Fysiologische baring
Baringsmechanisme
Het baringskanaal is het kanaal waardoor de foetus uitgedreven wordt bij de geboorte. Men onderscheidt
twee baringskanalen:
Het beenderig baringskanaal, gevormd door de wanden van het kleine bekken, met name
bekkeningang, bekkenholte en bekkenuitgang
Het weke baringskanaal, gevormd door de uterus, de cervix uteri, de vagina, de vulva, de
bekkenbodemspieren en het perineum
Het weke baringskanaal kan uitgerekt worden, het beenderig baringskanaal niet. De beschikbare ruimte
voor de doorgang van de foetus wordt dus bepaald door het beenderig baringskanaal.
Vlakken van Hodge
Om de graad van de indaling van de foetus te bepalen, werden door de Amerikaanse gynaecoloog Hodge vier parallelle
vlakken beschreven. Het zijn denkbeeldige vlakken die evenwijdig lopen aan het vlak van de bekkeningang.
Hodge 1 Het vlak dat samenvalt met het vlak van de bekkeningang, gaat door de bovenrand van de
symfyse
Hodge 2 Het vlak, evenwijdig aan het vlak van de bekkeningang, door de onderrand van de symfyse
Hodge 3 Het vlak, evenwijdig aan het vlak van de bekkeningang, door de spinae ischiadicae
Hodge 4 Het vlak, evenwijdig aan het vlak van de bekkeningang, door de spits van het os coccygis
(praktisch komt dit overeen met de bekkenbodem)
Tussenstadia worden aangeduid met + of -, bijvoorbeeld H1+ of H3-
Indaling
Wanneer het diepste deel van het foetale caput zich bevindt ter hoogte van H1, is het hoofd nog niet
ingedaald en beweeglijk boven bekkeningang.
Wanneer het diepste deel van het foetale caput zich
bevindt ter hoogte van H2, dan is het hoofd ongeveer 1/3e
ingedaald en zit het vast in de bekkeningang.
Als de benige schedel (dus niet alleen het caput
succedaneum) H3 heeft bereikt, dan is het hoofd half
ingedaald. De grootste diameter van het foetale caput is bij
een achterhoofdsligging dan juist de bekkeningang
gepasseerd. Voor het beoordelen van de progressie van de
uitdrijving is het bepalen van de indaling, vooral ter
hoogte van H3, van het benige voorliggende deel zeer
belangrijk.
Immers, wanneer het achterhoofd H3 is gepasseerd weet
men dat een vaginale baring, mechanisch gezien, mogelijk is. Wanneer het diepste deel van het foetale
caput zich ter hoogte van H4 bevindt, dan is het hoofd volledig ingedaald.
Drie redenen om te starten met persen, namelijk: bij voldoende indaling (voorbij de spinae), bij
voldoende ontsluiting en bij persdrang.
, Bekkenevaluatie
Om cefalopelvische disproportie (CPD) op te sporen. CPD ontstaat als de capaciteit van het
bekken van de vrouw ontoereikend is voor een veilige vaginale geboorte van de baby
Om bekkenafwijkingen op te sporen, die een vaginale partus moeilijk of onmogelijk maken. Grove
afwijkingen van het bekken kunnen bij inwendig onderzoek van het bekken worden
geconstateerd
De uitkomst van arbeid en bevalling mag niet enkel gebaseerd worden op de grootte en vorm van het
bekken maar ook de grootte van de foetus speelt een rol, evenals de sterkte van de
baarmoedercontracties, de graad van moulage en flexie van het foetale caput en de stand in het bekken.
Een vol rectum en een volle blaas kunnen ook een rol spelen bij een vertraagde arbeid. Men spreekt in
deze context van een relatieve versus een absolute CPD.
Ligamenta pelvis
Om de stevigheid van het bekken te garanderen, zijn de verschillende beenstukken met sterke ligamenten
bekleed. Onder invloed van het hormoon relaxine kunnen deze ligamenten tijdens de zwangerschap
weker worden, waardoor het bekken meer beweeglijk wordt en het foetaal hoofd tijdens de passage door
het bekken meer ruimte krijgt.
Het uitrekken van de ligamenten kan pijnklachten veroorzaken, voornamelijk in de lumbale streek en
meestal op het einde van de zwangerschap en tijdens het vroege postpartum.
