Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting sociale zekerheidsrecht €9,79   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting sociale zekerheidsrecht

8 revues
 1072 vues  63 fois vendu

Dit is een samenvatting van het vak socialezekerheidsrecht. Het is geschreven o.b.v. de lessen en aangevuld met de powerpoints. Omvat schema's en tabellen, alsook de oplossing van de casussen helemaal achteraan. Het is zeer volledig. Ik behaalde hiermee een 17/20. Succes!

Aperçu 10 sur 191  pages

  • 12 octobre 2020
  • 191
  • 2019/2020
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (12)

8  revues

review-writer-avatar

Par: valentinebijnens • 6 mois de cela

review-writer-avatar

Par: e992 • 1 année de cela

review-writer-avatar

Par: jnwokoro8 • 2 année de cela

review-writer-avatar

Par: krisjans1 • 3 année de cela

review-writer-avatar

Par: limmepeeters • 3 année de cela

review-writer-avatar

Par: catteeuwignea • 3 année de cela

review-writer-avatar

Par: nicolebentkowska • 3 année de cela

Afficher plus de commentaires  
avatar-seller
rechtenstudentvub98
SOCIALEZEKERHEIDSRECHT


Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 SOCIALEZEKERHEIDSRECHT INGELEID.................................................................................... 2
I. BEGRIP SOCIALE ZEKERHEID ............................................................................................................................... 2
II. GRONDRECHT OP SOCIALE ZEKERHEID .................................................................................................................. 4
III. SOCIALE ZEKERHEIDSWETGEVING ................................................................................................................... 9
IV. SOCIALE ZEKERHEIDSTECHNIEKEN ................................................................................................................. 12
HOOFDSTUK 2 GENEESKUNDIGE VERZORGING EN UITKERINGEN ................................................................ 20
I. WETTELIJK KADER EN ORGANISATIE ................................................................................................................... 20
II. DOELSTELLING: ARBEIDSONGESCHIKTHEID: INKOMENSVERVANGING EN INKOMENSAANVULLING ................................... 24
III. PRESTATIES: GENEESKUNDIGE VERZORGING ................................................................................................... 28
IV. PRESTATIES: ARBEIDSONGESCHIKTHEID ......................................................................................................... 32
V. PRESTATIES: OUDERSCHAP .............................................................................................................................. 34
VI. PRESTATIES: RESIDUAIR (ART. 136, §2 WET GVU) ........................................................................................ 36
HOOFDSTUK 3 ARBEIDSONGEVALLEN EN BEROEPSZIEKTEN ........................................................................ 41
I. WETTELIJK KADER EN ORGANISATIE ................................................................................................................... 41
II. DOELSTELLING .............................................................................................................................................. 46
III. PRESTATIES ............................................................................................................................................. 55
HOOFDSTUK 4 WERKLOOSHEIDSVERZEKERING EN OVERBRUGGINGSRECHT ............................................... 69
I. WETTELIJK KADER EN ORGANISATIE ................................................................................................................... 69
II. DOELSTELLING .............................................................................................................................................. 72
III. PRESTATIES ............................................................................................................................................. 81
HOOFDSTUK 5 PENSIOENVERZEKERINGEN ................................................................................................. 87
I. WETTELIJK KADER EN ORGANISATIE ................................................................................................................... 87
II. DOELSTELLING .............................................................................................................................................. 90
III. PRESTATIES ............................................................................................................................................. 93
HOOFDSTUK 6 SOCIALEVERZEKERINGSSYSTEMEN:BIJDRAGEREGELING EN TOEPASSINGSGEBIED ............... 105
I. BIJDRAGEREGELING WERKNEMERS .................................................................................................................. 105
II. BEREKENING WERKNEMERS : AB-WET ............................................................................................................ 108
III. BIJDRAGEREGELING: SOCIAAL STATUUT ZELFSTANDIGEN + KB ......................................................................... 109
IV. BIJDRAGEREGELING ZELFSTANDIGEN ........................................................................................................... 110
V. PERSOONLIJK TOEPASSINGSGEBIED ................................................................................................................. 114
VI. TERRITORIAAL TOEPASSINGSGEBIED............................................................................................................ 120
HOOFDSTUK 7 SOCIALE BIJSTAND ........................................................................................................... 126
I. WETTELIJK KADER EN ORGANISATIE ................................................................................................................. 126
II. SOCIALEBIJSTANDSREGELINGEN ...................................................................................................................... 129
HOOFDSTUK 8 ADMINISTRATIEVE EN GERECHTELIJKE PROCEDURE ........................................................... 148
I. ADMINISTRATIEVE PROCEDURE ...................................................................................................................... 148
II. GERECHTELIJKE PROCEDURE .......................................................................................................................... 157
OPLOSSING CASUSSEN............................................................................................................................ 161




1

,Hoofdstuk 1 Socialezekerheidsrecht ingeleid

I. Begrip sociale zekerheid

Heeft twee soorten betekenissen. Aan de ene kant duidt de sociale zekerheid op een toestand,
aan de andere kant op een geheel van instrumenten om die toestand/situatie zo goed als
mogelijk te bereiken. Wat de toestand zelf betreft, kan je kijken naar het woordenboek Van
Dale.

