SAMENVATTING PSYCHOPATHOLOGIE VAN KINDEREN EN ADOLESCENTEN
ACADEMIEJAAR 2020-2021
Prof. Dr. Imke Baetens
Leerdoelen:
• De student kan het gedrag van kinderen en adolescenten kaderen in een
ontwikkelingspsychopathologisch perspectief.
• De student heeft kennis van en inzicht in de symptomen, de etiologie, de diagnose, de preventie
en de behandelingsmethoden met betrekking tot de verschillende psychopathologieën bij
kinderen en adolescenten.
• De student kan verworven inzichten en kennis toepassen op casusmateriaal
Examen
Schriftelijk ONLINE examen, gesloten boek
- Reproductie vragen – handboek/slides
o x/6
- Inzicht vragen – koppeling tussen hoofdstukken
o x/6
- Casusvragen – klinisch beeld herkennen: primaire, secundaire hypothesen, en eventuele
differentiaal diagnose
o x/8
- Casuslessen zijn niet verplicht! Deze worden opgenomen! Maar zeker bekijken, ter voorbereiding
van het examen is dit zeer handig.
- We krijgen een oefenexamen op Canvas! (modules – onderaan)
- Slides zijn belangrijk à basis, handboek kan ondersteunen (maar slides alleen zijn niet voldoende)
- Zelfverwonding is ook een verplichte tekst (staat niet op slides!)
- DSM-5 is handig, maar niet verplicht te kopen
Leerstof:
Slides van de lessen op canvas vormen de basis van de leerstof
Leerboek kinder en jeugdpsychiatrie ondersteunen de slides
- alle hoofdstukken zijn te kennen, behalve hfst 4 (spraak) en
hfst 12 (somatisch-symptoomstoornis)
- instrumenten voor diagnostiek zijn achtergrond-informatie
+Verplichte teksten op canvas (bij modules trauma, suïcide (zelfverwondend gedrag), hoogbegaafdheid en
middelen)
+Zelfstudie: hoofdstuk leerstoornissen (p.27-38)
1
,Inhoudstafel
1. Inleiding, infantpsychiatrie en zelfverwondend gedrag
2. Hoogbegaafdheid
3. Middelenmisbruik en verslaving
4. Stemmingstoornissen
5. Ticstoornissen, OCD en trichotillomanie
6. Gedragsstoornissen
7. ADHD
8. Angststoornissen
9. Eetstoornissen
10. Trauma
11. Leerstoornissen
12. Suïcide
13. ASS
Extra:
- Overzicht DSM kenmerken alle stoornissen
- Begrippenlijst
2
,1. Inleiding, infantpsychiatrie en zelfverwondend gedrag
Inleiding
1.1 Inleiding
Psychopathologie van kinderen en adolescenten
= theoretische en empirische kennis van psychische stoornissen bij kinderen en adolescenten en
processen die tot stoornissen leiden
Tegenover:
- Ontwikkelingspsychopathologie: studie van de ontwikkeling van psychische
stoornissen/problemen (die het dagelijks functioneren ernstig beperken)
o Geheel aan opvattingen, methoden en vraagstellingen om een beter begrip te krijgen van
afwijkend gedrag in het licht van ontwikkelingstaken, stadia en processen die de
menselijke groei kenmerken en de klinische implicaties van de verworven inzichten voor
diagnostiek en behandeling
- Ontwikkelingspsychologie: bestudering van de normale ontwikkeling
Daarenboven is het belangrijk om te onthouden dat:
- Wat normaal is voor een bepaalde levensfase, kan afwijkend zijn wanneer het optreedt in andere
levensfases.
- Stoornissen die specifiek zijn voor de levensfasen t.e.m de adolescentie
o Stoornissen die voorkomen op de volwassen leeftijd en soms een vroeg begin hebben
zoals een depressie, een angststoornis of een psychose. De klachten kunnen bij kinderen
(zeer) verschillend van die van volwassenen. Zo klagen kinderen eerder over buikpijn of
hoofdpijn bij emotionele problemen, is de stemming vaker prikkelbaar dan depressief en
kan angst zich uiten in woede-uitbarstingen en huilbuien.
o Zo zijn bijvoorbeeld sommige stoornissen typisch in de adolescentie zichtbaar, zoals
zelfverwonding. Vele groeien er later wel uit.