Anatomische vlakken
Bekkendeel Afmetingen
Bekkeningang De bekkeningang is de bovenste Conjugata vera (11centimeter) boven naar beneden
begrenzing van het kleine bekken en Conjugata transversa (13 centimeter) links naar rechts
vormt als zodanig ook de grens met het Conjugata obliqua (12 centimeter) kruis
grote bekken. Het is een vlak, begrensd
door een op zichzelf gesloten kromme
lijn, gevormd door de linea innominata.
Bovenste begrenzing klein bekken
Bovenrand symfyse
Linea innominata
Voorrand Promontorium
Voorrand os sacrum
Linea arcuata
Eminentia ileopectina
Bovenste binnenste rand os pubis
Bekkenholte De ruimte van het bekken, gelegen Bekkenwijdte (12 centimeter)
tussen bekkeningang en bekkenuitgang Bekken lengte (11 centimeter)
Os sacrum: achterwand Dwarse diameter (10,5 centimeter) bij het smalste stuk
Os pubis: voorwand (onder de spinae) bij de indaling.
Os coxae: zijwand
Bekkenuitgang De bekkenuitgang is de onderste Distantia pubococcygea: staartbeen (11-12 centimeter)
begrenzing van het kleine bekken en kan worden opgerekt of zelfs breken
wordt gevormd door een op zichzelf Dwarse diameter (11 centimeter)
gesloten lijn, die niet in één vlak gelegen
is.
Lijn tubera ischiadicae
Onderrand symfyse
Os coccygis
Bij kraken tijdens bevalling (alsof je in de sneeuw stapt) dan kan het het sleutelbeen zijn van het kind of de
staartbeen van de moeder. De bekkeningang is breed terwijl de bekkenuitgang ovaler is maar minder
breed.
,Foetaal caput
Omdat in bijna alle gevallen het foetaal caput als voorliggende deel door het baringskanaal wordt
gedreven, en dit het grootste en meest kwetsbare deel van de foetus is, is het nuttig om de foetale schedel
anatomisch te bestuderen.
Beenstukken schedel
Os frontale: voorhoofdsbeen
Os parietale: wandbeen
Os occipitale:
achterhoofdsbeen
Os temprale: slaapbeen
Os zygomaticum: jukbeen
Maxilla: bovenkaak
Mandibula: onderkaak
Orbita: oogkas
Glabella: neuswortel
Observatie van de schedel
De fontanel is een opening tussen de delen waaruit de schedel is opgebouwd (de schedelbeenderen). De
meeste pasgeboren kinderen hebben twee fontanellen: de grote en de kleine fontanel. De grote fontanel
(die de vorm van een ruit heeft) ligt vlak boven het voorhoofd, de kleine fontanel (die de vorm van een
driehoek heeft) ligt ter hoogte van de kruin.
Fontanellen
De grote fontanel is ruitvormig, ligt vooraan en is ongeveer 2,5 centimeter bij 2,5 centimeter. Hij zal
sluiten op ongeveer 18 maanden. De grote fontanel is een bron van informatie over de toestand van de
pasgeborene en de zuigeling in het eerste levensjaar.
Nakijken of de fontanel open is
Pulsaties van de fontanel
Een ingevallen fontanel wijst op dehydratie
Een bolstaande fontanel duidt op intracraniële overdruk
De kleine fontanel is driehoekig, ligt achteraan en sluit op ongeveer 2 maanden.
, De reden dat de schedelbeenderen openingen ertussen bevatten, heeft te maken met het feit dat tijdens
een bevalling de schedel door het bekken heen moet. De schedel is het deel van het kind met de grootste
diameter. Als er ruimte is tussen de verschillende schedelbeenderen, is er de mogelijkheid om de diameter
van de schedel wat te verkleinen, namelijk door de schedelbeenderen wat over elkaar te laten schuiven.
Dit fenomeen wordt moulage genoemd. Tijdens de passage door het baringskanaal schuiven deze
schedelbeenderen gedeeltelijk over elkaar (mouleren).
Verschil tussen grote en kleine fontanel voelen bij vaginaal onderzoek. Bij de grote fontanel voel je
duidelijk een naad tussen de schedelbeenderen. Ook is er verschil in maturiteit. Bij een preterm worden
de naden veel duidelijker gevoeld dan bij een matuur of postmatuur.
MO Mento-occipitale diameter 13,5 centimeter
SMO Submento-occipitale diameter 11,5 centimeter
OF Occipito-frontale diameter 11 centimeter
SOF Suboccipito-frontale diameter 10 centimeter
SMB Submento-bregmatische diameter 9,5 centimeter
SOB Suboccipito-bregmatische diameter 9,5 centimeter