Als toestand

‘Zekerheid’ wordt door Van Dale gedefinieerd als het buiten gevaar zijn. Het beveiligd zijn
tegen verlies. Zekerheid kan allerlei zekerheden dekken. We zijn veilig, beschermd tegen
gevaar. Maar hier gaat het over sociale zekerheid. Waarom is die combinatie met het adjectief
zo belangrijk? Hoe legt men dat uit? Men geeft een paar betekenissen aan het woord sociaal
die allemaal samengenomen voorkomen in die unieke combinatie sociale zekerheid.

‘Sociaal’ in eerste instantie omdat de zekerheid waarover het hier gaat de beveiliging is tegen
het oplopen van menselijke schade. Het gaat niet noodzakelijk over beveiliging tegen
materiële schade. Nee, over schade aan onze persoon, aan de mens. De mens staat voor
sociaal. Er is ook ‘sociaal’ omdat die menselijke schade ieder van ons kan treffen. We staan
er allemaal aan bloot. En bovendien, zelfs als we als individu een tijd lang geen problemen
ondervinden, moeten we wel rekening houden met schade die individuen treffen die ons
omringen. Ons gezin, onze ouders,… die op het ogenblik dat zij worden getroffen hun schade
voor een zeker stuk doorgeven als ons. Als je ouders niet meer zelfstandig kunnen
leven/werken, dan heb je niet veel keuze. Je lijdt schade door arbeidsinkomen te verliezen
door te stoppen met werken, of je moet een rusthuis/ziekenhuis zoeken, waarvoor je zal
betalen.

Als we nog meer in detail naar sociale zekerheid kijken, dan gaat het eigenlijk over
welbepaalde oorzaken en vormen van menselijke schade. Anders is dat begrip nog te breed.
- Het eerste is het hebben van een ontoereikend inkomen. We hebben een inkomen,
maar in bepaalde gevallen volstaat dat niet. We hebben extra uitgaven die te maken
hebben met menselijke schade die we moeten doen, en waarvoor ons normaal
inkomen niet zal volstaan.
- Erger nog is, het verlies van gezondheid en/of het verlies van verdienvermogen. Het
is niet omdat we ziek zijn, dat we niet kunnen werken. Maar gezondheidsschade kan
er ook toe leiden dat onze capaciteit om inkomen te verdienen danig verminderd is of
zelfs onbestaande is. In dat geval hebben we geen arbeidsinkomen meer.
- Het niet volwaardig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Bv. als
gevolg van een gebrek aan inkomen. Armoede leidt vaak tot uitsluiting in de
samenleving. Kan ertoe leiden dat deelname onvolwaardig is. Wordt ook een
onderdeel van beleid van sociale zekerheid. Uitsluiting proberen omzetten naar
insluiting.

Als instrument




2

,Sociale zekerheid als een instrument. Het is dan eigenlijk alle mogelijke instrumenten die
kunnen leiden tot sociale zekerheid. Dus die toestand van beveiliging tegen menselijke
schade. Die middelen ertoe maken allemaal deel uit tot het instrument sociale zekerheid. Dit
is enorm breed. Denk aan het verkeersrecht, dan zouden we geen ongevallen hebben en dus
ook geen menselijke schade.

Het recht is niettemin wel één van de instrumenten, maar niet het enige. Maar recht is wel een
goed instrument, en dan voornamelijk het socialezekerheidsrecht. Het
socialezekerheidsrecht daar kan je een wettelijke sociale zekerheid en een
buitenwettelijke sociale zekerheid in onderscheiden. Het eigenlijke socialezekerheidsrecht
duidt aan in hoeverre de samenleving, de Staat zich verantwoordelijk acht voor die toestand
van sociale zekerheid van de burgers. M.a.w. de overheid neemt vaak via wetgeving zelf het
heft in handen, neemt het voortouw en acht zich verantwoordelijk voor het feit dat er sociale
zekerheidsvoorzieningen moeten zijn. Pensioen is een verantwoordelijkheid voor de staat. In
een aantal gevallen zal de overheid in kwestie zeggen “We hebben gedaan wat we moeten
doen. Het mag meer zijn, maar dat ‘meer’ moet niet per se onze verantwoordelijk zijn. We
kunnen dat overlaten aan andere spelers”. Bijvoorbeeld de sociale partners, de werkgevers
en werknemers of hun organisaties, die samen via CAO’s aanvullende pensioenen in bedrijven
gaan uitbouwen. Overheid zal alleen enkele spelregels opleggen via wetgeving, maar het is
aan de sociale partners zelf om die aanvullende pensioenen te voorzien. Dat is het verschil
tussen wettelijke en buitenwettelijke sociale zekerheid.