- Stoornissen die ook op volwassen leeftijd kunnen voorkomen met eventueel een specifieke
uitingsvorm in de kinder-en jeugdjaren
- Zo zijn er bijvoorbeeld typische kinder- en jeugdaandoeningen zoals autisme, ADHD en andere
ontwikkelingsstoornissen
- Verschijnselen die normaal zijn in een bepaalde ontwikkelingsfase van een kind maar die
afwijkend worden als die fase voorbij is. Op jonge leeftijd is het normaal om denkbeeldige
speelkameraadjes te hebben of milde dwangverschijnselen. Ook irreële angsten zijn op
jonge leeftijd niet altijd afwijkend. Een psychische problematiek kan ook deel uitmaken
van een normale ontwikkeling (koppigheidsfase van een peuter).
3
,Wat is het grote verschil tussen kinder-en jeugdpsychiatrie en volwassenenpsychiatrie?
- K&A zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen
- K&A zijn afhankelijk van hun gezin en hun functioneren houdt vaak direct verband met de
gezinssituatie
- Ontwikkeling speelt een cruciale rol
- Bij diagnostisch onderzoek bij K&A meestal andere informanten dan bij volwassenen
- Interventietechnieken en organisaties van zorg voor K&A zijn anders dan bij volwassenen
We moeten daarnaast ook onderscheid maken tussen ontwikkelingspsychologie en
ontwikkelingspathologie:
Wanneer spreken we juist van psychische stoornis?
- ‘Abnormaal’ verschijnsel: afwijkend van een sociale norm
! Lastig om bij kinderen vast te stellen omdat ze nog in ontwikkeling zijn.
Afwijken van sociale norm en veroorzaakt lijden à vaak vele moeilijker vast te stellen bij
kinderen!
- Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of bij de omgeving
Omgeving: bijvoorbeeld de ouders.
Een jong kind kan ongemak en verdriet nog niet goed aangeven.
- Gedrag past binnen een psychopathologisch begrippenkader
Kind dat zich ‘raar’ gedraagt nadat hij hard is gevallen …of ‘gesnoept’ heeft van de medicijnen van
de ouders …à naar eerstehulppost, niet naar psycholoog of psychiater.
Ontwikkelingspsychopathologie wordt weergegeven in ons woordenboek als psycholoog en psychiater: de
DSM. We moeten wel altijd onthouden dat dit geen vaststaand iets is, laat staan een ‘exacte’ oorzaak-
gevolg wetenschap! Zo evolueren pathologieën doorheen de jaren. Stoornissen die in DSM-3 bestonden,
bestaan niet meer in DSM-5 en omgekeerd! Er is een sociale consensus over welke stoornis nu juist ‘kan
bestaan’.
Als DSM onze leidraad is spreken we over classificerende diagnostiek. Deze soort diagnostiek maakt
gebruik van:
- Probleemanalyse: Wat is er aan de hand?
§ Probleem vs stoornis
§ Het is pas een stoornis wanneer voldaan wordt aan alle criteria
- Clustering van symptomen – samenvatten in fenomenen/syndromen.
- Diagnose is geen vaststaand feit en gebaseerd op kwaliteitsvolle diagnostiek
§ Een kind dat klinisch depressief is, is dat misschien niet meer 3 weken later!
4
,Wat is het belang van classificerende diagnostiek?
- Communicatie – gemeenschappelijke taal, het maakt dingen begrijpelijk
- ‘Etiket’ – verklaring van wat er aan de hand is met K/A
- Indicatiestelling en verwijzing
- Ruwe handvatten voor interventie
- Algemeen zicht op prognose
- Zicht op prevalentie
Doorheen de jaren is er meer en meer kritiek gekomen op classificerende diagnostiek:
- Sociaal-culturele bepaaldheid van psychiatrische stoornissen
o Kritiek is dat er sociaal culturele bepaaldheid is van hoe wij in het Westen naar psychische
stoornissen kijken. We moeten ons bewustzijn dat het dus vanuit ‘onze bril’ geschreven is.
- comorbiditeit, symptoomshifting
o Vaak co-morbiditeit: de hokjes passen niet op iedereen. Sommige hebben bv beetje ass,
beetje adhd,… en vaak is er ook symptoomshifting: jongeren die eerst zelfverwondend
gedrag stellen, die dan doorschieten naar eetstoornissen en suïcidaliteit,..
- vage omschrijvingen, wat is grens pathologie/normaliteit
o hoe meet je dat nu net, waar ligt de grens?
- label-maatschappij (“cfr. ADHD’ers”)
o Label is vaak gelinkt aan behandeling, in Nederland is dit label een vereiste vooraleer je
een behandeling kan krijgen en terugbetaald wordt. In België is dit (voorlopig) nog niet zo.
o Labelmaatschappij: scholen gooien ermee
- onderliggende transdiagnostische mechanismen
o rDOC, 5 domeinen waarop constructen zijn ondergebracht waarop er deficits kunnen
plaatsvinden
o Vaak doen de labels er niet toe: we moeten de onderliggende mechanismes veranderen.
