longweefsels door afgenomen hoeveelheid
bindweefsel inademing gaat makkelijker (= hoge compliantie).
o Longfibrose: inademing wordt bemoeilijkt (= lage compliantie).
o Interstitiële longaandoeningen stugger longweefsel, meer elastische weerstand.
Oppervlaktespanning
o Oppervlaktespanningverlagende stof = surfactant (dun laagje weefselvocht dat de
binnenkant van alveoli bekleedt) vergemakkelijkt inademing door tussen
watermoleculen in alveoli te gaan zitten.
IRDS (Infant Respiratory Distress Syndrome): bij vroeggeboorte kan nog
onvoldoende surfactant worden aangemaakt problemen longontplooiing.
o Veerkracht van longweefsels en oppervlaktespanning van water in alveoli zijn
krachten die longen willen verkleinen uitademing kost geen arbeid.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur sanneehx. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.