De socialezekerheidsregelingen die we zullen overlopen, kennen iets toe aan burgers.
Sociale zekerheidsprestaties. Kan in natura of in geld zijn. In natura, een zeer duidelijk
voorbeeld is dat wanneer je gewond geraakt bij een arbeidsongeval, dan kan je je gratis laten
verzorgen. Je krijgt de zorg zelf, geen geld. Dat is natuurlijk niet bij alle werkgevers. In de
meeste gevallen gaat het echter over prestaties in speciën, d.w.z. dat je geld krijgt. Als je geld
krijgt, dan ligt de nadruk zeer vaak op het vergoeden van een situatie die moet rechtgezet
worden. Natuurlijk, beter voorkomen dan genezen. De eerste zorg zou dus moeten zijn het
voorkomen (preventie) van menselijke schade. Maar natuurlijk kan dat niet allemaal, dus ook
geld overhouden om schade te herstellen. En waar herstel niet mogelijk is, het vergoeden.
- Wanneer men bij een werknemer de eerste verschijnselen van een beroepsziekte
vaststelt, kan men om erger te voorkomen (effectief arbeidsongeschikt worden), de
tijdelijke of definitieve stopzetting van de uitoefening van de arbeid bevelen. We nemen
die persoon weg uit de schadelijke omgeving. Hier krijgt hij bepaalde stimuli voor, zoals
een nieuw arbeidsinkomen, een nieuwe opleiding laten volgen,…
- Arbeidsongevallen vooral voorkopen (preventie), wat gebeurt via het arbeidsrecht (wet
op welzijn werknemers: schrijft veiligheidsmaatregelen voor aan werknemers, om
ongevallen te voorkomen). Maar deze maatregelen verhinderen niet dat er toch af en
toe één kan voorkomen. Kan gebeuren dat een persoon daardoor definitief een
lichaamsdeel kwijt is (of onfunctioneel is). Wel, het herstellen van die verloren gegane
lichaamsfunctie kan soms gebeuren door het gebruik van protheses. Het krijgen van
zo’n prothese is een soort van prestatie in natura. Die prothese herstelt de verloren
gegane functie van een beschadigd lichaamsdeel.
- Ook dat helpt niet altijd. Er zijn ook dodelijke arbeidsongevallen. Wat is dan het
probleem? Niet voor de gestorven persoon, maar voor de anderen die van zijn inkomen
genieten (kinderen, ouders, partners), mee voordeel uit halen. Voor hen is er nu een



3

, probleem, want zij verliezen een kostwinner. Dat kan vergoed worden. Preventie en
herstel zijn niet meer mogelijk.

De vergoedingsvormen nemen drie soorten vormen aan:

- Inkomenstaanvulling: die kunnen ertoe leiden dat een inkomen dat iemand heeft, dat
niet wegvalt, maar wordt aangevuld, om te vermijden dat in bepaalde situaties dat
inkomen te klein wordt om bepaalde uitgaven te kunnen doen dat te maken hebben
met voorkomen/bestrijden/herstellen van menselijke schade. Zoals terugbetaling van
dokterskosten.
- Inkomstenvervanging: in een aantal gevallen kan je je inkomen verliezen, door
omstandigheden die we rekenen tot menselijke schade en sociale zekerheid, en zal je
dus een inkomen in de plaats moeten krijgen, om je toe te laten toch een adequate
levensstandaard te hebben. Bv. Invalide, een situatie waarin iemand door
gezondheidsproblemen arbeidsongeschikt wordt, zijn werk niet meer kan doen, en dus
geen inkomen meer kan verdienen. Eerst primaire arbeidsongeschiktheid, pas na 1
jaar, wanneer die blijft voortduren, spreken we over invaliditeit.
- Minimuminkomen: of het verhogen van een inkomen tot een minimuminkomen, om
er zeker van te zijn dat een inkomen voldoende hoog is om ten minste niet onder de
armoedegrens terecht te komen. Kan zijn dat iemand totaal geen inkomen heeft, nooit
één heeft gehad, maar toch behoefte heeft aan dat minimum, dan kan men er één
krijgen. Of wanneer een loon te klein is, bv. door deeltijds werk, dan kan dat worden
aangevuld, maar dat is hier geen inkomstenaanvulling (want geen precieze oorzaak),
maar gewoon het verhogen om te vermijden dat het ander inkomen te klein zal zijn om
buiten armoede te blijven.

II. Grondrecht op sociale zekerheid

Er zijn een aantal internationale verdragen die België heeft geratificeerd en die zijn
goedgekeurd door de wetgever, en die de Belgische Staat verplichten om
socialezekerheidsregelingen in het leven te roepen om ons de toestand van sociale zekerheid
zo goed als mogelijk te kunnen bieden. Ook artikel 23 Grondwet zegt dat wij recht hebben op
onder meer sociale zekerheid.