Vb iemand die somber is die negatieve bril dat iemand opzet, dan moeten we de cognities
veranderen en niet de somberheid opzich.
1.2 Diagnostiek
In kantlijnen behandelen, maar geen leerstof. Komt niet op het examen.
Zowel classifierende als dimensionele diagnostiek bij K&A:
Probleemgedrag van K/A wordt onderzocht in termen van cognitieve, sociale, emotionele, motorische
functies, lichamelijke afwijkingen en biologische kenmerken.
Elke classificerende diagnose stelling MOET gebaseerd zijn op (cfr richtlijnen kenniscentrum KJP):
- Breedband screeninginstrumenten
5
, - Interview, observatiegegevens (en ev. ongestructureerde methoden)
- Semi-gestructureerd interview (bv K-sads, of meer specifiek ADIS/ADOS/DIVA)
- Smalle band instrumenten
= gestandaardiseerde onderzoeken/vragenlijsten waarbij de score bij een bepaalde kind wordt vergeleken
met een normgroep: de gemiddelde score van kinderen van eenzelfde leeftijd, eenzelfde sekse en uit
eenzelfde cultuur.
= maat van ernst van psychiatrische stoornis
! Obv van smalle band instrument alleen mag je nooit diagnose doen! Moet combinatie zijn!
Informanten in onderzoek:
- Kind zelf: kan valide informatie geven over eigen problemen en persoonlijkheid. Maar, ook
valkuilen! Bij kind jonger dan 7 kan je bijvoorbeeld geen vragenlijsten afnemen, dan moet je vb
spelobservatie of schoolobservatie doen
- Ouders: kijken vaak anders aan tegen de problemen. Dat is niet per se verkeerd.
Bij sommige problemen is de informatie van het kind meer valide dan die van de ouder: zoals
gebruik van middelen en internet.
- Leerkrachten: natuurlijk meer gericht op schoolse vaardigheden. School is vaak de eerste ‘vindplek’
bij stoornissen als dyslexie of ADHD.
- Artsen: ‘kijken’ vaak ‘anders’ …… omdat ze zich ook op lichamelijke klachten richten. Dat kan een
ander beeld opleveren. En dat is nuttig.
Diagnostiek altijd starten met breedbandscreeninginstrument. Achenbach is de beste, maar wel duur. Je
kan ook SDQ gebruiken, maar is minder valide.
Er is een tweedeling in probleemgedrag:
Bij het vaststellen van probleemgedrag wordt vaak onderscheid gemaakt tussen twee categorieën:
- Internaliserend
- Letterlijk: naar binnen gericht. Vooral de persoon zelf heeft er last van. Voorbeelden:
angst en depressie.
- Meer bij meisjes.
- Externaliserend
- Letterlijk: naar buiten gericht. Vooral de omgeving heeft er last van. Voorbeelden:
gedragsstoornis, ADHD.
- Meer bij jongens.
Let op: combinatie komt vaak voor!
En: niet alle stoornissen passen in een van deze categorieën. ASS kan je bijvoorbeeld bij geen van beide
onderbrengen.
6
,Het is ook belangrijk om te onthouden dat het nuttig kan zijn om kennis te hebben over de leeftijd waarop
de stoornis kan ontstaan
Kinderleeftijd Adolescentie
- ADHD - Sociale fobie
- Autisme - Paniekstoornis
- Hechtingsstoornis - Middelenmisbruik
- Scheidingsangst - Anorexia nervosa
- Specifieke fobie - Boulimia nervosa
- ODD - Psychoses
- Gedragsstoornissen
Bijvoorbeeld: ADHD en autisme moeten hun onset hebben gehad in de kindertijd, anders kan deze
diagnose niet gegeven worden.
Differentiaaldiagnose vs. comorbiditeit:
Als je vaststelt of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog 2 vragen:
- Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke andere stoornissen lijken erop… en kan ik die op grond van
argumenten uitsluiten?
à Dit noem je de differentiaaldiagnose.
- Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen … met de stoornis die ik heb
vastgesteld?
à Dit noem je comorbiditeit.
DUS:
- Comorbiditeit: betekent dat 2 (of meerdere) stoornissen op hetzelfde moment kunnen worden
vastgesteld.
- Primaire diagnose: de diagnose die er eerst was of die het grootste lijden met zich meebrengt.