Socialezekerheidsplicht

Er vloeit uit deze normen een zekere socialezekerheidsplicht voor de Belgische Staat. Een
verplichting om socialezekerheidsregelingen in te voeren, uit te bouwen en op peil te houden.
Dat zijn vaak open normen, daar staat dan gewoon in “iedereen heeft recht op sociale
zekerheid”, en is dus een verplichting van de staat om dat aan iedereen te garanderen. Maar
soms is men meer gedetailleerd en gaat het over minimumnormen (bv. Europese Code). Men
zegt dan minimaal wat die sociale zekerheidsvoorzieningen zouden moeten bieden. Die
normen komen voor in verdragen die op zich evenwel geen rechtstreekse werking hebben.
Dus m.a.w. je kan als burger niet met de tekst naar een arbeidsrechtbank gaan. De rechtbank
zal zeggen dat die internationale verdragen geen rechtstreekse werking hebben, en dus geen
subjectief recht openen voor jou. Die normen geven geen subjectieve rechten. Ze zijn
nochtans wel verbindend, want België heeft geratificeerd en goedgekeurd. Dus er is wel een
plicht voor België om ze uit te voeren, maar die plicht gaat niet gepaard met een subjectief


4

,recht van een burger. Dat betekent niet dat de staten zomaar kunnen doen wat ze willen, eens
een verdrag ondertekend, want zowel de Raad van Europe, als de International
Arbeidsorganisatie en als de UNO voorzien in opvolgingsmechanismen. Staten moeten
rapporteren over waar zij staan met hun sociale zekerheid, wat wordt beoordeeld door
experten (geen rechters, geen politici). Op basis van hun mening wordt er een vervolg
aangebreid, en dat is vaak wel een politiek gevolg. En kan ertoe leiden dat het iets in beweging
zet. Maar wilt dus niet zeggen dat die normen geen effect zouden hebben.

Artikel 23 van de Grondwet geeft ons ook een recht op SZ, maar zegt dat de bevoegde
wetgevers bepalen onder welke voorwaarden eenieder het recht op SZ geniet. En legt daartoe
de voorwaarden en verplichtingen van eenieder vast. De Grondwet is dichter bij ons, dan de
Europese code of andere internationale verdragen. Maar artikel 23 is dus een open norm,
waar dus geen enig onmiddellijk afdwingbaar recht kan uitgeput worden. Dat artikel bepaalt
niet hoe de wetgever dat moet invullen. Het GWH zegt alleen daarover dat het in redelijkheid
moet. De wetgever heeft een zeer ruime beoordelingsmarge, de maatregelen moeten redelijk
zijn, en voor de rest hebben we er geen kritiek op te geven. Om te zien of een maatregel
redelijk is of niet (bv. een bepaalde uitkering minimaal houden) betekent dat op zich nog niet
dat die maatregel onredelijk is. Je moet rekening houden met nadere regelen die die ene
‘slechte’ regeling kan aanvullen. Kijken of het geheel redelijk is of niet (GwH nr. 66/2002).

Ongestoord genot van uitkeringen

We zijn dus als Belgische Staat verplicht om SZ voorzieningen in het leven te roepen. En als
we dat dan doen is de vraag “kunnen ze daar nog aankomen, kunnen ze die nog afpakken?”.
Zo komen we bij een verdrag dat geen enkele garantie geeft voor toekenning van SZ, nl. het
EVRM. Daar staan veel goede dingen in, maar niet dat wij een recht op sociale zekerheid
zouden krijgen. Dat lees je daar niet in. Wat er wel is, is dat bij dat EVRM een aantal protocollen
horen. En het Eerste Aanvullend Protocol bij dat verdrag beschermt eigendom en wenst ons
eigenlijk een ongestoord genot van onze eigendom te verzekeren. Het EHRM probeert altijd
dat EVRM van 1950 niet te laten uitsterven, wilt er een levend instrument van maken dat
geleidelijk aan wordt aangepast aan evoluties in de maatschappij. De hoge rechters zeggen
dat eigendom, zoals huizen en gronden, wordt beschermd, maar voor veel mensen is dat ook
geld, dat komt uit arbeidsinkomen of socialezekerheidsuitkering. Er is dus de stap gezet dat
SZ uitkeringen een vorm van eigendom zijn in de zin van het Eerste Aanvullend Protocol bij
EVRM. Nu zegt het EHRM met evenveel woorden dat dat protocol ons geen recht geeft op
eigendom, maar dat eens dat we het hebben, dat een ongestoord genot wel gegund moet
worden. Dus de Belgische Staat is niet verplicht om ons werkloosheidsuitkeringen te geven,
maar één keer dat de wetgever daarvoor de nodige wetgeving heeft uitgevaardigd en we die
uitkering krijgen, moeten ze daar in principe van afblijven. We moeten een ongestoord genot
krijgen.

Wat wordt beschermd is een verkregen eigendom, of in termen van SZ, een verkregen SZ
uitkering. Vanaf wanneer is een uitkering verkregen? Anders dan bij eigendom, want is
wanneer ze is toegekend door de SZ instelling die bij wet bevoegd is ze ons te geven (bv. RVA
voor werkloosheidsuitkering). In sommige gevallen is het niet alleen een recht of eigendom
dat u al heeft beschermd, maar ook een eigendom waarop/waarvan u een legitieme
verwachting had daar aanspraak op te maken. U heeft het nog niet, maar het is zo dichtbij
dat u er mag op vertrouwen dat u het zal krijgen, en dan plots zouden ze het u afnemen.


5

,Voorbeeld: wij weten tijdens ons leven, en verwachten dat ook, dat we op pensioen zullen
gaan en een pensioen zullen ontvangen. Die leeftijd is 65 jaar voor een normaal pensioen, 60
jaar voor een vervroegd pensioen. Intussen is die minimumleeftijd opgetrokken naar 67 jaar
door de regering. Wij kunnen niet verwachten in onze twintigersjaren dat die leeftijd 65 moest
blijven. Daar is de rechtspraak het ook over eens. Daar gaat veel tijd over, en de wetgever
heeft de mogelijkheid dat aan te passen. Maar anders is het, dat op het moment waarop dat
beslist werd dat die al 64 waren, die dus hun dagen aan het aftellen zijn, en plots komt daar
een nieuwe maatregel. Wanneer men al beslissingen heeft genomen om dat voor te bereiden,
zoals bv. al een opzeg gedaan, en dan zou die leeftijd opgetrokken worden, dan vallen die
mensen in een gat. In dit soort situaties moet de wetgever wel bedachtzaam zijn en ervoor
zorgen dat wanneer hij wetgeving wijzigt, wat mag, hij wel tenminste de legitieme verwachting
van personen op eigendom beschermt. Als je dat koppelt aan de vraag van eerder, de
werkloosheidsuitkering in de tijd zijn nog altijd onbeperkt, maar de zogenaamde
inschakelingsuitkeringen (= werkloosheidsuitkeringen voor mensen die de school verlaten en
nog niet hebben gewerkt) zijn intussen wel beperkt in de tijd, namelijk tot 3 jaar. Er waren dus
mensen die die uitkering al meer dan 3 jaar hadden, en dan wordt die opeens beperkt en krijg
je dus geen uitkering meer, zonder enige overgang? Dus wetgever heeft gesteld dat voor hen
ook die 3 jaar nu pas begon te lopen. De wetgever moet met andere woorden dus af en toe
toch wel nadenken.

Wetswijzigingen zijn niet verboden, ze mogen, maar ze moeten de inmenging/aantasting ervan
bij wet (niet: administratief) in de formele zin van het woord (kan dus ook bv. KB zijn)
vastgesteld worden en de beperkingen moeten ingegeven zijn in overwegingen van algemeen
belang. Men geniet als wetgever een zeer ruime beoordelingsvrijheid in het beoordelen van
sociaaleconomische materies. De wetgever moet nadenken wat de beste maatregel is, en het
zijn enkel de kennelijk onredelijke maatregelen die men eigenlijk, hetzij in het Grondwettelijk
Hof, hetzij in Straatsburg, kan sanctioneren.

Standstill

Stel dat we niet raken aan uitkeringen die reeds verkregen zijn of waarvoor mensen een
legitieme verwachting hebben gaan krijgen, dan kunnen we doen wat we willen, in die zin dat
het Eerste Aanvullend Protocol dat niet verbiedt. Maar er is iets in onze Grondwet dat de
wetgever misschien moet tegenhouden, en dat is opnieuw artikel 23 Gw. Tijdens de
parlementaire voorbereiding van de grondwetsherziening is duidelijk gebleken dat de
grondwetgever aan dat artikel een standstillverplichting heeft willen verbinden. M.a.w. dat
artikel is ingevoerd in de Grondwet als een reactie op voortdurende besparingen in de sociale
zekerheid van de regeringen in de periode voor 1994. Men vond dat het welletjes wat.

Er zit geen subjectief recht in. Maar heeft wel een standstilleffect, staat in de parlementaire
voorbereiding. Wordt ondertussen ook herkend door het GwH, RvS, HvC,… Het is
rechtswerkelijkheid, rechtspraktijk.

Maar, standstill betekent dat je niet mag afbreken wat tot dan is opgebouwd.
Afbraak/verminderen van sociale zekerheidsprestaties moet ophouden. Maar men wilt dat niet
zo interpreteren dat geen enkele wetswijziging meer mogelijk is, want dat is soms net wel
vereist en noodzakelijk om het systeem te verbeteren. Dus, wat de rechtspraak nu zegt, is dat
wat verboden is, is een aanzienlijke achteruitgang. Maatregelen die wel een achteruitgang


6

,inhouden, maar die slechts klein is, en niet aanzienlijk, die mogen zonder probleem doorgaan.
Die beoordeling ligt bij de wetgever. Wat niet mag, is een aanzienlijke achteruitgang. Wat ook
mag, is een aanzienlijke achteruitgang als men voor die aanzienlijke achteruitgang een reden
van algemeen belang heeft. Maar dan is de vraag, waarmee moeten we vergelijken? In het
begin zei het Grondwettelijk Hof “je moet vergelijken met de nieuwe maatregel, de
achteruitgang, en het referentiepunt is de toestand als die bestond net voordat artikel 23 in de
Grondwet is ingevoerd, ergens in 1994”. Maar dat is ondertussen zeer lang geleden. Denk
hierbij aan het feit dat in 1996 de pensioensleeftijd voor vrouwen van 60 naar 65 jaar is
opgetrokken. Nu heeft men dat nogmaals gedaan naar 67 jaar. Vrouwen zouden dus kunnen
claimen dat dit een aanzienlijke achteruitgang is, want het is niet 2 jaar, maar 6 jaar (sinds
1994). Maar dit soort verhalen maken natuurlijk nog weinig kans bij het Grondwettelijk Hof.
Daarom stelt het Grondwettelijk Hof nu steeds meer “je moet een maatregel die wordt
aangevochten vergelijken met de toestand net voordien”.