Bv een kind met adhd comorbide gedragsstoornissen. Dan weten we adhd is ontwikkelingsstoornis
dus is er al heel vroeg. Dus dan is adhd de primaire stoornis en de gedragsstoornis is dan de
secundaire comorbide stoornis.
- Differentiaaldiagnose: dat moet niet altijd een psychopathologische oorzaak zijn! Het kan ook
bijvoorbeeld een opvoedingsprobleem of zelfbeeldproblemen zijn .
DIT IS BIJ ELKE CASUSVRAAG OP HET EXAMEN! Wat is je primaire diagnose, wat is comorbide stoornissen
en wat is de diferentiaaldiagnose? Er is ALTIJD een differentiaaldiagnose, je moet altijd kritisch nadenken
wat kan er meer aan de hand zijn. Een comorbide stoornis kan, maar dat hoeft niet altijd.
7
,1.3 theoretische kaders
Volgende theoretische kaders zullen besproken worden:
1. Bi-directioneel model (dyade)
2. Bio-ecologisch systeemmodel
3. Transactioneel model
1.3.1 Het bi-directioneel model
Dyade tussen ouder en kind: Bi-directioneel model geïnspireerd op Belsky (1984) en Bell (1968).
Distal family characteristics (e.g., SES)
Adolescent characteristics
Parenting behaviors
Eenzijdig redeneren in oorzaak en gevolg wordt afgewezen. Het gaat om wederzijdse interactie:
- Ouders beïnvloeden het kind, het kind beïnvloedt de ouders.
- Kind kan problemen ontwikkelen door verkeerd gedrag van ouders …
- … maar andersom kunnen ouders in problemen komen door problematiek bij kind
1.3.2 Het bio-ecologische systeemmodel
Ontwikkeld door Uri Bronfenbrenner.
Verwant met het biopsychosociaal model.
Er is wederzijdse beïnvloeding van verschillende systemen.
8
,We zien in dit model 6 systeemlagen:
1. Biosysteem
- De intrapersoonlijke factoren.
- Bijvoorbeeld: intelligentie, temperament, aanleg om dik te worden.
2. Microsysteem
- Er zijn altijd meerdere microsystemen.
- De relaties van het kind met mensen uit zijn directe omgeving.
o face-to-face-relaties, deze noemt Bronfenbrenner ‘de motor van de ontwikkeling’: hier
vindt de beïnvloeding plaats.
o Bijvoorbeeld: het kind met zijn papa; het kind met opa.
3. Mesosysteem
- Relaties tussen verschillende microsystemen.
- Bijvoorbeeld: Jan wordt jarig. Zijn broertje en zusje overleggen hoe ze hem gaan verrassen.
- Bijvoorbeeld: vader straft Jan omdat hij ongehoorzaam is en spreekt met moeder af dat zij hem
niet mag troosten.
- Opvoeders beïnvloeden het kind direct via ‘eigen microsysteem’ en indirect via andere
microsystemen.
4. Exosysteem
- Maatschappelijke systemen die via de microsystemen het kind (indirect) beïnvloeden.
- Het kind zelf is geen onderdeel van dit systeem.
9
, - Bijvoorbeeld: de leraren beslissen om strenger op te treden bij ruzies en pesten tijdens de pauze.
Juf Dilara spreekt Jan vervolgens bestraffend toe als hij een ander kind duwt. Jan’s papa verliest
zijn job en wordt werkloos, kan indirect invloed hebben op het kind.
5. Macrosysteem
- Waarden, normen, wetten en regels.
- Een systeemlaag zonder mensen.
- Bijvoorbeeld: wel of geen dienstplicht; verplichte maatschappelijke stage tijdens de middelbare
school; leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol; Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet:
o "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of
op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
6. Chronosysteem
- Slaat zowel op het kind zelf: hij wordt ouder ...
- … als op de veranderingen in een maatschappij tijdens een bepaalde tijdsperiode
- Bijvoorbeeld: we leven nu in een “me-too”-periode, dit heeft onlosmakelijk invloed op de
ontwikkeling van kinderen die in deze tijdsperiode opgroeien
1.3.3 Het transactioneel model
Vanuit een ecologisch transactioneel model (gebaseerd op Sameroff, 1989) worden eigenschappen van
het kind op elk moment in de tijd gezien als een product van complexe interacties tussen het fenotype
(datgene wat zichtbaar is), de omgeving en het genotype (erfelijke eigenschappen). Het model is in
tegenstelling tot het ecologische model minder uitgebreid naar de ecologie.
10