Dat mobiel punt heeft voor- en nadelen. Het vermijdt dat bv. er is een verbetering sinds 1994
maar die wordt langzaamaan weer wordt afgebouwd, dus wanneer men dan steeds met 1994,
dan is die afbouw niet een achteruitgang, zolang we niet onder dat pijl van 1994 zakken. Je
kan dus heel de weg die is afgelegd ongedaan maken. Daarom is het beter te kijken naar het
laatste element. Maar langs de andere kant, als je die afbraak niet in één keer doet maar in
kleine schijven, krijg je nooit een aanzienlijke achteruitgang, en zou je dus in 12 stappen bij
wijze van spreken kunnen terechtkomen in die situatie van 1994. Mobiel referentiepunt, de
laatste wet voor de nieuwe maatregel, om te vermijden dat alles wat na 1994 is opgebouwd
terug kan worden afgebouwd. Is juist, maar heeft dus ook een klein keerpunt, want in stapjes
kan je een achteruitgang klein maken en dus toelaatbaar maken. Opnieuw zegt het
Grondwettelijk Hof “ruime beoordelingsmarge”. We gaan zeer weinig ingrijpen, alleen wanneer
het echt de spuigaten uitloopt, wanneer het kennelijk onredelijk is. Bv. ook de leeftijd waarop
overlevingspensioenen kunnen worden toegekend was tot voor kort (2014) 45 jaar. Wie jonger
was, maar kinderen ten laste had, kon dat al krijgen zolang men kinderen ten laste had. Als je
dan 45 was, was je dus binnen, was het verworven. Men heeft deze leeftijd opgetrokken eerst
tot 50 jaar, met een overgangsperiode. Met een nieuwe wet nogmaals van 50 naar 55 jaar.
Toch is die tweede wet aangevochten voor het Grondwettelijk Hof. GWH zei “is dit standstill?
Het is een aanzienlijke achteruitgang, van 45 naar 55 jaar, en bovendien wie nu kinderen ten
laste heeft en jonger is dan 55 jaar, krijgt geen overlevingspensioen, maar pas wanneer je zelf
de pensioensleeftijd bereikt van ondertussen 67 jaar. Dus dit is een aanzienlijke
achteruitgang”. Maar het Grondwettelijk Hof zegt dat er een reden van algemeen belang is om
dit te doen. Niet het besparen in de pensioenuitgaven, maar de wetgever stelde vast dat veel
van de vrouwen worden geconfronteerd met het feit dat ze het overlevingspensioen mogen
krijgen, maar dan nog maar een beperkt bedrag kunnen verdienen met hun arbeid. Dus
worden bijna aangezet om hun beroepsactiviteit te stoppen, hebben ze een pensioen, en
verliezen we dus veel arbeidskrachten in de samenleving, die we wel goed zouden kunnen
gebruiken. Dus mensen worden nu behoed voor inactiviteitsval, ervoor zorgen dat ze niet in
die val trappen, hun beroepsactiviteit niet afbouwen/stopzetten. Dit is een perfect legitieme
doelstelling, reden van algemeen belang.

Gelijkheid en niet-discriminatie

De wetgever heeft veel vrijheid. Moet nadenken hoe hij de socialezekerheidsplicht moet
invullen, hoe hij het ongestoord genot van uitkeringen vrijwaart, hij moet zorgen dat hij afblijft


7

,van wat uitgekeerd is (of er niet te erg aan raken), hij kan wat nog niet verworven is afbouwen,
en dat mag zelfs een aanzienlijke achteruitgang zijn zolang dat in reden van algemeen belang
is. Maar dan is er nog één soort grondrecht waarmee de wetgever rekening moet houden, en
dat is het gelijkheidsbeginsel.

Wat vergelijkbaar is, moet gelijk behandeld worden, en wat niet vergelijkbaar is, moet anders
behandeld worden, want anders creëert men evengoed een situatie van discriminatie. Maar,
bij het nemen van sociale zekerheidsmaatregelen hebben onze wetgevers een discretionaire
bevoegdheid. Een open artikel dat hen niet voorschrijft om te doen wat ze moeten doen. Dus,
zegt het Grondwettelijk Hof, ook wanneer we toepassing maken van het gelijkheidsbeginsel
(wanneer we oordelen of een wet al dan niet discriminerend is), zullen we alleen kennelijke
onredelijke ongelijke behandelingen sanctioneren en als discriminatie beschouwen.

Is het verschil in werknemers- en ambtenarenpensioenen niet in strijd met het
gelijkheidsbeginsel? Veel mensen zijn van oordeel dat die gelijkgeschakeld moeten worden,
of minstens nader tot elkaar gebracht moeten worden. Elke politicus zal je zeggen dat budget
ontbreekt om werknemerspensioenen op te krikken tot ambtenaarspensioenen. Als
ambtenaren pensioenen hebben en men gaat die aftoppen, moet men rekening houden met
het ongestoord genot van uitkeringen. Daarbuiten moet men rekening houden met het
standstill beginsel. Daar is intussen wel veel marge van vrijheid op. Wat met het
gelijkheidsbeginsel? Het Grondwettelijk Hof gaat er tot nu toe vanuit dat werknemers,
ambtenaren en zelfstandigen niet noodzakelijk vergelijkbaar zijn. En dus dat die verschillende
pensioenregelingen mogen hebben. Wanneer de wetgever toch gelijke maatregelen neemt,
bv. verhoging pensioensleeftijd van 65 naar 67 jaar, dat overal is ingevoerd, zowel voor
werknemers en ambtenaren, dan blijft het verschil nog altijd bestaan op het vlak van de
berekeningswijze en hoogte van de pensioenen.

In de rechtsleer is men ervan overtuigd dat deze naar mekaar moeten toegroeien. Daar zijn
velen voor gewonnen. Maar men moet wel rekening houden met enkele zaken. Aan de ene
kant, dat wanneer we de pensioenen met elkaar vergelijken we dat met de bedragen in netto
moeten doen. Want kleine zelfstandige pensioenen, daar wordt geen belastingen op
ingehouden, op hoge ambtenaren pensioenen wel. Ten tweede, we moeten ook rekening
houden met aanvullende pensioenen die werknemers krijgen en ambtenaren niet. Waarom?
Die hebben daar toch voor betaald? Ja natuurlijk, zij of hun werkgever, maar in beide gevallen
met fiscale aftrekken. M.a.w. de bijdrage die ze storten voor aanvullende pensioenen worden
afgetrokken van het belastbaar inkomen, dus we missen belastingopbrengsten waarmee we
de wettelijke pensioenen van werknemers kunnen optrekken.

Wat je niet mag vergeten is dat er naast art. 10 en 11 in de Grondwet ook een art. 14 EVRM
is die de gelijke behandeling oplegt. In alle materies die onder het EVRM vallen. Sociale
zekerheid staat daar niet in, maar wat onder het Eerste Aanvullend Protocol valt, valt onder
het EVRM, en dus ook onder de waarborg van gelijke behandeling van art. 14. Wat we zien
mettertijd is dat het EHRM het gelijkheidsbeginsel op dezelfde manier toepast als ons GWH
en het HvJ, maar in sommige gevallen van discriminatie, voor bepaalde gronden (vooral
gender en nationaliteit) is het niet content met “er moeten motieven zijn”. Nee, er moeten
zwaarwegende motieven zijn om een verschil in behandeling te rechtvaardigen, zodat het de
toets aan het discriminatieverbod kan doorstaan. Wat we hebben vastgesteld op het vlak van
sociale zekerheid is dat het Grondwettelijk Hof zich daarvan bewust is, en steeds meer


8

,dezelfde manier van redeneren begint te ontwikkelen als het EHRM, men probeert op één lijn
te komen. Maar is er wel trager mee als het gaat over nationaliteit en sociale zekerheid. Bv.
pensioenen zijn uitbetaalbaar aan de uitkeringsgerechtigden die in het buitenland wonen
wanneer dat Belgen zijn of met Belgen gelijkgestelde vreemdelingen (o.a. onderdanen van de
EU). Buitenlanders die niet gelijkgesteld worden (o.a. onderdanen van Kameroen en
Madagaskar), krijgen hun pensioen niet meer betaald als ze in het buitenland gaan wonen,
ook al hebben ze hier gewerkt, de betaling stopt. Komen ze terug? Dan herneemt zich die,
maar voor de periode dat ze weg zijn, zijn ze hun geld kwijt.

III. Sociale zekerheidswetgeving

Algemeen

Het grondrecht op SZ geeft ons geen subjectief recht. Daarvoor moeten die internationale
verdragen omgezet worden in wetgeving. Over die wetgeving in België valt één en ander te
zeggen.

Artikel 23 van de Grondwet zegt dat er een recht op SZ moet zijn volgens de regels die bepaald
worden door de bevoegde wetgever. Dat artikel zelf bepaalt niet welke wetgever dat is
(federaal, gemeenschappen, gewesten,…). Men leest daarin wel eens “moet tenminste een
wetgever zijn”, dus een formele, een parlement. Neen, zegt het Grondwettelijk Hof, dat
verbiedt de wetgever niet een delegatie van bevoegdheden te geven aan de uitvoerende
macht (Koning). Maar, de bevoegdheid die wordt overgedragen moet wel omschreven zijn
(niet “Koning, maak een werkloosheidsregeling”) en bovendien moet je criteria geven die de
Koning moet gebruiken om zijn bevoegdheid goed te kunnen uitoefenen. Laat hem niet
volledig vrij. Geef ook richtsnoeren mee waarmee hij ten werk moet gaan (bv.
maximumbedragen, feit of hij mag rekening houden met kinderen/echtgenoten ten laste,…).

In sommige gevallen gaat het zelfs zover dat een wet aan een SZ instelling of haar
beheerscomité een verordende bevoegdheid geeft. Dat is niet voorzien in onze Grondwet. Om
die reden worden die verordeningen wel eens omgezet in een KB, of neemt een KB die
verordening over, om problemen van grondwettigheid te vermijden.

Wat ook vaak voorkomt, is dat wanneer een wet komt, het bevoegde ministerie omzendbrieven
maakt. Die worden dan wel of niet gepubliceerd. Daar moeten we ons niks van aantrekken,
want die bindt ons niet, en ook de rechter niet, maar wel de ambtenaar, want die is verplicht
die na te leven anders loopt hij het gevaar van tuchtsancties. Alleen zegt de rechtspraak
wanneer de desbetreffende SZ instelling een zekere discretionaire bevoegdheid zou hebben
bij het invullen van een wetsbepaling, dan mag die omzendbrief daar klaarheid inbrengen.
Wanneer die dan gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad, kan dat wel door de beugel.
Maar ook alleen dan.

EU  lidstaten

België is lidstaat van de EU, maar langs de andere kant is België een federale staat die bestaat
uit gewesten en gewesten. We moeten met beiden rekening houden.




9

, In het Verdrag EU en Verdrag werking EU vind je de toepasselijke regels. Die regels houden
in dat de lidstaten tot nu toe niet bereid zijn geweest hun eigen bevoegdheid om hun eigen SZ
stelsel naar eigen goeddunken in te stellen om die bevoegdheid zomaar af te geven. Ze willen
het zelf in handen houden. De verdragen van de EU (VEU en VWEU) respecteren dat. M.a.w.
de lidstaten behouden de bevoegdheid om de fundamentele beginselen van hun SZ stelsel
vast te leggen.

Maar wanneer de Belgische wetgever, of die van andere lidstaten, die bevoegdheid uitoefent,
moet men wel rekening houden met andere regels van het Unierecht die men niet mag
overtreden. Dat kunnen regels zijn van mededingingsrecht, marktrecht, asiel- en
migratierecht,…

Wat mag de EU zelf doen? De lidstaten ondersteunen en studies maken. Die studies maken,
documentatie en resultaten beschikbaar stellen aan de lidstaten, die ook bespreken in daartoe
opgerichte fora, zodanig dat lidstaten die bv. met een vergrijzingsproblematiek kampen van
elkaar kunnen leren. Proberen gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken en formuleren
die we allemaal herkennen en waar we naartoe proberen te streven, te verwezenlijken (MOC:
methode van open coördinatie). De doelstellingen liggen vast, maar dat is allemaal niet zo
bindend, want het is via aanbevelingen.

De EU heeft zelf wel het recht op te treden in bepaalde aangelegenheden, dat vind je in de
verdragen. Daar zijn de regels wel verbindend. Artikel 45 gaat over vrij verkeer werknemers,
en een aansluitend artikel zegt dat de Raad de regels op vlak van SZ moet vaststellen om te
vermijden dat wanneer mensen pensioenrechten opbouwen in één land en dat gaan werken
in een ander land die opgebouwde rechten verloren gaan. Of om te vermijden dat wanneer zij
een pensioen hebben verworven in het land waar ze hebben gewerkt bij terugkeer naar land
van oorsprong ze dat niet meer krijgen. Waarom? Omdat mensen veel moeilijker ergens elders
gaan werken wanneer zij op vlak van hun SZ daarvoor de prijs zouden moeten betalen. Eén
van de pijlers waarop de EU steunt is het vrij verkeer van werknemers.

In principe dus grotendeels de lidstaten zelf, maar de EU heeft wel hier en daar in bepaalde
zaken de gelegenheid om de zaken aan te scherpen. Voor de landen van de EUROZONE,
daar is het monetair beleid volledig overgedragen aan de EU. En de landen moeten dus zorgen
dat zij begrotingsbeleid (monetair en budgettair beleid) in orde hebben volgens de regels die
daar gelden. En om dat in orde te krijgen kan men bv. zeggen “ja maar je begrotingstekort
wordt veroorzaakt door stijgende pensioenuitgave”. Ze zeggen daarbij niet noodzakelijk dat de
pensioenleeftijd verhoogd moet worden, maar kunnen dat wel suggereren (niet: sanctioneren,
afdwingen). Kunnen wel boetes opleggen als we ons niet aanpassen aan de regels van het
monetair beleid, en van het één komt het ander.

België

Federale wetgeving? Deelentiteiten? Als je de Grondwet leest ga je er geen antwoord in
vinden. Toch mogen we stellen, nog altijd, dat SZ bevoegdheid is van de federale wetgever.
Dat staat met zoveel woorden in de Bijzondere Wet Hervorming Instellingen. Artikel 6 dat
specifiek de bevoegdheden van de Gewesten regelt (arbeidsmarktbeleid, economische
bevoegdheden,…) lees je dat SZ recht federaal is. Als je kijkt naar de aangelegenheden die
behoren tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen, dan staat daar telkens in


10

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur rechtenstudentvub98. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,79. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80364 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€9,79  63x  vendu
  • (8)
  Ajouter